Speciaal verslag
nr.05 2019

FEAD-Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen: waardevolle steun, maar de bijdrage van het fonds aan terugdringing van armoede is nog niet vastgesteld

Over het verslag Hoewel de Europese Unie in het algemeen welvarend is, loopt toch bijna één op de vier Europeanen risico op armoede of sociale uitsluiting. De bestrijding van armoede en sociale uitsluiting staat centraal in de Europa 2020-strategie van de Unie. De Commissie trekt er in de periode 2014-2020 3,8 miljard EUR voor uit via het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD, Fund for European Aid to the Most Deprived). Het FEAD moet de vormen van extreme armoede verminderen die het sterkst bijdragen tot sociale uitsluiting, zoals dakloosheid, kinderarmoede en voedselgebrek.
We gingen na of het FEAD zo was opgezet dat het een doeltreffend instrument is om dit doel te bereiken. Wij stelden vast dat het FEAD goed is ingebed in het kader voor sociaal beleid. Bovendien draagt het bij aan de benaderingen van de lidstaten bij het verminderen van armoede. Verder omvat het innovatieve maatregelen voor sociale inclusie. We constateerden echter dat het fonds in wezen een voedselhulpregeling blijft en dat het niet altijd gericht is op de extreemste vormen van armoede in de lidstaten. Tot slot konden we vanwege onvolledige monitoring niet vaststellen welke bijdrage het leverde aan het terugdringen van armoede.

De publicatie is beschikbaar in 23 talen en in het volgende formaat:
PDF
PDF General Report

Samenvatting

I

Het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD) volgt op het voormalige Europese programma ten behoeve van de meest behoeftigen (MDP, European programme for the most deprived persons). Het biedt 3,8 miljard EUR aan EU-financiering voor de programmeringsperiode 2014‑2020 en het wordt op nationaal niveau uitgevoerd door middel van operationele programma’s.

II

Ten opzichte van het MDP heeft het FEAD twee belangrijke wijzigingen teweeggebracht in de armoedebestrijding. Ten eerste wordt er naast voedselhulp in materiële bijstand en maatregelen voor sociale inclusie voorzien. Ten tweede ligt het beheer van het fonds binnen de Europese Commissie niet langer bij directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling, maar bij directoraat-generaal Werkgelegenheid en Sociale Zaken. Deze organisatorische verschuiving naar sociaal beleid werd ook door de autoriteiten van de meeste lidstaten gevolgd.

III

We constateerden dat, ondanks deze wijzigingen, het FEAD in wezen een voedselhulpprogramma blijft, aangezien 83 % van het fonds bestemd is voor voedselhulp. Dit werd mogelijk gemaakt door de FEAD-basisverordening, op grond waarvan de lidstaten voedselhulp op bijna dezelfde wijze als in het kader van het voormalige MDP kunnen financieren. Slechts vier lidstaten kozen ervoor om hun programma’s te richten op specifieke maatregelen voor sociale inclusie, die goed zijn voor 2,5 % van het fonds.

IV

“Meest behoeftigen” blijft een algemene term. Daarom is het aan de lidstaten om te bepalen wie het meest aan armoede blootgesteld zijn en op wie de FEAD-steun moet worden gericht via hun nationale operationele programma’s. De helft van de lidstaten die we beoordeelden, richten de steun niet op een bepaalde kwetsbare groep of armoedesituatie. Wil het FEAD echter een EU-meerwaarde opleveren ten opzichte van andere steunregelingen, dan moet het gericht zijn op de meest behoeftigen of op de extreemste vormen van armoede.

V

De lidstaten moesten allerlei maatregelen voor sociale inclusie vaststellen als aanvulling op materiële steun, en we troffen een breed scala van dergelijke maatregelen aan, van de verspreiding van informatiebrochures tot individuele steun op maat. Slechts enkele lidstaten monitoren de resultaten die worden behaald met deze maatregelen. De bijdrage ervan aan de vermindering van de ergste vormen van armoede kon dus niet worden vastgesteld.

VI

De monitoring van de vier lidstaten die hun programma’s vooral richtten op specifieke maatregelen voor sociale inclusie en niet op voedsel of materiële bijstand, was gedetailleerder vanwege de grotere doelgerichtheid die vereist is op grond van de FEAD-basisverordening. Er is echter niet genoeg bewijs dat deze maatregelen een aanvulling vormen op vergelijkbare maatregelen die worden gesteund door het Europees Sociaal Fonds (ESF).

VII

De Commissie heeft voorgesteld om in de volgende programmeringsperiode na 2020 het FEAD te integreren in het nieuwe ESF+, dat specifieke doelstellingen met betrekking tot de bestrijding van materiële deprivatie kent.

VIII

Al met al beschouwen we het FEAD als een relevant instrument dat ervoor heeft gezorgd dat voedselhulp en materiële steun werden verstrekt aan de meest behoeftigen, en dat een aanvulling vormde op lidstaat- en particuliere initiatieven, maar niet noodzakelijkerwijs op andere EU-initiatieven. Degenen die zich bezighouden met de meest behoeftigen zijn ook ingenomen met het FEAD. Wat echter niet is vastgesteld, is welke bijdrage het heeft geleverd aan de armoedebestrijding. We doen aanbevelingen waarbij rekening is gehouden met de voorstellen van de Commissie voor de programmeringsperiode 2021‑2027 en die betrekking hebben op:

  1. het gerichter inzetten van steun,
  2. de waarborging van maatregelen voor sociale inclusie voor ontvangers van fundamentele materiële bijstand,
  3. de verbetering van de beoordeling van de sociale inclusie van eindontvangers van het FEAD.

Inleiding

01

Hoewel de Europese Unie (EU) in het algemeen welvarend is, heerst er toch veel armoede in de EU. De Europa 2020-strategie is de EU-agenda voor groei en banen voor het huidige decennium. Armoedebestrijding is een essentieel beleidsonderdeel van de Europa 2020-strategie; daarin wordt het streefdoel vastgelegd om het aantal mensen dat het risico loopt op armoede of sociale uitsluiting tegen 2020 te doen dalen met ten minste 20 miljoen ten opzichte van het jaar 2008. In 2017 liepen 113 miljoen mensen, ofwel 22,5 % van de EU-bevolking, nog steeds risico op armoede of sociale uitsluiting1. 116 miljoen mensen liepen dit risico in 2008, toen de EU haar kerndoelstelling vaststelde. Het risico is het grootst voor specifieke groepen zoals kinderen en ouderen.

02

Sinds de jaren 1980 heeft de EU regelingen vastgesteld ter ondersteuning van de meest behoeftigen, eerst het Europees programma ten behoeve van de meest hulpbehoevenden (MDP) en sinds 2014 het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD), het onderwerp van dit controleverslag.

Het MDP — het voorgaande programma

03

In 1987 zette de Raad het MDP op, in het kader waarvan openbare-interventievoorraden van landbouwproducten ter beschikking werden gesteld van lidstaten die deze wilden gebruiken als voedselhulp voor de meest hulpbehoevenden onder de bevolking. Het MDP, dat werd beheerd door directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling van de Europese Commissie (DG AGRI), werd een belangrijke bron van steun voor organisaties die voedsel verstrekken aan behoeftigen. In 2010 hebben meer dan 18 miljoen mensen in de EU van deze regeling gebruikgemaakt. Er ontstonden echter juridische geschillen tussen de lidstaten over de regeling.

04

Het MDP had zich geleidelijk ontwikkeld tot een regeling voor financiële steun voor het kopen en leveren van voedsel aan de meest behoeftigen. Duitsland spande in 2008 een rechtszaak aan tegen de Commissie met als argument dat het MDP geen band meer had met het gemeenschappelijk landbouwbeleid maar sociaal beleid betrof, dat onder de bevoegdheden van de lidstaten valt. Zweden steunde het Duitse standpunt in deze zaak, maar Frankrijk, Italië, Spanje en Polen steunden de Commissie. Na politieke onderhandelingen in de Raad bereikten de lidstaten een compromis door een nieuw fonds, het FEAD, op te zetten buiten het gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat tijdens de volgende programmeringsperiode in de plaats zou komen van het MDP. Het MDP liep nog door tot het einde van de overgangsperiode op 31 december 2013 (om liefdadigheidsorganisaties in de lidstaten de tijd te geven zich aan de nieuwe situatie aan te passen).

