Speciaal verslag
12 2022

Duurzaamheid bij plattelandsontwikkeling: de meeste projecten blijven gedurende de vereiste periode operationeel, maar er zijn mogelijkheden om langduriger resultaten te boeken

Over het verslag:De Commissie heeft sinds 2007 meer dan 25 miljard EUR aan middelen voor plattelandsontwikkeling uitgegeven om haar plattelandseconomie te diversifiëren en de plattelandsinfrastructuur te verbeteren. Gefinancierde projecten moesten ten minste vijf jaar operationeel blijven.

Wij onderzochten of deze investeringen duurzame voordelen opleverden. We constateerden dat grotendeels wordt voldaan aan de wettelijke duurzaamheidsvereisten. De duurzaamheid van diversificatieprojecten verschilde per sector en per lidstaat. Zwakke economische prestaties en onrechtmatig particulier gebruik zijn van invloed op de duurzaamheid van projecten zoals toeristische accommodatie.

Wij bevelen aan dat de Commissie beste praktijken deelt om de middelen beter te richten op levensvatbare projecten, het risico van aanwending van projecten voor particulier gebruik te beperken en het potentieel van grote databanken te benutten.

Speciaal verslag van de ERK, uitgebracht krachtens artikel 287, lid 4, tweede alinea, VWEU.

De publicatie is beschikbaar in 24 talen en in het volgende formaat:
PDF
PDF Speciaal verslag over de duurzaamheid van EU-investeringen in plattelandsgebieden

Samenvatting

I De EU heeft sinds 2007 via de plattelandsontwikkelingsprogramma's ongeveer 10 miljard EUR uitgegeven voor diversificatie van haar plattelandseconomie en 15 miljard EUR voor de verbetering van de infrastructuur in plattelandsgebieden. Tussen 2007 en 2020 moesten de via deze programma’s ondersteunde investeringen in diversificatie en infrastructuur over het algemeen vijf jaar operationeel blijven.

II Wij hebben deze controle verricht vanwege de hoge materialiteit die op het spel stond en de duurzaamheidskwesties die bij eerdere controles aan het licht kwamen. We verwachten dat onze werkzaamheden de Commissie zullen helpen bij het uitwisselen van beste praktijken tussen de lidstaten en het evalueren van de prestaties van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Wij onderzochten of investeringen om de plattelandseconomie te diversifiëren en de plattelandsinfrastructuur te verbeteren duurzame voordelen opleverden. Ten eerste beoordeelden we of projecten voldeden aan de wettelijke duurzaamheidsvereisten. Ten tweede onderzochten we factoren die van invloed waren op de duurzaamheid van projecten en die verder gingen dan de wettelijke vereisten. Ten derde onderzochten we in hoeverre kon worden aangetoond dat EU-financiering mogelijkheden biedt voor langetermijndiversificatie in plattelandsgebieden.

III We constateerden dat grotendeels wordt voldaan aan de wettelijke duurzaamheidsvereisten. De meeste onderzochte projecten waren nog steeds operationeel. Zoals verwacht was dit met name het geval voor infrastructuurprojecten. Wij constateerden dat twee derde van de diversificatieprojecten nog steeds operationeel was. We stelden aanzienlijke verschillen vast tussen de diverse sectoren en lidstaten. Ook stelden wij vast dat activiteiten vaak kort na de wettelijke duurzaamheidsperiode werden stopgezet, zelfs wanneer zeer hoge investeringen waren gedaan.

IV We constateerden dat zwakke economische prestaties en onrechtmatig particulier gebruik van invloed zijn op de duurzaamheid van sommige diversificatieprojecten. Vergeleken met de periode 2007‑2013 was de kwaliteit van de selectieprocedures in de periode 2014‑2020 verbeterd. De selectieprocedures hadden echter geen significante impact op de algemene kwaliteit van projecten. In Polen waren de diensten voor land- of bosbouwprojecten minder duurzaam dan voor andere soorten projecten. In verschillende lidstaten waren sommige toeristische accommodaties niet economisch levensvatbaar. Hierbij speelde onrechtmatig particulier residentieel gebruik een rol.

V Tot slot troffen we weinig bewijs aan dat gecontroleerde diversificatiemaatregelen in plattelandsgebieden tot langetermijndiversificatie leiden. Wij constateerden dat landbouwdiensten een laag diversificatiepotentieel hebben en dat toeristische accommodatie weliswaar de inkomstenbronnen voor sommige begunstigden kan diversifiëren, maar dat deze weinig impact heeft op de diversificatie van veel regio’s. In de evaluaties achteraf voor de periode 2007‑2013 werd geconcludeerd dat de bijdrage aan diversificatie beperkt tot gemiddeld was geweest.

VI Onze aanbevelingen aan de Commissie omvatten het beter richten van middelen op levensvatbare projecten, strengere regels voor projecten die begunstigden gemakkelijk voor particulier gebruik kunnen aanwenden en het benutten van het potentieel van grote databanken.

Inleiding

Economische situatie in plattelandsgebieden

01 In 2018 bestond 83 % van het grondgebied van de EU uit plattelandsgebieden, waar 31 % van de EU-bevolking woonde1. Sommige plattelandsgebieden worden geconfronteerd met ontvolking, werkloosheid, een lagere kwaliteit van basisvoorzieningen en een hoger risico op armoede of sociale uitsluiting. Andere plattelandsgebieden behoren tot de economisch meest dynamische in de lidstaten2.

02 Tussen 2000 en 2018 is het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking in plattelandsgebieden sneller gestegen dan in stedelijke regio’s. Dit heeft bijgedragen tot verkleining van de kloof tussen deze gebieden. In 2018 bedroeg deze 75 % van het gemiddelde bbp per hoofd van de bevolking van de EU. De arbeidsparticipatie in plattelandsgebieden is tussen 2012 en 2019 in alle lidstaten gestegen en bereikte in de hele EU het niveau van de totale arbeidsparticipatie. Zoals in figuur 1 is te zien, ligt de arbeidsparticipatie op het platteland in de meeste lidstaten nu dicht bij de totale arbeidsparticipatie.

Figuur 1 — Totale arbeidsparticipatie en arbeidsparticipatie in plattelandsgebieden in 2019

Bron: Gegevens van Eurostat (online-gegevenscode: LFST_R_ERGAU).

03 In 2018 was de dienstensector in plattelandsgebieden in de hele EU goed voor meer dan 60 % van de werkgelegenheid. De industrie en de bouw waren goed voor 27 % en landbouw, bosbouw en visserij voor 12 %, ten opzichte van 21 % in 20003. In plattelandsgebieden in Bulgarije en Roemenië was de landbouwsector goed voor 30 % van de werkgelegenheid.

Het plattelandsontwikkelingsbeleid van de EU en het concept duurzaamheid

04 Het plattelandsontwikkelingsbeleid van de EU omvat langetermijndoelstellingen zoals het diversifiëren van de plattelandseconomie (door zowel plattelandsgebieden als individuele huishoudens minder afhankelijk te maken van land- en bosbouw), het behouden en scheppen van banen (zie paragraaf 05) en het verbeteren van de infrastructuur in plattelandsgebieden (zie paragraaf 08)4. Om deze doelstellingen te ondersteunen, moeten door de EU gefinancierde projecten in deze gebieden duurzaam zijn (zie de paragrafen 12 en 13).

EU-beleid inzake diversificatie van het platteland

05 De EU-uitgaven ter bevordering van diversificatie omvatten steun voor het bevorderen van niet-agrarische activiteiten voor landbouwers en voor het creëren en ontwikkelen van nieuwe zakelijke kansen, waaronder toerisme. Tabel 1 bevat een overzicht van de verschillende maatregelen die verband houden met de diversificatie van plattelandsgebieden en in figuur 2 worden voorbeelden van gefinancierde projecten gegeven.

Tabel 1 — Diversificatiemaatregelen in de twee programmeringsperioden

2007‑2013 2014‑2020
M33 — Diversificatie naar niet-agrarische activiteiten

M312 — Steun voor de oprichting en ontwikkeling van ondernemingen

M313 — Bevordering van toeristische activiteiten
M6.2 — Aanloopsteun ten bate van niet-agrarische activiteiten in plattelandsgebieden

M6.4 — Investeringen in het opzetten en ontwikkelen van niet-agrarische activiteiten

Bron: Verordeningen (EG) nr. 1698/2005 en (EU) nr. 1305/2013.

Figuur 2 — Voorbeelden van diversificatieprojecten

Bron: Europese Rekenkamer (ERK).

06 Bijna een derde van de landbouwers in de EU voert nog een andere winstgevende werkzaamheid uit5. Hieronder vallen activiteiten die:

  • niet rechtstreeks verband houden met het landbouwbedrijf, zoals onderwijs of werkzaamheden voor een andere werkgever, en
  • rechtstreeks verband houden met het landbouwbedrijf, zoals het ontvangen van toeristen of het verwerken van landbouwproducten.

07 In een evaluatiestudie van de programmeringsperiode 2007‑20136 werd geoordeeld dat de bijdrage van de in dit verslag onderzochte maatregelen aan de economische diversificatie beperkt was (voor toeristische activiteiten) en dat deze middelmatig was voor diversificatie naar niet-agrarische activiteiten en de oprichting van bedrijven (zie paragraaf 61).

EU-steun voor infrastructuur in plattelandsgebieden

08 EU-financiering voor infrastructuurinvesteringen in plattelandsgebieden heeft tot doel de basisvoorzieningen voor de plattelandsbevolking te verbeteren en dorpen te helpen vernieuwen7. Tabel 2 bevat verschillende investeringsmaatregelen voor openbare infrastructuur in plattelandsgebieden en kader 1 geeft voorbeelden van deze soorten investeringen die het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) doorgaans ondersteunt.

Tabel 2 — Infrastructuurmaatregelen in de twee programmeringsperioden

2007‑2013 2014‑2020
M321 — Basisvoorzieningen voor de plattelandseconomie en -bevolking

M322 — Dorpsvernieuwing en -ontwikkeling
M07 — Basisdiensten en dorpsvernieuwing in plattelandsgebieden

Bron: Verordening (EG) nr. 1698/2005 en Verordening (EU) nr. 1305/2013.

Kader 1

Voorbeelden van uit het Elfpo gefinancierde infrastructuurinvesteringen

Lokale warmtecentrale in Oostenrijk
(Maatregel 321, particuliere begunstigde)
Subsidiabele kosten: 5 300 087 EUR
Overheidsfinanciering: 50 %

Plattelandsweg in Bulgarije 
(Maatregel 321, publieke begunstigde)
Subsidiabele kosten: 1 210 052 EUR
Overheidsfinanciering: 100 %

Aanleg van een watervoorzienings- en rioleringssysteem in Polen
(Maatregel 321, publieke begunstigde)
Subsidiabele kosten: 936 289 EUR
Overheidsfinanciering: 68 %

Bron: ERK, op basis van door de nationale autoriteiten verstrekte informatie.

EU-financiering en governance van het plattelandsontwikkelingsbeleid

09 De EU zal in de programmeringsperioden 2007‑2013 en 2014‑2020 via plattelandsontwikkelingsprogramma’s ongeveer 10 miljard EUR hebben uitgegeven aan diversificatiemaatregelen en 15 miljard EUR aan infrastructuurinvesteringen in plattelandsgebieden (zie figuur 3).

Figuur 3 — EU-uitgaven voor diversificatie en infrastructuurinvesteringen in het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid van de EU (in miljard euro)

* De maatregel voor de ontwikkeling van landbouwbedrijven en ondernemingen omvat diversificatieprojecten en andere soorten steun.

Bron: ERK, op basis van informatie van de Commissie.

10 EU- en nationale/regionale fondsen financieren gezamenlijk projecten voor plattelandsontwikkeling onder gedeeld beheer. De EU en de lidstaten stellen de regels en voorwaarden voor financiering vast. Nationale/regionale autoriteiten:

  • stellen plattelandsontwikkelingsprogramma's (POP’s) op;
  • wijzen middelen aan maatregelen toe, en
  • beheren en monitoren de uitvoering van hun POP’s en evalueren de resultaten.

Figuur 4 illustreert de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de Commissie en de nationale/regionale autoriteiten.

Figuur 4 — Uitvoering, controle en monitoring van projecten

Bron: ERK.

11 Voor de nieuwe programmeringsperiode 2023‑2027 zijn de lidstaten op grond van de GLB-verordening verplicht strategische GLB-plannen op te stellen waarin financieringen voor inkomenssteun, marktmaatregelen en plattelandsontwikkeling worden gecombineerd. In deze plannen geven de lidstaten aan hoe zij van plan zijn hun doelstellingen binnen de negen specifieke GLB-doelstellingen te verwezenlijken. Toekomstige diversificatieprojecten kunnen bijdragen tot twee specifieke doelstellingen: “[…] bevordering van […] bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden” en de “bevordering van de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid […] in plattelandsgebieden […]”8. De Commissie zal deze plannen goedkeuren en de uitvoering ervan volgen aan de hand van regelmatige nationale prestatieverslagen die door de lidstaten worden opgesteld9. De Commissie kan ook de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten bevorderen.

Duurzaamheid van projecten voor plattelandsontwikkeling

12 Bij deze controle onderzochten wij of door de EU gefinancierde projecten “duurzaam” zijn. Figuur 5 toont de wettelijke duurzaamheidsvereisten van de EU voor ondersteunde projecten. Voor de programmeringsperiode 2014‑2020 (verlengd tot 2022) werd het wettelijke vereiste strenger10. Voor de programmeringsperiode 2023‑2027 bevat de GLB-verordening geen wettelijke duurzaamheidsvereisten. De lidstaten kunnen dergelijke vereisten via hun nationale voorschriften opnieuw invoeren.

Figuur 5 — Ontwikkeling van de duurzaamheidsvereisten in de loop der tijd

Bron: ERK.

13 In het kader van deze doelmatigheidscontrole hebben wij, toen we naar de prestaties van deze programma’s en deze uitgavenstromen keken, onderzocht of gefinancierde projecten:

  • voldeden aan de duurzaamheidsperiode die in de wetgeving is vastgesteld (d.w.z. dat zij tijdens de in de wetgeving vastgestelde duurzaamheidsperiode operationeel bleven);
  • na afloop van deze duurzaamheidsperiode operationeel bleven, en
  • tot blijvende veranderingen in plattelandsgebieden hebben geleid.

14 In drie eerdere verslagen (één over plattelandsontwikkeling en twee over cohesiefinanciering)11 troffen we kwesties aan inzake de duurzaamheid van door de EU gefinancierde investeringen:

  • lokale autoriteiten hadden onvoldoende aandacht voor duurzaamheid in verschillende stadia van het beheer van de EU-financiering;
  • ontvangers of lokale overheden onderhielden de infrastructuur niet;
  • de meeste geanalyseerde projecten waren financieel niet levensvatbaar.

Reikwijdte en aanpak van de controle

15 We hebben om de volgende redenen besloten deze controle te verrichten:

  • De EU heeft sinds 2007 via plattelandsontwikkelingsprogramma's meer dan 25 miljard EUR uitgegeven aan diversificatieprojecten en infrastructuurinvesteringen.
  • Verschillende van onze doelmatigheidscontroles brachten duurzaamheidskwesties aan het licht (zie paragraaf 14) en we stelden specifieke risico’s vast voor de diversificatiemaatregelen.

16 Wij verwachten dat onze werkzaamheden de Commissie zullen helpen bij het delen van beste praktijken met betrekking tot de mogelijke opname van waarborgen inzake de duurzaamheid van projecten, en bij de evaluatie van de diversificatie- en plattelandsinfrastructuurprojecten die door het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor de programmeringsperiode 2023‑2027 worden ondersteund.

17 Onze belangrijkste controlevraag was of investeringen ten behoeve van de diversificatie van de plattelandseconomie en in plattelandsinfrastructuur duurzame voordelen hebben opgeleverd. In het eerste deel van dit verslag beoordeelden we het nalevingsaspect van duurzaamheid, d.w.z. of aan de wettelijke duurzaamheidsvereisten was voldaan. In het tweede deel beoordeelden we of er factoren zijn die de duurzaamheid van projecten beïnvloeden, ook wanneer deze verder gaan dan de wettelijke vereisten. In het derde deel onderzochten we of er voldoende bewijs was dat EU-financiering in plattelandsgebieden mogelijkheden voor langetermijndiversificatie opleverde.