05

We controleerden het MDP in 20082. We deden onder andere de aanbevelingen om:

  • het programma in het sociale beleidskader van de lidstaten in te bedden;
  • specifieke, meetbare, haalbare, relevante en van een datum voorziene doelstellingen vast te stellen, alsmede relevante prestatie-indicatoren om toezicht te houden op de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma.

FEAD — Een nieuwe aanpak voor de ondersteuning van de meest behoeftigen

06

In 2014 kwam het FEAD in de plaats van het MDP. Hiermee moest een nieuwe aanpak worden ingevoerd voor de steun die aan behoeftigen wordt geboden en moest uitvoering worden gegeven aan onze aanbevelingen. Als zodanig was het niet enkel bedoeld als voedselhulpregeling, maar wordt er ook materiële bijstand mee geboden in combinatie met op maat gesneden maatregelen voor sociale inclusie om mensen een uitweg uit de armoede te bieden of hun risico op armoede weg te nemen. Dit komt tot uitdrukking in de doelstellingen van het FEAD (zie tekstvak 1).

Tekstvak 1

Doelstellingen van het FEAD

Het fonds bevordert de sociale samenhang, versterkt de sociale inclusie en draagt daarmee uiteindelijk bij aan de uitbanning van de armoede in de Unie doordat het een bijdrage levert aan de verwezenlijking van de doelstelling van de Europa 2020-strategie om ten minste 20 miljoen minder mensen bloot te stellen aan het risico op armoede en sociale uitsluiting, en vormt een aanvulling op de structuurfondsen.

Het fonds draagt bij tot de verwezenlijking van het specifieke doel van verlichting van de ergste vormen van armoede door het verstrekken van niet-financiële bijstand aan de meest behoeftigen: voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand en sociale-inclusieactiviteiten die gericht zijn op de sociale integratie van de meest behoeftigen.

Het fonds vormt een aanvulling op de duurzame nationale beleidsmaatregelen op het gebied van armoedebestrijding en sociale inclusie.

Bron: Artikel 3 van de FEAD-basisverordening3.

07

Het fonds werd niet louter opgezet om voedselhulp en fundamentele materiële bijstand te verstrekken aan de meest behoeftigen en om materiële steun te verlenen in de situaties waarin dat het hardst nodig was, maar om de meest behoeftigen — waar mogelijk — een uitweg uit de armoede te bieden en hen door te verwijzen naar andere EU- of nationale steunregelingen (zie figuur 1).

Figuur 1

FEAD — fundamentele bijstand en mogelijkheden voor sociale inclusie

Bron: ERK.

08

In het kader van deze nieuwe aanpak nam directoraat-generaal Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie (DG EMPL) het beheer van het FEAD over. De EU-financiering bedraagt 3,8 miljard EUR en deze wordt aangevuld met bijdragen van de lidstaten tot een totaalbedrag van 4,5 miljard EUR voor de programmeringsperiode 2014‑2020.

Twee soorten OP’s voor de uitvoering van het FEAD

09

Voor de uitvoering van het FEAD konden de lidstaten kiezen tussen twee aparte soorten operationele programma’s of kiezen voor beide programmasoorten.

  • In het kader van operationele programma’s van “type I” wordt voedselhulp en materiële steun geboden, bijv. het uitdelen van voedselpakketten, het ondersteunen van organisaties die daklozen warme maaltijden, slaapzakken en hygiënepakketten verstrekken, het bieden van steun voor schoollunches voor kinderen in armoede of het ondersteunen van hun gezin.
  • Daarnaast konden in het kader van deze programma’s begeleidende maatregelen worden genomen “teneinde de sociale uitsluiting van de meest behoeftigen te verlichten”. Hierbij kan het gaan om maatregelen zoals advisering over persoonlijke hygiëne of kookles, maar ook verstrekking van informatie over bestaande nationale sociale steunregelingen.
  • In het kader van operationele programma’s van “type II” wordt geen voedselhulp of materiële steun verleend. Deze omvatten maatregelen gericht op de sociale inclusie van duidelijk omschreven doelgroepen onder de meest behoeftigen. Dergelijke maatregelen moeten duidelijk zijn gekoppeld aan het nationale beleid voor sociale inclusie en kunnen uiteenlopen van adviesactiviteiten vergelijkbaar met die welke beschikbaar zijn in het kader van begeleidende maatregelen bij OP’s van type I, tot activiteiten voor sociale inclusie die vergelijkbaar zijn met maatregelen die bestaan in het kader van het ESF.

24 lidstaten kozen voor operationele programma’s van type I, en 4 voor type II-programma’s. Geen enkele lidstaat maakte gebruik van de mogelijkheid om voor beide soorten te kiezen (zie figuur 2).

Figuur 2

Lidstaten met OP I en lidstaten met OP II

Bron: ERK, gemaakt met mapchart.net.

De programmering is vergelijkbaar met die bij de ESI-fondsen

10

Het FEAD wordt meerjaarlijks uitgevoerd en het huidige meerjarig financieel kader loopt van 2014 tot 2020. Net zoals bij de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen), zoals het ESF, moeten de operationele programma’s (OP’s) die worden ingediend door de lidstaten, worden goedgekeurd door de Commissie.

11

De lidstaten wijzen een beheersautoriteit aan, die verantwoordelijk is voor het beheer van het programma, zowel qua goed financieel beheer als qua naleving van de FEAD-basisverordening. De beheersautoriteit wijst verder een of meer partnerorganisaties aan, publiekrechtelijke instanties of organisaties zonder winstoogmerk die voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand verlenen. De partnerorganisaties werken nauw samen met de begunstigden van het FEAD, bijv. liefdadigheidsorganisaties die een sociale eetgelegenheid runnen of warme maaltijden verstrekken aan daklozen.

ESF+ — een nieuwe richting voor het FEAD

12

Op 30 mei 2018 publiceerde de Europese Commissie een voorstel voor een verordening betreffende het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+) waarmee het gemakkelijker moet worden om door het FEAD ondersteunde activiteiten op het gebied van sociale inclusie om te vormen tot actieve maatregelen. De Commissie stelt voor het FEAD bij het volgende meerjarig financieel kader (MFK) te laten opgaan in het ESF+.

13

Volgens het voorstel komen er twee specifieke ESF+-doelstellingen in verband met de bestrijding van materiële deprivatie: i) een specifieke doelstelling met betrekking tot de bevordering van de sociale integratie van mensen die risico lopen op armoede of sociale uitsluiting, onder meer de meest behoeftigen en kinderen, en ii) een specifieke doelstelling inzake de bestrijding van materiële deprivatie door voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand aan de meest behoeftigen te verlenen en begeleidende maatregelen te nemen. Ook wordt voorgesteld om die begeleidende maatregelen, anders dan bij het huidige FEAD, niet langer verplicht te stellen.

Reikwijdte en aanpak van de controle

14

De Rekenkamer besloot deze controle tijdig te verrichten zodat er rekening mee kan worden gehouden tijdens de besprekingen over de verordening die het huidige FEAD zal vervangen door de voorgestelde ESF+-verordening en die zal gelden tijdens de programmeringsperiode 2021‑2027.

15

We beoordeelden of het FEAD zo was opgezet dat het een doeltreffend instrument kon worden om armoede te bestrijden en bij te dragen tot de sociale inclusie van de meest behoeftigen. Om deze algemene controlevraag te beantwoorden, hebben we onderzocht of:

  • de opzet van het FEAD wezenlijk verschilde van het voormalige MDP qua armoedebestrijding en bijdrage aan de sociale inclusie van de meest behoeftigen;
  • de steun door middel van de programmering van het FEAD in de lidstaten gericht werd ingezet zodat het een doeltreffend instrument werd;
  • de bijdrage van de maatregelen voor sociale inclusie, het innovatieve element van het FEAD, kon worden gemeten.
16

De controleaanpak omvatte de analyse van beleids- en programmeringsdocumentatie op het niveau van zowel de Commissie als de lidstaten. Voor de lidstaten evalueerden we negen operationele programma’s van het FEAD4 en de ondersteunende documentatie. We hebben de lidstaten geselecteerd op basis van de financiële toewijzingen en om te zorgen dat onze controle operationele programma’s van zowel type I als type II bestreek en er sprake was van een evenwichtige geografische dekking van de hele EU (zie figuur 3). De uitvoering van het fonds in de lidstaten hebben we niet gecontroleerd.