18 Om te beoordelen of de verwachte voordelen door de tijd heen stand zouden houden, onderzochten we de gefinancierde projecten in de programmeringsperioden 2007‑2013 en 2014‑2020. We onderzochten twee soorten projecten:

  • projecten voor de diversificatie van de plattelandseconomie (zie tabel 1 en figuur 2);
  • overheidsinvesteringen in infrastructuur zoals weg-, water- en afvalwateractiva (zie tabel 2 en kader 1).

19 We verzamelden controle-informatie aan de hand van (zie figuur 6):

  • een toetsing van wetgeving en statistieken;
  • een analyse van ondernemingsregisters en een controle van de operationele status van enkele toeristische accommodaties;
  • gesprekken met nationale of regionale autoriteiten;
  • een onderzoek van nationale/regionale kaders en geselecteerde projecten uit elf lidstaten/regio’s.

Figuur 6 — Geselecteerde lidstaten en controlewerkzaamheden

NB: We selecteerden de lidstaten op basis van hun uitgaven voor de geselecteerde maatregelen.

Bron: ERK.

Opmerkingen

Projecten doorlopen doorgaans de wettelijke duurzaamheidsperiode, maar sommige diversificatieprojecten worden kort daarna stopgezet

20 In dit deel onderzochten we projecten in het licht van de wettelijke duurzaamheidsvereisten van de EU en beoordeelden we of die vereisten waren aangepast aan het soort ondersteunde investeringen.

  • Voor diversificatieprojecten beoordeelden wij of:
    • 879 geselecteerde projecten voor toeristische accommodatie (een van de meest voorkomende soorten diversificatieprojecten) nog steeds operationeel waren;
    • 88 geselecteerde diversificatieprojecten nog steeds operationeel waren en aan de doelstellingen van hun bedrijfsplan voldeden (zie de paragrafen 44, 45 en 59). We maakten deze selectie zodat de belangrijkste soorten projecten die tijdens beide programmeringsperioden werden ondersteund, waren opgenomen (zie figuur 2).
  • Voor infrastructuurprojecten onderzochten we of de 48 projecten in onze steekproef nog steeds operationeel waren en de verwachte voordelen opleverden. We richtten ons op de soorten projecten die de meeste financiering ontvingen tijdens beide programmeringsperioden (wegen, warmtecentrales en watervoorzienings- en rioleringssystemen (zie kader 1).

De meeste onderzochte projecten waren nog steeds operationeel

80 % van de projecten voor toeristische accommodatie was nog steeds operationeel

21 Investeringen in toeristische accommodatie behoorden tot de meest gesteunde diversificatieprojecten. De elf door ons onderzochte lidstaten hebben bijna 500 miljoen EUR aan middelen voor plattelandsontwikkeling uitgegeven ter ondersteuning van ongeveer 8 000 investeringen in toeristische accommodatie in de periode 2014‑2015 (d.w.z. projecten uit de programmeringsperiode 2007‑2013).

22 We controleerden of bij de 879 projecten voor toeristische accommodatie in onze steekproef in deze elf lidstaten nog accommodatie werd aangeboden. Alle ondernemingen ontvingen financiering in de periode 2007‑2013 en de meeste ervan ontvingen in 2014 of 2015 een eindbetaling. De ondernemingen die nog actief waren, bestonden dus al meer dan vijf jaar. De meeste van onze controles vonden tussen juni en oktober 2020 plaats. We constateerden dat 21 toeristische accommodaties in onze steekproef van 879 projecten gesloten waren als gevolg van de gezondheidscrisis (d.w.z. 2 % van onze steekproef).

23 Uit de figuren 7 en 8 blijkt dat in totaal 80 % van de ondernemingen nog steeds accommodatie aanbood. De cijfers voor de afzonderlijke lidstaten varieerden van 98 % in Oostenrijk tot 67 % in Hongarije en 60 % in Italië (Sicilië). We troffen 24 accommodaties aan in Tsjechië, Frankrijk, Hongarije, Italië (Sicilië), Roemenië en Slowakije die volgens onze eerste analyse van onlinebronnen open waren, maar in de praktijk nooit voor boeking beschikbaar waren. Wij gaven hieraan follow-up door via telefoon of e-mail contact op te nemen met deze accommodaties. Wanneer managers verklaarden dat deze accommodaties “open” waren (20 gevallen), deelden wij deze als zodanig in onze analyse in. In de overige vier gevallen stelden we duidelijk vast dat de accommodatie niet voor toeristen beschikbaar was.

Figuur 7 — Locatie en operationele status van onderzochte projecten voor toeristische accommodatie

Bron: ERK.

Figuur 8 — Percentage actieve projecten voor toeristische accommodatie

Bron: ERK.

Twee derde van de diversificatieprojecten was nog steeds operationeel

24 We onderzochten 88 diversificatieprojecten in Bulgarije, Oostenrijk en Polen. De geselecteerde projecten hielden voornamelijk verband met toeristische faciliteiten (toeristische accommodaties en fiets-/voetpaden), landbouwdiensten en hernieuwbare energie (zie figuur 9).

Figuur 9 — Uitsplitsing van de 88 onderzochte projecten

Bron: ERK.

25 We constateerden dat van deze 88 projecten (67 uit de programmeringsperiode 2007‑2013 en 21 uit de programmeringsperiode 2014‑2020) 59 projecten (67 %) nog steeds operationeel waren, en

  • dat 29 (97 %) van de 30 projecten die zich nog in de duurzaamheidsperiode bevonden nog steeds operationeel waren, maar
  • dat 30 (52 %) van de 58 projecten waarvan de duurzaamheidsperiode was afgelopen nog steeds operationeel waren;
  • dat in totaal 7 van de 88 projecten tijdens de duurzaamheidsperiode werden stopgezet.

26 Twee derde van de 35 projecten voor toeristische accommodatie in deze steekproef van 88 diversificatieprojecten was nog niet afgesloten. In Oostenrijk liepen alle tien projecten voor toeristische accommodatie nog. In Bulgarije en Polen waren respectievelijk 11 van de 17 en 3 van de 8 projecten nog steeds operationeel.

Op één na liepen alle gecontroleerde infrastructuurprojecten nog

27 In Bulgarije, Oostenrijk en Polen onderzochten we 48 infrastructuurprojecten die voornamelijk bestonden uit de bouw of modernisering van warmtecentrales, wegen en water- en rioleringssystemen. Ten tijde van de controle liepen 38 projecten langer dan 5 jaar (langer dan de wettelijke duurzaamheidsperiode). De looptijd van de overige tien projecten was minder lang en viel binnen de wettelijke duurzaamheidsperiode.

28 We controleerden of de door de EU gefinancierde infrastructuur nog steeds werd gebruikt. Wij onderzochten:

  • voor warmtecentrales: de operationele status van de centrale, energieproductie, aantal klanten, financiële gegevens en werkgelegenheid;
  • voor wegen: de verandering in het aantal gebruikers (plaatselijke bevolking, toeristen, ondernemingen in het gebied, indien beschikbaar);
  • voor watervoorzienings- en rioleringssystemen: de operationele status van de infrastructuur, aantal aansluitingen op de netwerken (indien beschikbaar), verbetering van de waterkwaliteit.

29 Alle 48 projecten (zie figuur 10) leverden de verwachte fysieke output op (bijvoorbeeld de bouw van een lokale warmtecentrale, de modernisering van een weg, de aanleg van een watervoorzienings- en/of rioleringssysteem). Met uitzondering van één zuiveringsinstallatie voor afvalwater (zie kader 4) kwamen de investeringen ten tijde van de controle nog steeds ten goede aan de lokale gemeenschap.

Figuur 10 — Uitsplitsing van de 48 onderzochte projecten

Bron: ERK.

Diversificatieactiviteiten werden vaak kort na het verstrijken van de wettelijke duurzaamheidsperiode stopgezet

30 Wij onderzochten of projectactiviteiten ten minste twee jaar na de in het EU-recht vastgelegde wettelijke duurzaamheidsperiode werden voortgezet. We beoordeelden of de exploitatieperiode werd beïnvloed door de sector of de omvang van het project.

31 Van de onderzochte ondernemingsregisters bevatte alleen dat van Polen gegevens over de stand van de verschillende activiteiten van de begunstigden. Wij hebben deze gedetailleerdere informatie gebruikt om een aanvullende analyse uit te voeren. Voor begunstigden die met hun niet-agrarische activiteit zijn begonnen in het kader van de maatregelen 311 en 312 (respectievelijk 9 221 en 3 429 begunstigden), hebben we gecontroleerd hoeveel jaren de activiteit had geduurd.

32 Figuur 11 toont dat begunstigden die hun activiteit hebben gestaakt, dit doorgaans deden in het zesde of zevende jaar dat zij operationeel waren, d.w.z. kort na het einde van de duurzaamheidsperiode van vijf jaar.

Figuur 11 — Verdeling van Poolse begunstigden die hun niet-agrarische activiteit hebben gestaakt naar tijdstip van de stopzetting (jaar van de concrete actie)

NB: Verdeling gemaakt voor:

  • 4 865 begunstigden die de niet-agrarische activiteit hadden gestart om te profiteren van maatregel 311 en deze activiteit later hebben stopgezet.
  • 735 begunstigden die met een dergelijke activiteit waren begonnen om te profiteren van maatregel 312 en deze activiteit later hebben stopgezet.

Bron: ERK, op basis van informatie uit het Poolse ondernemingsregister en van de Poolse autoriteiten.

33 Kader 2 bevat voorbeelden van toeristische ondernemingen (ondersteund tijdens de programmeringsperiode 2007‑2013) waarin de EU meer dan 150 000 EUR heeft geïnvesteerd en die na de duurzaamheidsperiode van vijf jaar werden stopgezet. Twee ervan waren minder dan vijf jaar operationeel omdat de wettelijke duurzaamheidsperiode vanaf het financieringsbesluit liep (zie paragraaf 12). Deze korte duur van de activiteiten betekent dat de Europese subsidies tussen de 2 667 en 9 125 EUR bedroegen per maand waarin de activiteit liep.

Kader 2

Voorbeelden van dure toeristische accommodaties die niet langer operationeel zijn

Land/regio Eén toeristische accommodatie Aantal jaar dat de accommodatie operationeel was* Equivalente EU-financiering per maand voor deze toeristische activiteit (EUR)
Totale kosten (EUR) EU-bijdrage (EUR)
Slowakije 991 822 371 933 6 5 165
Griekenland 555 411 299 717 4 6 244
Italië (Sicilië) 452 497 273 761 2,5 9 125
Roemenië 235 294 177 058 5 2 951
Bulgarije 200 000 160 000 5 2 667

* Vanaf de voltooiing van het project, d.w.z. eindbetalingen.

Bron: ERK, op basis van informatie van de lidstaten.

34 In de periode 2014‑2020 konden de lidstaten de duurzaamheidsperiode voor kleine en middelgrote ondernemingen beperken tot drie jaar. De duurzaamheidsvereisten zijn echter dezelfde, ongeacht of het niveau van de EU-financiering 9 000 EUR of 500 000 EUR bedraagt en of de begunstigden 10 % of 90 % van hun investeringen financieren.

De meeste lidstaten pasten voor infrastructuurinvesteringen een duurzaamheidsperiode van vijf jaar toe

35 De duurzaamheidsperiode, een wettelijk vereiste, heeft niet tot doel de operationele levensduur van de investering weer te geven. Verwacht wordt dat projecten een aanzienlijk langere operationele levensduur hebben (15-25 jaar voor projecten inzake energiecentrales, 25-30 jaar voor projecten inzake wegen en 30 jaar voor projecten inzake water- en afvalwaterinfrastructuur) dan de duurzaamheidsvereisten voorschrijven. Oostenrijk en de regio Piemonte in Italië hebben het duurzaamheidsvereiste voor bepaalde soorten investeringen (zie kader 3) uitgebreid om beter rekening te houden met de verwachte operationele levensduur daarvan. Nationale autoriteiten in de andere lidstaten in onze steekproef hebben het duurzaamheidsvereiste van vijf jaar toegepast.

Kader 3

Goede praktijken: aangepaste duurzaamheidsperiode op het niveau van de lidstaten/regio

Om overheidsfinanciering te ontvangen, moeten lokale warmtecentrales in Oostenrijk voldoen aan aanvullende vereisten die zijn gericht op de waarborging van de duurzaamheid van projecten:

  1. aanvragers moeten aantonen dat zij al contracten voor ten minste 75 % van hun productiecapaciteit hebben ondertekend, en
  2. klanten moeten een bindend contract voor een periode van 10-15 jaar ondertekenen.

Oostenrijk heeft de duurzaamheidsperiode voor dit soort investeringen verlengd tot tien jaar.

In de periode 2014‑2020 heeft de regio Piemonte (Italië) de duurzaamheidsperiode aangepast aan het soort investering. Projecten zoals toeristische accommodatie moeten gedurende ten minste tien jaar operationeel zijn12.

Bron: Documenten van de lidstaten.

36 Alle door ons onderzochte infrastructuurprojecten waren nog steeds operationeel (zie paragraaf 29), op één na: in Bulgarije mislukte één infrastructuurproject wegens een gebrek aan onderhoud (zie kader 4).

Kader 4

Een afvalwaterzuiveringsinstallatie werd na twee jaar stilgelegd wegens gebrek aan onderhoud

In Bulgarije ondertekende een lokale autoriteit in 2009 een subsidieovereenkomst (subsidiabele kosten: 1,5 miljoen EUR) voor het herstel van straten, water- en rioleringsnetwerken en voor de bouw van een afvalwaterzuiveringsinstallatie. De bouwwerkzaamheden werden in 2015 afgerond, een jaar na het verstrijken van de duurzaamheidsperiode voor dit project, die liep vanaf het financieringsbesluit in de programmeringsperiode 2007‑2013 (zie figuur 5).

De afvalwaterzuiveringsinstallatie werd in 2017 stilgelegd, twee jaar na de eindbetaling, omdat de lokale overheid de installatie niet onderhield. Er is geen mechanisme waarmee de EU-middelen die aan dit project waren besteed, konden worden teruggevorderd, aangezien het “wettelijke duurzaamheidsvereiste” niet meer van kracht was.

Een derde van de diversificatieprojecten was ten tijde van onze controle niet langer operationeel

37 In dit deel beoordeelden we of er factoren zijn die de levensduur van projecten beïnvloeden, ook wanneer deze verder gaan dan de wettelijke duurzaamheidsvereisten.Twee derde van de diversificatieprojecten was ten tijde van de controle nog steeds operationeel. Het resterende derde deel was dat niet meer. We beoordeelden of de nationale en regionale autoriteiten de verwachte economische levensvatbaarheid van de door hen geselecteerde diversificatieprojecten hebben geanalyseerd en welk soort projecten minder duurzaam was.

De selectieprocedures hadden geen significante impact op de algemene kwaliteit van de projecten

38 Selectieprocedures moeten bijdragen tot de kwaliteit en levensduur van de ondersteunde projecten. Dit omvat prioritering aan de hand van relevante selectiecriteria en een goede beoordeling van de projecten. Volgens de EU-regels moeten de lidstaten selectiecriteria vaststellen en toepassen wanneer zij besluiten aan welke concrete acties prioriteit wordt gegeven. Tijdens de programmeringsperiode 2007‑2013 concludeerden wij het volgende:

  • Polen (tot 2009) en Frankrijk gebruikten dergelijke criteria niet.
  • Litouwen maakte alleen gebruik van selectiecriteria wanneer het aantal verzoeken de beschikbare middelen overschreed.
  • Oostenrijk beschikte over dergelijke criteria, maar gebruikte deze niet voor de rangschikking van projecten.
  • Bulgarije, Tsjechië, Griekenland, Polen (na 2009) en Slowakije gebruikten selectiecriteria zonder een te behalen minimumscore te bepalen. Zij rangschikten projecten, maar ondersteunden deze zolang het budget beschikbaar was, zelfs als projecten een lage score hadden gekregen13.
  • Hongarije, Italië (Sicilië) en Roemenië hadden een minimumscore vastgesteld waaraan aanvragen moesten voldoen om voor steun in aanmerking te komen. Na de ondertekening van een subsidieovereenkomst waren de projecten van 46 % van de Roemeense begunstigden van maatregel 313 en van 10 % van de Siciliaanse begunstigden van maatregel 311 echter niet afgerond. Zij ontvingen daarom geen eindbetaling.