17

We beoordeelden het kader voor monitoring en evaluatie bij de Commissie door middel van een onderzoek van de relevante documentatie, en we hebben gebruikgemaakt van de tussentijdse evaluatie van de uitvoering van het fonds (MTE, Mid-term evaluation)5.

Figuur 3

De door ons onderzoek bestreken lidstaten

Bron: ERK, gemaakt met mapchart.net.

18

We hielden een enquête onder de 28 beheersautoriteiten voor het FEAD, waarvan er 27 antwoordden6. Met de enquête wilden we informatie inwinnen met betrekking tot de keuze voor het operationele programma; de benadering ten aanzien van het bepalen van de doelgroep waarop het OP is gericht; het aantal, type en proces voor de selectie van partnerorganisaties; en de monitoringsregelingen voor het OP (zie bijlage I voor de gedetailleerde resultaten van de enquête).

Opmerkingen

Het FEAD — een welkom beleidsinstrument voor de aanpak van armoede

Net als het voormalige MDP financiert het FEAD voornamelijk voedselhulp

19

Van de 24 lidstaten die kozen voor een OP van type I verstrekken er tien alleen voedselhulp en één enkel materiële bijstand. De andere lidstaten verstrekken zowel voedselhulp als materiële bijstand.

20

In totaal zijn OP’s van type I goed voor 97,5 % van de totale FEAD-begroting. Voedselhulp alleen is goed voor 83,5 % van de totale FEAD-begroting en 90 % van die voedselhulp werd verstrekt in vijf lidstaten: Frankrijk, Italië, Polen, Roemenië en Spanje (zie figuur 4).

Figuur 4

Hoeveelheid in 2016 uitgedeeld voedsel met steun van het FEAD

Bron: ERK, op basis van de tussentijdse evaluatie (MTE).

21

Steun in de vorm van materiële bijstand is goed voor 14 % van de totale FEAD-begroting. Hiervan wordt vooral in Griekenland, Cyprus, Luxemburg en Oostenrijk gebruikgemaakt. Dergelijk materiële bijstand is hoofdzakelijk gericht op huishoudens in armoede met kinderen ten laste, en omvat zaken zoals babykleren en producten voor persoonlijke hygiëne.

22

Onze enquête bevestigde dat de nadruk bleef liggen op voedselhulp. Toen we de lidstaten vroegen op welke basis hun budget in de FEAD-verordening was vastgesteld, antwoordden 13 lidstaten dat dit rechtstreeks was gebaseerd op de omvang van de uitgaven in het kader van het voormalige MDP. Voor elf andere lidstaten was het budget gebaseerd op het (verwachte) aantal eindontvangers, en twaalf lidstaten hadden zich gebaseerd op advies van partnerorganisaties. Geen enkele lidstaat antwoordde dat hij het FEAD had gebudgetteerd als aanvulling op ESF-programma’s, de belangrijkste motor voor sociale inclusie van de EU (zie figuur 5).

Figuur 5

De reden achter de budgettering van het FEAD (meerdere antwoorden waren mogelijk)

Bron: Antwoorden op vraag 6 van de ERK-enquête die was gericht aan de beheersautoriteiten.

Het FEAD kwam tegemoet aan een eerdere aanbeveling van de Rekenkamer over sociaal beleid

23

Sinds 2014 is DG EMPL verantwoordelijk voor de uitvoering van het FEAD. Anders dan bij het MDP zijn de beheersautoriteiten in de lidstaten in de meeste gevallen nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor het beleid voor sociale inclusie. Slechts één FEAD-beheersautoriteit was in het verleden verantwoordelijk voor de uitvoering van het MDP-programma, terwijl 17 van de 27 beheersautoriteiten instanties zijn die ook het ESF uitvoeren (zie figuur 6). Met de verschuiving naar organen voor sociale inclusie is een aanbeveling uitgevoerd die de Rekenkamer deed na haar controle van het MDP in 2008.

Figuur 6

Het bestuur van het FEAD in de lidstaten: een duidelijke verschuiving naar actoren op het gebied van sociale inclusie

Bron: Antwoorden op vraag 1 van de ERK-enquête die was gericht aan de beheersautoriteiten.

Degenen die zich bezighouden met de meest behoeftigen zijn ingenomen met het FEAD

24

In antwoord op onze enquête verklaarden elf beheersautoriteiten dat het doel van hun operationele programma de voortzetting van concrete acties in het kader van het MDP was en zestien beheersautoriteiten zien het FEAD als een instrument om een nieuwe aanpak te bieden voor de ondersteuning van behoeftigen. Twee derde antwoordde dat het FEAD-programma bedoeld is om groepen in de bevolking te bereiken die niet onder nationale of regionale programma's of andere EU-fondsen vallen (zie figuur 7).

Figuur 7

De ratio achter de FEAD-programmering

Bron: Antwoorden op vraag 3 van de ERK-enquête die was gericht aan de beheersautoriteiten.

25

Daarnaast bevestigde onze enquête dat 23 van de 27 beheersautoriteiten het FEAD zeer belangrijk of belangrijk achten voor de ondersteuning van de meest behoeftigen in vergelijking met bestaande nationale programma’s en/of particuliere initiatieven in hun land. Slechts twee autoriteiten vinden het FEAD niet belangrijk (zie figuur 8).

Figuur 8

Het belang van het FEAD

Bron: Antwoorden op vraag 35 van de ERK-enquête die was gericht aan de beheersautoriteiten.

Het relatieve belang van het FEAD is onbekend

26

De Commissie beschikt niet over gegevens waaruit het relatieve belang van het FEAD ten opzichte van alle steun aan behoeftigen in de EU blijkt. Tussen landen vergelijkbare gegevens over de totale steun voor behoeftigen bestaan niet op EU-niveau. De meeste lidstaten waaronder we de enquête hielden, waren niet in staat het aandeel op te geven dat de FEAD-financiering vertegenwoordigt in het totale steunbedrag, waaronder donaties van middelen en materiaal en het financieel equivalent van verricht vrijwilligerswerk vallen. In tabel 1 worden de gegevens weergegeven voor de zes lidstaten die wel een indicatie konden geven van het relatieve belang van het FEAD.

Tabel 1 — Het aandeel van het FEAD binnen alle activiteiten voor sociale steun voor behoeftigen

Luxemburg 5-10 %
Hongarije 10 %
Frankrijk 30 %
België 50 %
Italië ca. 60 %
Polen 67 %

Bron: Antwoorden op vraag 36 van de ERK-enquête die was gericht aan de beheersautoriteiten.

27

Om een indicatie van het relatieve belang ervan te kunnen verschaffen, vroegen we het aan de Europese federatie van voedselbanken (FEBA, European Food Banks Federation). In twaalf lidstaten gebruiken FEBA-leden ook FEAD-financiering om voedsel te verstrekken aan liefdadigheidsorganisaties. Op basis van de ontvangen cijfers schatten we dat het FEAD een derde van het voedsel dat die voedselbanken verstrekken, financiert. De FEBA wees erop dat het FEAD deze voedselbanken in staat stelt de herverdeling van bepaalde levensmiddelen, zoals babymelk, te plannen. Zo zijn ze minder afhankelijk van de ongelijkmatige stroom van donaties (zie bijlage II voor meer gegevens over de FEBA in verband met het FEAD).

Het is van essentieel belang dat FEAD-steun gericht wordt ingezet, maar dit gebeurt niet altijd op programmaniveau

Het FEAD-kader biedt de lidstaten flexibiliteit bij het bepalen wie de “meest behoeftigen” zijn

28

De FEAD-basisverordening bepaalt dat de lidstaten of partnerorganisaties mogen bepalen wie als “meest behoeftigen” worden aangemerkt (zie tekstvak 2).

Tekstvak 2

Het begrip “meest behoeftigen” wordt omschreven door de lidstaten

De meest behoeftigen zijn: “natuurlijke personen — individuen, gezinnen, huishoudens of uit dergelijke personen samengestelde groepen — wier behoefte aan hulp is vastgesteld aan de hand van objectieve criteria die door de bevoegde nationale autoriteiten in overleg met de relevante partijen, onder vermijding van belangenconflicten, zijn vastgesteld of die door de partnerorganisaties zijn omschreven en door die bevoegde nationale autoriteiten zijn goedgekeurd en elementen kunnen bevatten waarmee de hulp kan worden afgestemd op de meest behoeftigen in bepaalde geografische gebieden”.

Bron: Artikel 2, lid 2, van de FEAD-basisverordening.

Gerichtheid op bepaalde doelgroepen is essentieel gezien de beperkte begrotingsmiddelen

29

Als het FEAD de enige bron van middelen zou zijn om armoede in de EU aan te pakken, zouden de middelen uitermate beperkt zijn (zie tekstvak 3).

Tekstvak 3

Het FEAD — beperkte financiële middelen impliceren dat het nodig is om deze gericht in te zetten

Indien het FEAD alleen op deze groep zou zijn gericht, … … zou het volgende bedrag aan EU-financiering per persoon per jaar beschikbaar zijn
Mensen die risico lopen op armoede of sociale uitsluiting — 113 miljoen 5 EUR
Kinderen die risico lopen op armoede of sociale uitsluiting — 25 miljoen 25 EUR
Daklozen in de EU —
ongeveer 4 miljoen
160 EUR

Bron: ERK, op basis van gegevens van DG ESTAT.

30

Er wordt echter niet verwacht dat het FEAD op zich armoede in de EU uitbant. Het zou nationale en regionale steunregelingen, particuliere initiatieven en andere EU-fondsen, zoals het ESF, moeten aanvullen. Wil het FEAD meer toegevoegde waarde opleveren naast de andere steunregelingen, dan moet het gericht zijn op de meest behoeftigen of op de extreemste vormen van armoede.

31

Beheersautoriteiten zijn voor de verlening van steun aan de meest behoeftigen afhankelijk van een groot aantal actoren. Het kan moeilijk zijn deze te waarborgen gezien het grote aantal betrokken organisaties. Hoewel het bestaan van grote netwerken van partnerorganisaties kan zorgen dat er beter wordt voldaan aan lokale behoeften, maakt het de coördinatie ook lastiger. Gegevens uit onze enquête wijzen erop dat er zo’n 5 700 partnerorganisaties betrokken zijn bij het regelen van de hulp en dat nog eens 14 000 begunstigden de steun verlenen (zie bijlage I). In zo’n situatie kunnen de lidstaten ervoor kiezen om op het niveau van de operationele programma’s nader te bepalen wie de meest behoeftigen zijn of om dit aan de partnerorganisaties over te laten. In beide gevallen is het van essentieel belang voor de doeltreffendheid van het fonds dat ervoor wordt gezorgd dat de steun wordt gericht op de meest behoeftigen.

Slechts de helft van de onderzochte lidstaten bepaalt de doelgroep van de steun nader op het niveau van het operationeel programma

32

Bij ons onderzoek van acht operationele programma’s van type I stelden we vast dat er vier zijn gericht op specifieke doelgroepen. Eén lidstaat stelde niet alleen een doelgroep vast, maar bepaalde ook de maatregelen en soorten voedselhulp voor die specifieke groep (zie tekstvak 4). Deze aanpak ondersteunt een goed gebruik van de beperkte financiering van het FEAD en waarborgt dat de steun wordt verleend aan degenen die deze het hardst nodig hebben.

Tekstvak 4

Slowakije — sterke doelgerichtheid, door het bepalen van zowel de doelgroep als de middelen die daarvoor worden ingezet

In het Slowaakse operationele programma worden drie doelgroepen bepaald: daklozen, ontvangers van sociale bijstand met materiële behoeften die zijn geregistreerd door bureaus voor werk, sociale zaken en familie, en mensen aan wie geregistreerde dienstverleners (zoals bejaardentehuizen en weeshuizen) sociale diensten verlenen.

Het programma bepaalt ook welke middelen moeten worden ingezet voor deze omschreven doelgroepen: daklozen moeten warme maaltijden krijgen, ontvangers van sociale bijstand krijgen voedsel- of hygiënepakketten, en mensen aan wie geregistreerde dienstverleners diensten verlenen, krijgen geschonken levensmiddelen. Deze afzonderlijke maatregelen worden ook weerspiegeld in de nationale FEAD-begroting.

33

Uit onze enquête blijkt ook dat in meer dan de helft van de lidstaten uitsluitend FEAD-hulp kan worden ontvangen door personen die in aanmerking komen voor verschillende vormen van sociale bijstand (zie figuur 9). Dit houdt in dat de financiering uit het FEAD terecht zal komen bij bepaalde groepen mensen. Het is dus een vorm van gerichte inzet waardoor de impact van het FEAD mogelijk toeneemt en monitoring gemakkelijker wordt.

Figuur 9

Het bepalen van strengere regels om te bepalen welke eindontvangers in aanmerking komen

Bron: Antwoorden op vraag 21 van de ERK-enquête die was gericht aan de beheersautoriteiten.

34

Als de lidstaten strengere toegangsregels opstellen, wordt meestal door overheidsinstanties (nationale, regionale of lokale organen), en in mindere mate door partnerorganisaties en begunstigden, bepaald wie in aanmerking komen (zie figuur 10).

Figuur 10

Wie bepaalt op basis van welke criteria mensen in aanmerking komen?

Bron: Antwoorden op vraag 22 van de ERK-enquête die was gericht aan de beheersautoriteiten.

35

We constateerden ook dat sommige lidstaten de meest behoeftigen erg ruim omschreven in hun operationele programma. Als gevolg daarvan wordt de FEAD-steun toegankelijk voor allerlei eindontvangers. Dit komt het vaakst voor in lidstaten waarin voedselhulp via het FEAD wordt benaderd als voortzetting van het MDP (België, Spanje, Frankrijk en Polen).

36

Deze vier lidstaten richten zich in hun operationele programma niet op bepaalde doelgroepen, hoewel de programma's een goede analyse van de nationale situatie met betrekking tot armoede bevatten. Dit betekent dat het soms aan de partnerorganisaties of de steunverlenende begunstigden wordt overgelaten om de eindontvangers te kiezen, met het risico dat degenen die de steun het hardst nodig hebben, deze niet ontvangen.

De Commissie weet niet of de begeleidende maatregelen in het kader van OP I doeltreffend of aanvullend zijn geweest

In het kader van OP I zijn begeleidende maatregelen verplicht, maar ze zijn vaag omschreven

37

Begeleidende maatregelen vormen het voornaamste innovatieve element van het FEAD in vergelijking met het voormalige MDP en sluiten aan op de doelstelling om sociale uitsluiting aan te pakken. Ze zijn gericht op de ondersteuning van de sociale integratie van eindontvangers van het FEAD en zijn verplicht bij programma's van type I. Het zijn activiteiten die een aanvulling vormen op de verstrekking van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand en die tot doel hebben sociale uitsluiting tegen te gaan en/of sociale noodsituaties op een krachtigere en duurzamere manier aan te pakken, zoals advisering over een evenwichtig voedingspatroon en over het beheren van een huishoudbudget.

38

We stelden vast dat de begeleidende maatregelen vaak slechts vaag zijn omschreven in OP’s. In vijf van de acht gevallen die we beoordeelden, was het niet mogelijk om uit de jaarlijkse uitvoeringsverslagen af te leiden hoeveel verschillende maatregelen moesten worden uitgevoerd of hoeveel eindontvangers er waren7. Bovendien werd in vier gevallen de aard van de begeleidende maatregelen niet duidelijk uiteengezet8 in het OP. Dit ging met name op voor twee programma’s die we beoordeelden waarbij de begeleidende maatregelen niet werden gefinancierd uit het FEAD9, maar met nationale middelen, een optie waarin de FEAD-basisverordening voorziet. In deze gevallen was er zelfs nog minder informatie opgenomen in het programma10.

39

We vroegen in onze enquête wat voor soorten begeleidende maatregelen door de lidstaten werden uitgevoerd (zie figuur 11). De meeste lidstaten gebruiken het FEAD om eindontvangers door te verwijzen naar bijstand van hun nationale sociale diensten of om te voorzien in maatregelen met betrekking tot voedsel en voeding.

Figuur 11

ERK-enquête: soorten begeleidende maatregelen

Bron: Antwoorden op vraag 11 van de ERK-enquête die was gericht aan de beheersautoriteiten.

40

Volgens de MTE bleken begeleidende maatregelen uiterst relevant, aangezien met voedselhulp of materiële bijstand alleen de onderliggende oorzaken van armoede niet worden aangepakt (zie figuur 12). Deze maatregelen maken het FEAD een “programma voor mensen” en geen “voedselprogramma”.

Figuur 12

De begeleidende maatregelen zijn essentieel voor het FEAD

Bron: ERK, op basis van de resultaten van de openbare raadpleging (OPC, Open Public Consultation).