39 Tijdens de programmeringsperiode 2014‑2020 gebruikten de nationale en regionale autoriteiten in alle lidstaten selectiecriteria en drempels voor de te behalen score. Gewoonlijk lagen deze drempels niet hoger dan 50 % van de maximumscore. Zo bedroegen de minimumscores voor maatregel 6.4 in Roemenië en Oostenrijk (zie tabel 1) respectievelijk 10 van de 100 en 5 van de 24 punten. Met lage minimumscores bestaat het risico dat nationale en regionale autoriteiten projecten met een laag potentieel selecteren.

40 Naast de toepassing van selectiecriteria moeten de lidstaten ook het project beoordelen. Kader 5 bevat een voorbeeld van projecten in Polen die volgens ons niet hadden mogen worden ondersteund als zij naar behoren waren beoordeeld.

Kader 5

Polen heeft projecten geselecteerd die eigendom waren van familieleden die hun ondernemingen aan het einde van de duurzaamheidsperiode sloten

Een Poolse onderneming die zich bezighoudt met vervoers- en opslagdiensten kwam niet in aanmerking voor steun in het kader van maatregel 312. Drie dochters en twee schoonzonen van de eigenaar van de onderneming richtten vlak voor of kort na de indiening van de steunaanvragen in het kader van maatregel 312 vijf nieuwe ondernemingen op.

Voor deze vijf nieuwe ondernemingen werden dezelfde of soortgelijke activiteiten opgegeven en ze werden vanuit hetzelfde adres als de oorspronkelijke onderneming geëxploiteerd. Zij kochten voertuigen en gerenoveerde ruimten en uitrusting, waarvoor ze subsidies tot 50 % ontvingen.

De totale overheidsfinanciering bedroeg 265 000 EUR (met inbegrip van 75 % van de EU-bijdrage), ruim boven de maximale steun die in de nationale wetgeving is vastgesteld voor één enkele subsidiabele entiteit (72 000 EUR).

Vier van deze vijf begunstigden hebben hun respectieve onderneming aan het einde van de duurzaamheidsperiode opgeheven.

41 Om de duurzaamheid van concrete acties te beoordelen, eisten de nationale autoriteiten in alle door ons onderzochte lidstaten (met uitzondering van Frankrijk) dat aanvragers een bedrijfsplan indienen.

42 Vijf van deze tien lidstaten14 beschouwden de in de bedrijfsplannen opgenomen bedrijfsprognoses als basis voor toekomstige beoordelingen. Zo moest ten minste 50 % (Bulgarije en Hongarije) of 70 % (Litouwen) van de bedrijfsprognoses van de begunstigden uitkomen. Wanneer een controle achteraf plaatsvond, leidde het niet bereiken van deze percentages tot sancties (zie paragraaf 55).

43 Het aantal gecreëerde banen is door zeven lidstaten15 vastgesteld als een van hun subsidiabiliteits- of selectiecriteria. Toen het scheppen van banen een selectiecriterium was, moesten de begunstigden banen creëren en deze behouden tot ten minste het einde van de duurzaamheidsperiode. Litouwen en Polen hebben hogere financiering toegekend aan begunstigden die naar verwachting meer banen zouden scheppen.

44 Voor de begunstigden in onze steekproef waarover we voldoende informatie konden krijgen, kwamen de economische prognoses in de bedrijfsplannen van respectievelijk 90 % (9/10) van de Bulgaarse begunstigden en 63 % (17/27) van de Poolse begunstigden niet uit (met inbegrip van 4/10 voor begunstigden uit de periode 2014‑2020). In Oostenrijk troffen we dergelijke kwesties niet aan (zie paragraaf 59).

45 Uit tabel 3 blijkt dat de prognoses van de meeste begunstigden nauwelijks uitkwamen.

Tabel 3 — Projecten waarvan de prognoses van het bedrijfsplan niet uitkwamen

  Projecten waarvan de prognoses van het bedrijfsplan niet uitkwamen
Totaal Percentage realisatie van de prognose
Minder dan 10 % Tussen de 10 en 50 % Meer dan 50 %
Polen 17 7 8 2
Bulgarije 9 3 4 2

Bron: ERK, op basis van een analyse van projectdossiers.

46 In Bulgarije waren de prognoses van het bedrijfsplan bindend. Driekwart van de controles achteraf leidde tot terugvorderingsprocedures omdat de prognoses van de begunstigden niet waren uitgekomen (zie paragraaf 55).

Bepaalde soorten diversificatieprojecten waren relatief kortstondig

47 In Polen had bijna driekwart van de dertienduizend begunstigden van maatregel 311 (9 221 begunstigden die een in paragraaf 31 geanalyseerde niet-agrarische activiteit hadden opgezet en ongeveer 3 800 anderen die in het kader van dezelfde maatregel bestaande activiteiten hadden ontwikkeld) hun activiteiten uitgebreid tot “diensten voor land- en bosbouw”, d.w.z. binnen de landbouwsector. Diensten voor land- en bosbouw omvatten bijvoorbeeld de verhuur van machines of de uitvoering van werkzaamheden voor een andere landbouwer (zoals landbouwers die met EU-financiering een ploegmachine kopen om de grond van andere landbouwers te ploegen of de machine aan hen te verhuren). De activiteiten van meer dan de helft van de door ons gecontroleerde begunstigden in het Poolse ondernemingsregister (5 114 van de 9 419) werden in februari 2020 gestaakt. Uit figuur 12 blijkt dat dit aandeel veel hoger is dan voor andere diversificatieactiviteiten.

Figuur 12 — Stand van de belangrijkste activiteiten in Polen die in het kader van maatregel 311 worden ondersteund

Bron: Europese Rekenkamer, op basis van een analyse van het ondernemingsregister van REGON.

48 In de EU- en nationale voorschriften werd het gebruik van de aangekochte apparatuur op de eigen grond van de begunstigde niet uitdrukkelijk verboden. Voor de programmeringsperiode 2014‑2020 wordt in de richtsnoeren van de Commissie gesteld dat voor landbouwdiensten de ondersteunde investeringen hoofdzakelijk moeten worden gebruikt voor het verlenen van diensten aan derden. We hebben echter geen mechanisme aangetroffen waarmee wordt voorkomen dat landbouwmachines die in het kader van deze maatregel worden gefinancierd, voornamelijk op het eigen landbouwbedrijf van de begunstigde worden gebruikt.

49 Gezien de specifieke risico’s die zijn vastgesteld met betrekking tot projecten voor toeristische accommodatie hebben we onderzocht of de duurzaamheidsresultaten voor deze categorie projecten problemen met economische levensvatbaarheid weerspiegelden of verhulden. Daarom hebben we een aanvullende analyse uitgevoerd van projecten voor toeristische accommodatie in Bulgarije, Griekenland en Polen. In Griekenland leverde de nationale monitoring van projecten voor toeristische accommodatie informatie op over de inkomsten die tijdens de eerste drie jaar werden gegenereerd. We analyseerden deze informatie aan de hand van de investeringskosten voor twintig nog actieve projecten voor toeristische accommodatie.

50 Onze analyse riep vragen op met betrekking tot de economische levensvatbaarheid van deze projecten. Gemiddeld bedroegen de totale inkomsten over drie jaar voor elke euro van de totale investeringskosten 0,4 EUR. Zoals geïllustreerd in figuur 13 verhult dit gemiddelde een aanzienlijke spreiding van de capaciteit om inkomsten te genereren. Over een periode van drie jaar genereerden projecten voor toeristische accommodatie tussen de 0,02 EUR en 1,41 EUR per geïnvesteerde euro. Vier (20 %) daarvan genereerden minder dan 0,1 EUR per geïnvesteerde euro.

Figuur 13 — Rendement op investeringen, investeringskosten en inkomsten over drie jaar voor twintig projecten in Griekenland

Bron: ERK, op basis van door de Griekse autoriteiten toegezonden informatie.

51 Daarentegen troffen we ook projecten aan met een zeer hoog rendement op investeringen (zie figuur 13): drie projecten genereerden inkomsten die hoger waren dan de investeringen die in drie jaar waren gedaan.

52 In Speciaal verslag nr. 02/2022 van de ERK inzake energie-efficiëntie bij bedrijven constateerden wij dat voor projecten met een zeer korte terugverdientijd financieringsinstrumenten zoals leningen of terug te betalen subsidies doorgaans kosteneffectieve opties voor de EU-begroting zijn. De EU-wetgeving voorziet in leningen voor levensvatbare projecten16. De Commissie acht financieringsinstrumenten geschikt om levensvatbare projecten voor plattelandsontwikkeling te ondersteunen17. Met de terugbetaling van leningen worden begunstigden van projecten (met inbegrip van toeristische accommodatie of landbouwdiensten) gestimuleerd om winst te genereren uit hun investering. Hierdoor wordt het risico beperkt dat zij steun aanvragen voor niet-levensvatbare projecten of dat zij deze alleen voor privédoeleinden gebruiken.