41

Daarnaast blijkt uit de MTE een duidelijk verband tussen de getroffen begeleidende maatregelen en de algehele tevredenheid van de eindontvangers met het programma. In de MTE wordt geconcludeerd dat de algehele tevredenheid over de FEAD-steun wat lager is in de lidstaten waar minder begeleidende maatregelen worden uitgevoerd, wat er weer op wijst dat de begeleidende maatregelen een niet te verwaarlozen rol spelen wat betreft de doeltreffendheid van het FEAD.

42

Hoewel begeleidende maatregelen het innovatieve element van het FEAD vormen, kunnen ze in de lidstaten niet worden vergeleken vanwege hun verscheidenheid. Daarom heeft de Commissie geen gemeenschappelijke indicatoren vastgesteld met betrekking tot het uitvoeren van begeleidende maatregelen, noch indicatoren om de resultaten ervan te meten.

43

Er bestaan echter individuele voorbeelden waarin de uitvoering van begeleidende maatregelen nader wordt beoordeeld in het jaarlijks uitvoeringsverslag, zoals in Spanje of Polen (zie tekstvak 5). In gevallen zoals in Slowakije legde de beheersautoriteit onaangekondigd bezoeken af om na te gaan of dergelijke maatregelen werden uitgevoerd, maar dit wordt niet vermeld in de jaarlijkse uitvoeringsverslagen die naar de Commissie werden gezonden.

Tekstvak 5

Monitoring van de uitvoering van de begeleidende maatregelen

In Polen verschaffen de jaarlijkse uitvoeringsverslagen informatie over de maatregelen die elke partnerorganisatie heeft uitgevoerd, inclusief informatie over de deelnemers, uitgesplitst naar doelgroep.

In Spanje heeft de beheersautoriteit streefdoelen vastgesteld voor het aantal eindontvangers dat moet worden voorgelicht en voor wie begeleidende maatregelen moeten worden getroffen, en monitort zij de uitvoering daarvan, die een voorwaarde is voor de betaling.

Complementariteit met het ESF — meer inspanningen nodig

44

In het kader van het FEAD wordt steun voor basisbehoeften en sociale inclusie geboden aan de meest behoeftigen. Volgens de MTE is het FEAD gericht op doelgroepen die anders niet onder nationale of lokale maatregelen zouden vallen en verleent het bijstand die anders niet zou worden verleend.

45

Het ESF is gericht op groepen die dichter bij de arbeidsmarkt staan en biedt gerichtere steun voor actieve sociaaleconomische inclusie. In de MTE wordt benadrukt dat de synergieën tussen het FEAD en het ESF verder moeten worden verbeterd om eindontvangers, en met name die in de beroepsgeschikte leeftijd, te helpen om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen.

46

We konden niet vaststellen in hoeverre het FEAD en andere (nationale of ESF-)steunregelingen elkaar aanvullen. Zo werd in de evaluatie vooraf in Frankrijk bijvoorbeeld kritiek geuit op het gebrek aan informatie over de interactie tussen FEAD- en ESF-maatregelen11. Ook onze enquêteresultaten wijzen erop dat de complementariteit tussen FEAD- en ESF-maatregelen beperkt is, aangezien weinig lidstaten aangaven dat ze mensen uit het FEAD hadden opgenomen in ESF-acties (zie figuur 13). De cijfers zijn nog lager wat monitoring betreft: 21 respondenten vermeldden dat ze dergelijke complementariteit niet monitoren.

Figuur 13

Opname van de FEAD-doelgroep in ESF-maatregelen in het kader van OP I: weinige bereiken dat en nog minder monitoren het

Bron: Antwoorden op de vragen 23 en 24 van de ERK-enquête die was gericht aan de beheersautoriteiten.

47

De twee lidstaten die op onze enquêtevragen antwoordden dat zij gekwantificeerde gegevens bijhielden in de vorm van het aantal FEAD-eindontvangers dat in concrete acties in het kader van het ESF werd opgenomen, waren Estland en Bulgarije. Beide verklaarden dat zij FEAD-eindontvangers in ESF-maatregelen hadden opgenomen (zie tekstvak 6).

Tekstvak 6

Goede praktijken in Estland en Bulgarije — voorbeelden van gegevens die beschikbaar zijn met betrekking tot ESF-activiteiten

Bron: Antwoorden op vraag 26 van de ERK-enquête die was gericht aan de beheersautoriteiten.

De rapportage over begeleidende maatregelen is verbeterd, maar er is niet vastgesteld in hoeverre deze bijdragen aan de armoedebestrijding

48

De Commissie heeft haar kennisdeling met betrekking tot maatregelen voor sociale inclusie verbeterd, met name inzake begeleidende maatregelen voor OP’s van type I. Als voorbeeld geldt haar organisatie van FEAD-netwerkbijeenkomsten, waarvan er één specifiek betrekking had op begeleidende maatregelen. Dergelijke seminars bieden beheersautoriteiten en organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van het fonds de gelegenheid om ervaringen en goede praktijken uit te wisselen. Ook organiseert de Commissie regelmatig FEAD-seminars, waar verschillende zaken worden besproken met beheersautoriteiten.

49

Daarnaast heeft de Commissie naar aanleiding van een controle van FEAD door de dienst Interne Audit van de Commissie ook verbeteringen doorgevoerd in de rapportage van begeleidende maatregelen in de nationale jaarlijkse uitvoeringsverslagen. Dergelijke informatie is gewoonlijk echter beschrijvend en kan niet worden geaggregeerd.

50

Ondanks deze inspanningen om de rapportage te verbeteren blijft de situatie met betrekking tot begeleidende maatregelen in de lidstaten ongelijk. Zolang er geen uitgangs- of streefwaarden hoeven te worden vastgesteld en de informatie, als die al beschikbaar is, hoofdzakelijk kwalitatief blijft, is het niet mogelijk om de impact ervan bij het verminderen van armoede te monitoren.

51

In het kader van de beoordeling van de doeltreffendheid van het fonds in de MTE werd geoordeeld dat de uitvoering en monitoring van begeleidende maatregelen een gebied is waarop het potentieel van het FEAD verder zou kunnen worden benut. De noodzaak om de begeleidende maatregelen te versterken kwam ook naar voren uit een verslag dat werd uitgebracht door een Spaanse partnerorganisatie en dat was gebaseerd op onderzoek dat samen met eindontvangers en overheidsinstanties was uitgevoerd12.

OP II — een meer op sociale inclusie gerichte benadering, maar er werd niet altijd vastgesteld in hoeverre een brug is geslagen naar het ESF

Voor OP’s van type II moeten nauwkeurig omschreven streefdoelen worden vastgesteld

52

Bij operationele programma’s van type II wordt een wezenlijk andere benadering gevolgd dan bij type I. Zij zijn rechtstreeks gericht op de sociale inclusie van de meest behoeftigen. De vier lidstaten die voor dit programmatype hebben gekozen zijn Denemarken, Duitsland, Nederland en Zweden. Samen hebben ze 2,5 % van de totale FEAD-begroting toegewezen, waarvan 80 % naar Duitsland gaat. Voor type II-programma’s moeten specifieke doelstellingen worden vastgesteld en moet een doelgroep onder de behoeftigen worden bepaald (zie tekstvak 7).

Tekstvak 7

Nederland — gerichtheid op één specifieke doelgroep

De overkoepelende doelstelling van het programma is het verminderen van de sociale uitsluiting van ouderen met een laag besteedbaar inkomen in Nederland.

De volgende drie specifieke doelstellingen zijn vastgesteld:

  1. de doelgroep bewust maken van het lokale ondersteunings- en sociale activeringsaanbod en zorgen dat ze (blijvend) in beeld komen bij hulporganisaties en/of gemeenten;
  2. het versterken van het sociaal netwerk van de doelgroep; en
  3. het versterken van de competenties van de doelgroep.

Bron: Antwoorden op vraag 12 van de ERK-enquête die was gericht aan de beheersautoriteiten.

53

Bij de programmering van type II-OP’s moeten de lidstaten op grond van de FEAD-basisverordening de verwachte resultaten voor de specifieke doelstellingen uiteenzetten en output- en resultaatindicatoren met uitgangs- en streefwaarden vaststellen. Vanwege deze strengere opzet van de monitoring zijn de FEAD-resultaten gemakkelijker te meten dan bij programma's van type I (zie tekstvak 8).