53 Uit tabel 4 blijkt dat in Bulgarije en Polen respectievelijk 29 % en 38 % van de gecontroleerde projecten voor toeristische accommodatie (zie paragraaf 26) snel werd stopgezet of een zeer lage omzet genereerde.

Tabel 4 — Projecten voor toeristische accommodatie die geen duurzame voordelen opleveren

Lidstaten Aantal gecontroleerde accommodaties Aantal accommodaties die geen voordelen opleveren Opmerkingen
Bulgarije 17 6 Drie accommodaties werden na de duurzaamheidsperiode gesloten.
Drie andere haalden minder dan 10 % van hun verwachte omzet (één meldde een omzet van 188 EUR voor één jaar) en de subsidies voor deze accommodaties moesten na de controle achteraf worden terugbetaald.
Polen 8 3 Drie accommodaties werden gesloten, waarvan één binnen de duurzaamheidsperiode. Eén had een omzet van 250 EUR per jaar — minder dan 10 % van de prognose — en werd na het einde van de duurzaamheidsperiode gesloten.

Bron: ERK, op basis van door de lidstaten toegezonden informatie.

Residentieel gebruik van gebouwen die als toeristische accommodatie worden gefinancierd

54 De EU-wetgeving voorzag niet uitdrukkelijk in een verbod tijdens de duurzaamheidsperiode op particulier residentieel gebruik van gebouwen die werden gefinancierd om toeristische accommodatie aan te bieden. In deze wetgeving werd echter gesteld dat de investering niet mag worden onderworpen aan een substantiële verandering waardoor de oorspronkelijke doelstellingen worden ondermijnd18. De Oostenrijkse wetgeving verbood uitdrukkelijk permanent particulier gebruik van de investering19. Dit was niet het geval in de Poolse en Bulgaarse nationale wetgeving.

55 We troffen de volgende kwesties aan met betrekking tot het particulier gebruik van toeristische accommodaties:

  • In één lidstaat constateerden we mogelijk frauduleus particulier gebruik van een gastenverblijf tijdens de duurzaamheidsperiode. Dit geval is doorverwezen naar OLAF en wordt momenteel onderzocht.
  • Wij constateerden dat in Bulgarije en Roemenië administratieve maatregelen waren genomen na vaststelling van het particulier gebruik van ondersteunde toeristische accommodaties. De Commissie deed aanbevelingen aan deze lidstaten en paste een financiële correctie voor Bulgarije toe. Roemenië heeft besloten de financiering van toeristische accommodaties in 2021 en 2022 te beperken. De Bulgaarse autoriteiten hebben administratieve maatregelen genomen door middel van aanvullende controles achteraf die zijn gericht op het uitkomen van de prognoses van bedrijfsplannen. Voor de meeste (76 %) van de 288 door de EU gefinancierde gastenverblijven kwamen de prognoses niet uit. De Bulgaarse autoriteiten verzochten om terugbetaling ten bedrage van 21 miljoen EUR. Dit terugvorderingsproces vordert langzaam als gevolg van bij de nationale rechterlijke instantie ingesteld beroep. Bulgarije stopte tijdens de programmeringsperiode 2014‑2020 met de ondersteuning van toeristische accommodatie.
  • Wij kregen persberichten onder ogen waarin met betrekking tot acht van de elf door ons onderzochte lidstaten melding werd gemaakt van gevallen van particulier residentieel gebruik (in ten minste drie van de persberichten werd melding gemaakt van onderzoeken en rechtszaken inzake frauduleuze aanvragen van subsidies voor toeristische accommodaties die particulier worden gebruikt). In sommige gevallen werden de gebouwen geadverteerd als beschikbaar voor toeristen, maar konden ze in de praktijk niet worden geboekt (zie paragraaf 23). Het bouwen of renoveren van een huis met EU-steun kan aantrekkelijk zijn omdat de begunstigde het na drie tot vijf jaar officieel als privéwoning kan gebruiken of het kan verkopen.

Er is weinig bewijs dat EU-financiering tot langetermijndiversificatie in plattelandsgebieden leidt

56 EU-financiering moet tot langetermijndiversificatie van plattelandsgebieden leiden (zie paragraaf 04). We beoordeelden of projecten tot bestendige diversificatie in plattelandseconomieën leidden. We onderzochten ook of evaluatie en monitoring voldoende inzicht in de resultaten van de EU-uitgaven boden.

Sommige soorten diversificatieprojecten bieden beperkte diversificatiemogelijkheden

57 In de periode 2007‑2013 gaf Polen 252 miljoen EUR uit ter ondersteuning van diensten voor de land- of bosbouw. Deze financiering werd voortgezet tijdens de programmeringsperiode 2014‑2020. Wij constateerden dat landbouwdiensten een beperkte bijdrage hebben geleverd aan langetermijndiversificatie naar niet-agrarische activiteiten. Deze projecten helpen de begunstigden niet om hun inkomen uit de landbouwsector te diversifiëren. De Commissie is van mening dat deze diensten (zoals ploegen/oogsten) indirect de diversificatie ten goede komen doordat landbouwers die van deze diensten gebruikmaken tijd kunnen besparen zodat zij tegelijkertijd een niet-agrarische activiteit kunnen beginnen. Bovendien was de activiteit “diensten voor land- of bosbouw” het minst duurzaam, aangezien de meeste begunstigden met deze activiteit stopten (zie paragraaf 47).

58 In hun evaluaties achteraf noemden de lidstaten toerisme het vaakst als de sector waarin diversificatie mogelijk was20. Maatregel 313, “Bevordering van toeristische activiteiten”, is door 23 lidstaten ook daadwerkelijk uitgevoerd. De opzet en ontwikkeling van toeristische accommodatie konden worden gefinancierd in het kader van alle diversificatiemaatregelen (de maatregelen 311, 312 en 313), afhankelijk van de keuze van de lidstaat/regio. Zoals vermeld in paragraaf 21 werden projecten voor toeristische accommodatie in de door ons onderzochte elf lidstaten in de periode 2014‑2015 met meer dan 500 miljoen EUR aan overheidsmiddelen ondersteund.

59 Op het niveau van de begunstigden kunnen toeristische accommodaties de inkomsten van de begunstigden diversifiëren en aanvullen, mits er voldoende potentiële vraag is. In Oostenrijk waren alle tien geanalyseerde projecten voor toeristische accommodatie nog steeds operationeel. Voor zeven daarvan waren de prognoses van hun bedrijfsplan uitgekomen en zij zorgden voor 10-90 % van de inkomsten van de begunstigden. In zeven gevallen werd financiering verstrekt voor de uitbreiding van een bestaande onderneming. In de overige drie gevallen was toerisme een nieuwe bron van inkomsten.

60 Op territoriaal niveau zijn er echter gevallen van investeringen in toerisme die geen diversificatie in toeristische gebieden inhouden. In de hele EU is toerisme een grotere economische sector dan de landbouw en speelt het een grotere rol in de economie van plattelandsgebieden dan in die van stedelijke gebieden. In plattelandsgebieden is het aantal toeristische overnachtingen per inwoner drie keer zo hoog als dat in stedelijke gebieden en over het algemeen zijn in plattelandsgebieden de toeristische uitgaven per inwoner hoger21. In plattelandsgebieden zoals Kreta (Griekenland) of Corsica (Frankrijk) domineert de toeristische sector de lokale economieën, die goed zijn voor respectievelijk 47 % en 31 % van het bbp (tegenover 7,5 % en 2 % voor de landbouw22).

Met evaluatie en monitoring worden de voordelen van diversificatie niet voldoende aangetoond

61 In 2018 publiceerde de Commissie een samenvatting van de verslagen inzake evaluaties achteraf van de lidstaten over de periode 2007‑201323, waarin het volgende werd geconcludeerd:

  • De maatregelen 311 “Diversificatie naar niet-agrarische activiteiten” en 312 “Steun voor de oprichting en ontwikkeling van bedrijven” hebben “in zekere mate” bijgedragen tot de verbetering van de economische diversificatie van de begunstigden;
  • Maatregel 313 “Aanmoediging van toeristische activiteiten” droeg “in beperkte mate” bij tot de verbetering van de economische diversificatie. In minder dan de helft van de evaluaties achteraf van POP’s werd een positieve bijdrage van deze maatregel aan de verbetering van de economische diversificatie van plattelandsgebieden vermeld.