Tekstvak 8

Duitsland — een voorbeeld van gekwantificeerde streefdoelen

Duitsland heeft twee doelgroepen vastgesteld: a) behoeftige EU-migranten en hun kinderen, en b) daklozen en personen die dakloos dreigen te worden.

De outputstreefwaarden die Duitsland heeft vastgelegd met betrekking tot deze personen zijn:

  • volwassen EU-migranten die advies hebben gekregen: 18 044;
  • EU-migranten die kinderen hebben en die counseling hebben gekregen: 19 700;
  • kinderen in de kleuterschoolleeftijd van EU-migranten die pedagogische ondersteuning hebben gekregen: 19 700; en
  • daklozen of personen die dakloos dreigen te worden, die advies en sociale steun hebben gekregen: 21 450.
54

In Duitsland kan het FEAD wordt gebruikt voor het stabiliseren van de groepen meest behoeftigen die niet kunnen worden bereikt met steun die door de sociale diensten op lokaal niveau wordt geboden. Het FEAD werkt op het gebied van het aanbieden van laagdrempelige steun aan de doelgroepen. In dit opzicht kan het FEAD in bepaalde gevallen zorgen voor openstelling voor andere steun op basis van bestaande standaardmaatregelen. Het algemene doel is om de FEAD-steun te gebruiken als “brug” naar andere steunregelingen.

55

Volgens de MTE bereikte het FEAD in het kader van OP's van type II ongeveer 23 000 personen (21 660 in Duitsland) in 2016, het eerste jaar van uitvoering, en zou het FEAD over het algemeen op koers liggen om de streefdoelen voor specifieke outputindicatoren te halen. Verder werden de programma’s voor sociale inclusie in de MTE zeer belangrijk geacht, aangezien voedselhulp en materiële bijstand onvoldoende zijn om armoede op de lange termijn op doeltreffende wijze te bestrijden.

Grotere doelgerichtheid, synergie met het ESF niet altijd vastgesteld

56

In onze enquête vroegen we de lidstaten die hebben gekozen voor type II-programma’s of zij personen van het FEAD hadden opgenomen in maatregelen in het kader van hun specifieke ESF-programma’s, rekening houden met de “brugfunctie” die het FEAD zou moeten vervullen ten opzichte van deze ESF-maatregelen. Twee lidstaten antwoordden dat zij dat hadden gedaan13. Niettemin antwoordde slechts één lidstaat14 bevestigend op onze vervolgvraag of zij ook kwantitatieve gegevens monitorden over die brugfunctie.

Conclusies en aanbevelingen

57

We beoordeelden met deze controle of het FEAD zo is opgezet dat het een doeltreffend EU-instrument kon worden om armoede te bestrijden en bij te dragen tot de sociale inclusie van de meest behoeftigen in de EU. We concluderen dat armoede wordt bestreden door middel van voedselhulp en dat de innovatieve socialebeleidselementen van het FEAD de lidstaten daarnaast mogelijkheden bieden om sociale inclusie te bevorderen. Vanwege beperkingen in zijn monitoring is echter niet vastgesteld welke bijdrage het levert aan de vermindering van armoede.

58

We constateerden dat, hoewel de algemene doelstelling sociale inclusie van de meest behoeftigen is, het FEAD in wezen een voedselhulpregeling blijft: 83 % van de FEAD-begroting is bestemd voor voedselhulp. Dat komt doordat het FEAD zo is opgezet dat de lidstaten voedselhulp mogen blijven bieden als zij dat passend achten, net zoals ze deden in het kader van het MDP. Toch wordt het FEAD zeer gewaardeerd door belanghebbenden die zich bezighouden met de meest behoeftigen (zie de paragrafen 19-27).

59

In financieel opzicht is het FEAD een relatief klein fonds. Hulp wordt aan eindontvangers verleend door allerlei verschillende spelers. We constateerden dat de programmering van het FEAD in de lidstaten sterk uiteenloopt wat betreft de gerichte inzet ervan. De helft van de lidstaten die we onderzochten, volgde op programmaniveau een benadering die sterk gericht was op de ergste vormen van armoede, wat een doeltreffender inzet van het fonds mogelijk zou moeten maken. De andere helft koos ervoor om geen specifieke doelgroepen te bepalen in de operationele programma’s. De keuze om de steun op een bepaalde kwetsbare groep te richten wordt aan de partnerorganisaties overgelaten, wat het risico op versnippering van de beperkte financiering met zich meebrengt (zie de paragrafen 28-36).

60

Het nieuwe element dat het FEAD met zich meebrengt voor beide soorten programma’s is de nadruk op de sociale inclusie van de meest behoeftigen; die was geen onderdeel van het voormalige MDP. Waar die maatregelen naar behoren werden ingezet, bleek de algehele tevredenheid over het fonds groter. Het is echter niet mogelijk om het succes van de maatregelen voor sociale inclusie te monitoren vanwege een gebrek aan kwantitatieve gegevens, en daarom kan de bijdrage van het fonds aan de sociale inclusie van de meest behoeftigen niet worden gemeten. Bovendien besteedden weinig lidstaten verdere aandacht aan de complementariteit tussen FEAD- en ESF-maatregelen (zie de paragrafen 37-56).

61

De Commissie heeft voorgesteld om het FEAD in het volgende meerjarig financieel kader 2021‑2027 te laten opgaan in het nieuwe ESF+. De Rekenkamer heeft rekening gehouden met dit voorstel van de Commissie toen zij de volgende aanbevelingen deed.

Aanbeveling 1 — Steun gerichter inzetten

Bij de goedkeuring van operationele programma’s in het kader van het nieuwe ESF+ moet de Commissie de lidstaten verplichten om fundamentele voedselhulp en materiële bijstand te richten op degenen die deze het hardst nodig hebben door:

  1. de nationale situatie met betrekking tot armoede duidelijk te beschrijven;
  2. de specifieke doelgroep(en) en in te zetten middelen te bepalen;
  3. de interventielogica en met name de verwachte resultaten uiteen te zetten, referentiewaarden (uitgangswaarden) vast te leggen en gekwantificeerde streefdoelen vast te stellen.

Termijn: Ten tijde van de goedkeuring van de ESF+-programma’s

Aanbeveling 2 — Waarborgen van maatregelen voor sociale inclusie voor ontvangers van fundamentele materiële bijstand
  1. Die lidstaten die het ESF+ zullen gebruiken om materiële deprivatie aan te pakken door middel van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand aan de meest behoeftigen, moeten ofwel:
    1. begeleidende maatregelen in hun OP’s opnemen als aanvulling op de voedselhulp en fundamentele materiële bijstand; ofwel
    2. in hun OP's duidelijk omschrijven welke maatregelen voor sociale inclusie in het kader van het bredere ESF+ expliciet gericht zullen zijn op ontvangers van voedselhulp en/of materiële bijstand.
  2. De Commissie moet bij de goedkeuring van deze programma’s waarborgen dat er op doeltreffende wijze uitvoering is gegeven aan aanbeveling 2a), onder i) of ii).

Termijn: Ten tijde van de goedkeuring van de ESF+-programma’s

Aanbeveling 3 — Verbeteren van de beoordeling van de sociale inclusie van eindontvangers van het FEAD

De Commissie en de lidstaten moeten een methodologie ontwikkelen om te beoordelen hoeveel eindontvangers van voedselhulp en materiële bijstand hun persoonlijke situatie kunnen verbeteren met behulp van het FEAD en andere regelingen voor sociale inclusie, hetzij in de lidstaten, hetzij door middel van het ESF+.

Termijn: Uiterlijk eind juni 2023

Dit verslag werd door kamer II, onder leiding van mevrouw Iliana IVANOVA, lid van de Rekenkamer, vastgesteld te Luxemburg op haar vergadering van 27 februari 2019.

Voor de Rekenkamer

Klaus-Heiner LEHNE
President

Bijlagen

Bijlage I

Resultaten van de ERK-enquête die was gericht aan de beheersautoriteiten

Lijst van vragen in onze enquête onder beheersautoriteiten met een korte omschrijving van de antwoorden op de vragen.

1. Was uw instantie ook verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van andere EU-instrumenten dan het FEAD?

2. Welk OP werd gekozen om in uw land te worden uitgevoerd? 23 lidstaten kozen voor OP I en 4 lidstaten voor OP II.

3. Waarom koos u voor OP I of OP II?

4. Kunt u aangeven of u, wanneer u FEAD-middelen gebruikt om de meest behoeftigen te helpen, de mogelijkheid hebt overwogen om voor beide operationele programma’s voor uitvoering op nationaal niveau te kiezen?
Slechts 7 antwoordden JA, de andere 20 NEE.

5. Als u “ja” hebt geantwoord op vraag 4, leg dan uit waarom er werd besloten om één programma uit te voeren in plaats van beide (de antwoorden op deze vraag mogen niet worden gepubliceerd vanwege gegevensbescherming).

6. Waarop was de totale begrotingstoewijzing van het nationale FEAD-programma gebaseerd?

7. Houdt u de feitelijke bestedingen en hoeveelheden voedselhulp en materiële bijstand die worden verstrekt op jaarbasis, bij aan de hand van de categorieën in de tabel onder vraag 8?
Alle 23 respondenten antwoordden bevestigend.

8. Zo ja, verstrek dan de volgende informatie (23 ingevulde tabellen).

Totale uitgaven en totale hoeveelheden voedselhulp en materiële bijstand

uitgaven voor voedsel 1 020 027 859 EUR
pakketten 177 725 973
tonnen 1 106 513
uitgaven voor materiële bijstand 16 012 156 EUR
pakketten 474 324
goederen 3 114 028
tonnen 192
totale uitgaven 1 036 040 015 EUR
totaal aantal pakketten 178 200 297
totaal aantal ton 1 106 705

9. Worden de begeleidende maatregelen gefinancierd uit de FEAD-begroting?
Resultaten: 15 antwoordden JA, 8 NEE.

10. De begeleidende maatregelen worden niet gefinancierd uit de FEAD-begroting omdat:

11. Wat voor soort begeleidende maatregelen werd uitgevoerd?

12. Welke sociale-inclusieactiviteiten werden uitgevoerd? (Uitsluitend OP II) — (de antwoorden op deze vraag kunnen niet worden gepubliceerd op grond van gegevensbescherming).

13. Is het volgens uw inschatting zo dat het operationele programma voor het FEAD elk van de programma’s die genoemd worden in vraag 11 (voor OP I) of 12 (voor OP II), als volgt aanvult:

14. Bepaalt u de doelgroepen nader?

15. Als het antwoord op vraag 14 “ja” is, hoe hoog zijn dan de uitgaven en hoeveel mensen worden er bereikt per doelgroep? (De antwoorden op deze vraag kunnen niet worden gepubliceerd op grond van gegevensbescherming.)

16. Indien u in bovenstaande tabel gegevens hebt ingevoerd over het aantal bereikte personen, vermeld dan de bron:

17. Indien u vraag 14 bevestigend hebt beantwoord, worden deze doelgroepen dan in het operationele programma omschreven? Slechts twee antwoordden NEE, de andere 14 gaven JA aan.

18. Indien in aanmerking komende doelgroepen in het algemeen worden omschreven, vermeld dan de gehanteerde definitie van armoede (met Eurostat als referentie).

19. Geef eventuele aanvullende criteria voor de omschrijving van doelgroepen.

20. Waar worden de subsidiabiliteitscriteria voor eindontvangers omschreven?

21. Moeten eindontvangers, om steun uit het FEAD te ontvangen, wettelijk in aanmerking komen voor sociale bijstand uit het nationale, regionale of lokale stelsel van de lidstaat?

22. Zo ja, wie stelt dan de lijst van in aanmerking komende eindontvangers op?

23. Hebt u personen uit de FEAD-doelgroep(en) opgenomen in specifieke maatregelen en concrete acties die in het kader van het ESF worden gefinancierd?

24. Monitort u kwantitatieve gegevens in de zin van aantallen eindbegunstigden van het FEAD die onder concrete acties in het kader van het ESF vallen?

25. Als het antwoord op vraag 24 “ja” is, geef dan het aantal hiervan aan.

26. Indien u op vraag 24 “ja” hebt geantwoord, hoeveel personen uit de doelgroep(en) van het FEAD hebt u dan tussen 2014 en eind 2017 ingedeeld bij ESF-activiteiten?

27. Wat voor soorten organisaties komen in aanmerking als partnerorganisaties in de zin van artikel 2, lid 3, van Verordening (EU) nr. 223/2014?

28. Op basis van welke criteria werden de partnerorganisaties geselecteerd?

29. Bestrijkt/bestrijken de partnerorganisatie(s) die u hebt geselecteerd, het hele grondgebied van de lidstaat?

30. Bestrijkt/bestrijken de partnerorganisatie(s) die u hebt geselecteerd, de hele groep/alle groepen in de bevolking die als doelgroep is/zijn vastgesteld?

31. Hoeveel partnerorganisaties hebben concrete acties verricht die sinds 2014 door het FEAD worden gesubsidieerd?

32. Hoeveel begunstigden hebben steun verleend die tussen 2014 en eind 2017 door het FEAD werd gesubsidieerd? In totaal werken er ongeveer 14 000 begunstigden met het FEAD.

33. Zijn de input-, output- en resultaatindicatoren van de Europese Commissie redelijk in de zin dat zij de impact van het FEAD-programma weergeven?

34. Zouden specifieke indicatoren die op het niveau van het operationele programma zijn vastgesteld, de impact van het FEAD-programma beter weergeven?

35. Hoe belangrijk zijn concrete acties voor materiële bijstand en sociale inclusie voor de meest behoeftigen in het kader van het FEAD in uw land in vergelijking met nationale programma’s en/of particuliere initiatieven?

36. Kunt u schatten hoeveel procent de FEAD-financiering uitmaakt van alle financiering vanuit particuliere en publieke initiatieven, door organisaties en instanties die bijstand of ondersteuning bieden aan materieel behoeftigen (vergelijkbaar met het FEAD) in uw land, bestaande uit materiële en financiële donaties alsmede het financieel equivalent van geleverd vrijwilligerswerk?

37. Het totaal aantal met het FEAD bereikte eindbegunstigden dat in de jaarlijkse uitvoeringsverslagen aan de Europese Commissie wordt vermeld, is gebaseerd op:

38. Indien u hierboven “telling” of “beide” hebt geantwoord, op welk niveau werden dan de getelde cijfers opgeteld (wij bedoelen hiermee het rechtstreeks tellen van alle eindontvangers, zonder enige statische aanpassing of enige andere niet-mathematische beperking voor rechtstreeks tellen)?

Bijlage II

Gegevens die we ontvingen van de Europese federatie van voedselbanken als belanghebbende

In twaalf lidstaten verstrekken voedselbanken van de Europese Federatie van voedselbanken (FEBA) voedsel aan liefdadigheidsorganisaties via het FEAD. Voedselbanken zijn volledig afhankelijk van voedseldonaties (voedseloverschotten rechtstreeks uit de voedselvoorzieningsketen, voedingsmiddelen door middel van voedselinzameling, en uit de markt genomen groente en fruit). Toegang tot de financiële steun uit het FEAD biedt hun de mogelijkheid om goederen uit te delen waaraan het meest behoefte bestaat; het biedt hun de nodige flexibiliteit, aangezien donaties niet kunnen worden geprogrammeerd. Het FEAD biedt financiering waarmee speciale voedingsmiddelen (zoals babymelk) kunnen worden geleverd in overeenstemming met de behoefteanalyse en in overleg met de beheersautoriteiten. Volgens de van de FEBA ontvangen gegevens wordt ongeveer een derde van het voedselaanbod (in ton) van voedselbanken die deelnemen in het FEAD, gefinancierd uit het FEAD.

Figuur 1

Aandeel van de FEAD-producten in de voedselhulp die ter beschikking wordt gesteld door FEBA-voedselbanken

Bron: ERK, op basis van door de FEBA verstrekte informatie15.

In sommige lidstaten is het relatieve belang van het FEAD binnen FEBA-voedselbanken zelf wel 40 %.

Figuur 2

Specificatie van de FEAD-steun binnen FEBA-voedselhulp per land

Bron: ERK, op basis van door de FEBA verstrekte informatie.

Antwoorden van de Commissie

Samenvatting

III

Het FEAD verstrekt erg noodzakelijke voedselhulp en fundamentele materiële bijstand aan een groot aantal van de meest behoeftigen en wordt aangevuld met begeleidende maatregelen gericht op hun sociale inclusie, zoals begeleiding en advies. Voedselhulp is derhalve een belangrijke eerste stap om de vicieuze cirkel van armoede te doorbreken door onmiddellijke concrete hulp te bieden aan de meest behoeftigen. De Commissie is van mening dat een hoog percentage steun in de vorm van voedselhulp geheel in overeenstemming is met de doelstellingen van het FEAD.