62 Uit de evaluatie bleek dat veel diversificatieprojecten onvoldoende “sectoroverschrijdend” waren (d.w.z. te sterk op de landbouw waren gericht). Wij bespreken deze kwestie in paragraaf 57.

63 We constateerden dat monitoring beperkte informatie opleverde over de duurzaamheid van projecten en de langetermijnimpact ervan op de diversificatie van plattelandsgebieden. De lidstaten monitoren de projecten tot de eindbetaling op adequate wijze. Gedurende de gehele duurzaamheidsperiode is de monitoring echter beperkt en na afloop van deze periode is er nauwelijks nog sprake van monitoring. Wanneer de lidstaten en de Commissie evaluaties achteraf opstellen, beschikken de beoordelaars zodoende over weinig informatie over hoeveel van de verschillende soorten projecten operationeel bleven na de periode waarin de subsidies werden betaald. Monitoring van projecten na de duurzaamheidsperiode is geen wettelijk vereiste. Het verzamelen van relevante informatie na de duurzaamheidsperiode zou de Commissie en de lidstaten echter in staat stellen langetermijnresultaten te beoordelen en de soorten projecten ter ondersteuning van beleidsdoelstellingen op lange termijn te identificeren.

64 Uit onze controle bleek dat sommige instrumenten, zoals ondernemingsregisters en andere relevante databanken, extra inzicht kunnen bieden in de duurzaamheid van projecten. De beschikbare basisinformatie heeft alleen betrekking op de status van de begunstigde, maar in Polen troffen we ook een voorbeeld aan van een databank met gedetailleerder informatie over de status van de door de EU gefinancierde activiteiten (zie de paragrafen 31 en 47). Bulgarije, Polen en Roemenië hebben informatie verzameld uit ondernemingsregisters.

65 Er bestaan grote databanken, zoals ondernemingsregisters, die informatie kunnen geven over begunstigden die niet langer actief zijn of die ondersteunde activiteiten hebben stopgezet (zie de paragrafen 31 en 32). Momenteel gebruikt de Commissie geen informatie uit nationale ondernemingsregisters of andere bronnen van big data voor de beoordeling van de duurzaamheid van diversificatieprojecten en de langetermijnvoordelen ervan voor plattelandsgebieden.

Conclusies en aanbevelingen

66 Wij constateerden dat de meeste infrastructuurinvesteringen en diversificatieprojecten gedurende de wettelijke duurzaamheidsperiode operationeel waren (zie de paragrafen 21-29). We constateerden echter dat diversificatieprojecten vaak kort daarna werden beëindigd (zie de paragrafen 31-34). In Polen waren de diensten voor land- of bosbouwprojecten minder duurzaam dan voor andere soorten projecten (zie de paragrafen 47 en 48).

67 Wij constateerden dat de kwaliteit van de selectieprocedures voor de periode 2014‑2020 over het algemeen was verbeterd ten opzichte van de periode 2007‑2013. De selectieprocedures hadden echter geen significante impact op de algemene kwaliteit van projecten (zie de paragrafen 38-46).

68 We constateerden dat sommige soorten projecten, zoals diensten aan de land- of bosbouw, een laag diversificatiepotentieel hebben (zie paragraaf 57). Toeristische accommodatie kan de activiteiten van de begunstigden diversifiëren, maar de toeristische gebieden van de economieën worden niet gediversifieerd door extra accommodatiecapaciteit (zie de paragrafen 58-60).

69 We hebben onze analyse van projecten voor toeristische accommodatie uitgebreid en problemen vastgesteld met betrekking tot de economische levensvatbaarheid in drie lidstaten (zie de paragrafen 49-53 en tabel 4). Het particulier residentieel gebruik van accommodaties is van invloed op de economische prestaties van dergelijke projecten. We troffen voorbeelden aan van lidstaten die onderzoeken hebben ingesteld naar het particulier gebruik van gebouwen die als toeristische accommodatie worden gefinancierd en/of naar het beperken van de toegang tot subsidies voor projecten voor toeristische accommodatie (zie paragraaf 55). We constateerden dat leningen een relevant alternatief zijn voor de ondersteuning van levensvatbare projecten (met inbegrip van projecten ter ondersteuning van toeristische accommodatie of landbouwdiensten — zie paragraaf 52).

Aanbeveling 1 — Richt uitgaven beter op levensvatbare projecten

In haar adviserende hoedanigheid moet de Commissie beste praktijken delen om de toepassing van selectieprocedures zodanig te bevorderen dat het risico van selectie van niet-levensvatbare projecten wordt beperkt.

Tijdpad: vanaf 2023

Aanbeveling 2 — Beperk de risico’s van aanwending van gefinancierde activa voor persoonlijk gebruik

Voor de bevordering van langdurige projectvoordelen en kosteneffectiviteit van EU-steun moet de Commissie:

  1. de uitwisseling van beste praktijken vergemakkelijken om de duurzaamheid van projecten te waarborgen en aanwending van door de EU gefinancierde activa voor persoonlijk gebruik tegen te gaan. Deze uitwisseling moet het passende gebruik inhouden van:
    1. nationale voorwaarden inzake de duurzaamheid, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende soorten ondersteunde investeringen;
    2. leningen voor de financiering van langetermijnactiva;
    3. bewijs van de voortzetting van de gefinancierde activiteiten, en
    4. bepalingen in subsidieovereenkomsten betreffende het gebruik van de investeringen voor het beoogde doel.
  2. Tijdpad: 2023

  3. het gebruik van deze beste praktijken door de lidstaten analyseren en de resultaten verspreiden.
  4. Tijdpad: 2027

70 Over het geheel genomen werden evaluaties achteraf van de periode 2007‑2013 afgesloten met een beperkte tot middelmatige bijdrage aan diversificatie (zie de paragrafen 61 en 62). Monitoring leverde beperkte inzichten op in de voordelen van projecten in de loop der tijd, met name na het einde van de wettelijke duurzaamheidsperiode, ondanks het potentieel van big data om op kosteneffectieve wijze aanvullend inzicht te verschaffen in de duurzaamheid van gefinancierde projecten (zie de paragrafen 63-65).

Aanbeveling 3 — Benut het potentieel van grote databanken voor evaluatie

De Commissie moet voor evaluatiedoeleinden in overleg met de lidstaten:

  1. relevante informatiebronnen identificeren over de voortzetting van de uitvoering van door de EU gefinancierde projecten, en beste praktijken uitwisselen met de lidstaten;
  2. Tijdpad: 2024

  3. deze informatie gebruiken om een lijst van risicofactoren op te stellen op basis van voorbeelden van minder duurzame projecten.
  4. Tijdpad: vanaf 2026

Dit verslag werd door kamer I onder leiding van mevrouw Joëlle Elvinger, lid van de Rekenkamer, te Luxemburg vastgesteld op 27 april 2022.

 

Voor de Rekenkamer

Klaus-Heiner Lehne
President

Acroniemen en afkortingen

bbp: bruto binnenlands product

Elfpo: Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling

GLB: gemeenschappelijk landbouwbeleid

POP: plattelandsontwikkelingsprogramma

Woordenlijst

Bedrijfsplan: document met een samenvatting van de operationele en financiële prognoses van een onderneming en een beschrijving van de wijze waarop zij haar doelstellingen zal bereiken.

Big data: de verwerking, verzameling, opslag en analyse van grote hoeveelheden gegevens, waarbij patronen, trends en verbindingen aan het licht worden gebracht en de mogelijkheid wordt geboden om de resulterende informatie voor nieuwe inzichten te gebruiken.

Controle achteraf: in het kader van dit verslag wordt hieronder verstaan een controle die na de eindbetaling van een investering wordt verricht om na te gaan of deze nog steeds wordt gebruikt zoals beoogd.

Plattelandsontwikkelingsprogramma: een reeks nationale of regionale meerjarige doelstellingen en acties, goedgekeurd door de Commissie, voor de uitvoering van het EU-beleid voor plattelandsontwikkeling.

Programmeringsperiode: de periode waarin een EU-financieringsprogramma wordt gepland en gedurende welke de financiering kan worden uitbetaald. Voor de periode 2007‑2013 kon de financiering tot 2015 worden uitbetaald. De financiering voor de periode 2014‑2020 kan tot 2022 worden uitbetaald.

Controleteam

In de speciale verslagen van de ERK worden de resultaten van haar controles van EU-beleid en -programma’s of beheersthema’s met betrekking tot specifieke begrotingsterreinen uiteengezet. Bij haar selectie en opzet van deze controletaken zorgt de ERK ervoor dat deze een maximale impact hebben door rekening te houden met de risico’s voor de doelmatigheid of de naleving, de omvang van de betrokken inkomsten of uitgaven, de verwachte ontwikkelingen en de politieke en publieke belangstelling.

Deze doelmatigheidscontrole werd verricht door controlekamer I “Duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen”, die onder leiding staat van ERK-lid Joëlle Elvinger. De controle werd geleid door ERK-lid Viorel Ștefan, ondersteund door Roxana Banica, kabinetschef en Olivier Prigent, kabinetsattaché; Michael Bain, hoofdmanager; Eric Braucourt, assistent van de directeur; Céline Ollier, taakleider; Maciej Szymura, adjunct-taakleider; Milan Šmid, Jan Huth en Dimitrios Maniopoulos, auditors. Thomas Everett verleende taalkundige ondersteuning.

Van links naar rechts: Viorel Ștefan, Roxana Banica, Olivier Prigent, Eric Braucourt, Céline Ollier, Maciej Szymura, Milan Šmid, Jan Huth, Thomas Everett.

Voetnoten

1 EU rural areas in numbers — European Commission (europa.eu).

2 A better future for Europe’s rural areas — Report CG33(2017)16 final, Raad van Europa, 2017.

3 A long-term Vision for the EU's Rural Areas — Werkdocument van de diensten van de Commissie, deel 2/3.

4 Zie overweging 11 en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad en artikel 5, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

5 Gegevens van Eurostat EF_OGAAA en European farming (copa-cogeca.eu).

6 Synthesis of Rural Development Programmes (RDP) ex-post evaluation of 2007‑2013 — Evaluation Study.

7 Artikel 52, punt b, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 en artikel 20 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

8 Zie artikel 6 van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad.

9 Zie artikel 118, van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad en de artikelen 13 en 40 van Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad.

10 Zie artikel 71 van Verordening (EU) 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

11 Speciaal verslag nr. 25/2015; Speciaal verslag nr. 08/2018; Speciaal verslag nr. 06/2011.

12 POP 2014‑2020 Piemonte, blz. 378.

13 Zie ook Speciaal verslag nr. 06/2013.

14 Bulgarije, Tsjechië, Griekenland, Hongarije en Litouwen.

15 Tsjechië, Griekenland, Hongarije, Litouwen, Polen, Roemenië en Slowakije.

16 Artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

17 The European Agricultural Fund for Rural Development — Financial instruments.

18 Voor een concrete actie wordt de EU-bijdrage terugbetaald indien binnen vijf jaar na de eindbetaling “een substantiële verandering in de aard” plaatsvindt (artikel 71 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad).

19 Sonderrichtlinie im Rahmen des Österreichischen Programms für die Entwicklung des ländlichen Raums 2007‑2013 “Sonstige Maßnahmen” — punt 10.4.3.5.

20 Synthesis of Rural Development Programmes (RDPs) ex-post evaluation of period 2007‑2013, blz. 58.

21 Werkdocument van de diensten van de Commissie, deel 2/3 — A long-term Vision for the EU's Rural Areas, blz. 51, juni 2021.

22 The nexus between agriculture and tourism in the Island of Crete, John Vourdoubas, 2020 – INSEE Corse, 2015-2017.

23 Zie voetnoot 6.

Contact

EUROPESE REKENKAMER
12, rue Alcide De Gasperi
L-1615 Luxemburg
LUXEMBURG

Tel. +352 4398-1
Inlichtingen: eca.europa.eu/nl/Pages/ContactForm.aspx
Website: eca.europa.eu
Twitter: @EUAuditors

Meer gegevens over de Europese Unie vindt u op internet via de Europaserver (https://europa.eu).

Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2022

PDF ISBN 978-92-847-7921-5 ISSN 1977-575X doi:10.2865/401070 QJ-AB-22-009-NL-N
HTML ISBN 978-92-847-7902-4 ISSN 1977-575X doi:10.2865/597848 QJ-AB-22-009-NL-Q

AUTEURSRECHT

© Europese Unie, 2022

Het beleid van de Europese Rekenkamer (ERK) inzake hergebruik is uiteengezet in Besluit nr. 6-2019 van de ERK over het opendatabeleid en het hergebruik van documenten.

Tenzij anders aangegeven (bijv. in afzonderlijke auteursrechtelijke mededelingen), wordt voor inhoud van de ERK die eigendom is van de EU een licentie verleend in het kader van de Creative Commons Attribution 4.0 International (CC BY 4.0)-licentie. Als algemene regel geldt derhalve dat hergebruik is toegestaan mits de bron correct wordt vermeld en eventuele wijzigingen worden aangegeven. De hergebruiker van ERK-inhoud mag de oorspronkelijke betekenis of boodschap niet wijzigen. De ERK is niet aansprakelijk voor mogelijke gevolgen van hergebruik.

Aanvullende toestemming moet worden verkregen indien specifieke inhoud personen herkenbaar in beeld brengt, bijvoorbeeld op foto’s van personeelsleden van de ERK, of werken van derden bevat.

Indien dergelijke toestemming wordt verkregen, wordt de bovengenoemde algemene toestemming opgeheven en zullen beperkingen van het gebruik daarin duidelijk worden aangegeven.

Wilt u inhoud gebruiken of reproduceren die geen eigendom van de EU is, dan dient u de auteursrechthebbende mogelijk rechtstreeks om toestemming te vragen.

Software of documenten waarop industriële-eigendomsrechten rusten, zoals octrooien, handelsmerken, geregistreerde ontwerpen, logo’s en namen, zijn uitgesloten van het beleid van de ERK inzake hergebruik.

De groep institutionele websites van de Europese Unie met de domeinnaam “europa.eu” bevat links naar sites van derden. Aangezien de ERK geen controle heeft over deze sites, wordt u aangeraden kennis te nemen van hun privacy- en auteursrechtbeleid.

Gebruik van het ERK-logo

Het logo van de ERK mag niet worden gebruikt zonder voorafgaande toestemming van de ERK.

HOE NEEMT U CONTACT OP MET DE EU?

Kom langs
Er zijn honderden Europe Direct-centra overal in de Europese Unie. U vindt het adres van het dichtstbijzijnde centrum online (european-union.europa.eu/contact-eu/meet-us_nl).

Bel of schrijf
Europe Direct is een dienst die uw vragen over de Europese Unie beantwoordt. U kunt met deze dienst contact opnemen door:

  • te bellen naar het gratis nummer: 00 800 6 7 8 9 10 11 (bepaalde telecomaanbieders kunnen wel kosten in rekening brengen);
  • te bellen naar het gewone nummer: +32 22999696, of
  • het onlineformulier in te vullen: european-union.europa.eu/contact-eu/write-us_nl

WAAR VINDT U INFORMATIE OVER DE EU?

Online
Informatie over de Europese Unie in alle officiële talen van de EU is beschikbaar op de Europa-website (european-union.europa.eu).

EU-publicaties
U kunt publicaties van de EU bekijken of bestellen op op.europa.eu/nl/publications. Als u meerdere exemplaren van gratis publicaties wenst, neem dan contact op met Europe Direct of uw plaatselijke documentatiecentrum (european-union.europa.eu/contact-eu/meet-us_nl).

EU-wetgeving en aanverwante documenten
Toegang tot juridische informatie van de EU, waaronder alle EU-wetgeving sinds 1951 in alle officiële talen, krijgt u op EUR‑Lex (eur-lex.europa.eu).

Open data van de EU
Het portaal data.europa.eu biedt toegang tot opendatabestanden van de instellingen, organen en agentschappen van de EU. Deze kunnen gratis worden gedownload en hergebruikt, zowel voor commerciële als voor niet-commerciële doeleinden. Het portaal biedt ook toegang tot een grote hoeveelheid databestanden van de Europese landen.