IV

De Commissie is het eens met het principe dat de steun moet worden gericht op de meest behoeftigen, maar is van mening dat een verschil in benadering voor het bepalen wie de meest behoeftigen zijn in overeenstemming is met het subsidiariteitsbeginsel en dat het FEAD complementair is met de nationale sociale context, die verschillend kan zijn. De Commissie merkt op dat de bepaling van de meest behoeftigen gebaseerd is op een behoeftenanalyse waarbij objectieve criteria worden gehanteerd, die door de nationale autoriteiten en in overleg met de belanghebbenden zijn vastgesteld. Deze eis is in de goedkeuringsfase van de operationele programma’s gecontroleerd. De gedachte is dat de lidstaten gelet op de lokale behoeften het beste kunnen beoordelen op wie de bijstand moet worden gericht en de flexibiliteit moeten hebben om tijdens de programmeringsperiode de doelgroepen aan te passen aan nieuwe/veranderende behoeften.

V

De lidstaten doen in de jaarlijkse uitvoeringsverslagen aan kwalitatieve monitoring van de begeleidende maatregelen. Een kwantitatieve monitoring lijkt niet adequaat en buitenproportioneel.

Het is nog te vroeg om de resultaten en de impact van het fonds te beoordelen. Zij worden in een later stadium via een ex-post-evaluatie van het FEAD beoordeeld.

VI

De lidstaten hebben in de ontwerpfase, bij de indiening van operationele programma’s en tijdens de uitvoering rekening gehouden met complementariteit. Bij de tussentijdse evaluatie is de complementariteit van het FEAD met zowel de nationale programma’s als de EU-programma’s positief beoordeeld: het FEAD is in aanzienlijke mate complementair door zich te richten op uiteenlopende groepen of op begeleidende maatregelen voor de ondersteunde doelgroepen en de verleende steunmaatregelen. In de meeste lidstaten richt het FEAD zich op de meest behoeftigen en het ESF op mensen van wie in de basisbehoeften is voorzien en die dichter bij de arbeidsmarkt staan.

VIII

Het FEAD heeft de basisdoelgroepen die het meest door armoede bedreigd worden bereikt en heeft een impact gehad op hun leven. Het FEAD is coherent en complementair met de nationale systemen voor armoedebestrijding, en heeft het aantal en de categorieën eindontvangers vergroot. Het FEAD is coherent met de Europa 2020-strategie en met de onlangs aangenomen Europese pijler van sociale rechten. Het vormt een aanvulling op andere EU-fondsen, met name het Europees Sociaal Fonds, door zich te richten op andere groepen of op begeleidende maatregelen.

  1. De Commissie aanvaardt deze aanbeveling en is van mening dat in alle voorwaarden voor de opvolging ervan is voorzien met de voorstellen van de Commissie voor ESF+ en de verordening gemeenschappelijke bepalingen, behalve wat het stellen van gekwantificeerde doelen betreft.
  2. Het vaststellen van streefdoelen en benchmarks voor maatregelen van type I-OP’s wordt niet zinvol en buitenproportioneel geacht omdat de lidstaten over de nodige flexibiliteit moeten beschikken om zich lopende de uitvoering op andere doelgroepen te richten of nationale beleidsmaatregelen met andere instrumenten aan te vullen.

  3. De Commissie aanvaardt deze aanbeveling ten dele, aangezien in artikel 17, lid 4, van de voorgestelde ESF+-verordening is bepaald dat de verstrekking van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand kan worden aangevuld met begeleidende maatregelen gericht op sociale inclusie van de meest behoeftigen. Hoewel deze begeleidende maatregelen geen verplichting zijn voor de lidstaten, moedigt de Commissie hen aan om de synergieën van de voorgestelde ESF+-verordening volledig te benutten en verschillende vormen van steun voor sociale inclusie aan de meest behoeftigen te combineren.
  4. De Commissie aanvaardt deze aanbeveling. De Commissie merkt op dat er voor het FEAD proportionele monitoring- en evaluatiesystemen zijn ingesteld overeenkomstig het vereiste om de waardigheid van de meest behoeftigen te eerbiedigen en deze zullen worden overgenomen in ESF+.

Opmerkingen

22

Een inherent onderdeel van de FEAD-budgettering bestond erin na te gaan welke middelen uit andere Structuurfondsen waren toegewezen, met het oog op de complementariteit.

26

Het is moeilijk om op EU-niveau vergelijkbare landengegevens te vergaren vanwege de verscheidenheid aan benaderingen en actoren in elke lidstaat wat betreft dit sociaal beleid, dat ook niet echt een afzonderlijke sector van economische activiteit vormt. Dit is ook in overeenstemming met de subsidiariteit.

35

De Commissie merkt op dat de bepaling van de meest behoeftigen gebaseerd is op een behoeftenanalyse waarbij objectieve criteria worden gehanteerd, die door de nationale autoriteiten en in overleg met de belanghebbenden zijn vastgesteld. Deze eis is in de goedkeuringsfase van de operationele programma’s gecontroleerd. De Commissie is van mening dat de steun in de lidstaten waarnaar de Rekenkamer verwijst doelgericht is en rekening houdt met lokale behoeften. Deze aanpak is doeltreffend en past in het kader van de complementariteit met het sociaal beleid van de lidstaten.

36

De Commissie is van mening dat de benaderingen van de lidstaten, onder meer die waarnaar de Rekenkamer verwijst, doeltreffend en adequaat zijn waar het gaat om het bijsturen van de steun van het FEAD in het licht van de veranderende maatschappelijke realiteit. Zie ook het algemene antwoord hierboven (paragraaf 35).

38

De lidstaten monitoren de begeleidende maatregelen vanuit kwalitatief oogpunt en rapporteren daarover in de jaarlijkse uitvoeringsverslagen, onder meer in de lidstaten waarnaar de Rekenkamer verwijst.

42

Het vaststellen van gemeenschappelijke indicatoren voor begeleidende maatregelen zou ook in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel dat bij het FEAD moet worden toegepast, aangezien begeleidende maatregelen nauwelijks 5 % van de steun uitmaken.

45

Verdere verbetering van de synergieën wordt gewaarborgd door voor verschillende specifieke doelstellingen het FEAD en het ESF in de volgende periode in één verordening te behandelen.

46

De lidstaten hebben in de ontwerpfase, bij de indiening van operationele programma’s en tijdens de uitvoering rekening gehouden met complementariteit.

Bij de tussentijdse evaluatie is de complementariteit van het FEAD met zowel de nationale programma’s als de EU-programma’s positief beoordeeld. Het FEAD is in aanzienlijke mate complementair door zich te richten op uiteenlopende groepen of op begeleidende maatregelen voor de ondersteunde doelgroepen en de verleende steunmaatregelen. In de meeste lidstaten richt het FEAD zich op de meest behoeftigen en het ESF op mensen van wie in de basisbehoeften is voorzien en die dichter bij de arbeidsmarkt staan.

Weinig FEAD-eindontvangers kunnen worden geacht klaar te zijn om deel te nemen aan ESF-maatregelen die leiden tot arbeidsmarktintegratie; dat blijkt ook uit de jaarlijkse uitvoeringsverslagen van het FEAD en uit de tussentijdse evaluatie. Een aanzienlijk deel van de doelgroepen zijn kinderen (29 %) of personen van 65 jaar en ouder (9 %), zonder verband met arbeidsmarktintegratie. Voorts kan voor dak- en thuislozen en mensen met een handicap niet onmiddellijk een traject naar arbeidsmarktmaatregelen worden verwacht.

Zie ook het antwoord van de Commissie op paragraaf 55.

49

De Commissie heeft de rapportage-eisen over begeleidende maatregelen inderdaad verstrengd. De rapportage is inderdaad kwalitatief, maar wordt verwerkt in een jaarlijks syntheseverslag dat aan de Raad en het Europees Parlement wordt toegezonden.

Zie ook de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 50 en 51.

50

Omdat de aard en de reikwijdte van begeleidende maatregelen zo divers zijn, is er geen basis om gemeenschappelijke indicatoren vast te stellen. Zie ook het antwoord van de Commissie op paragraaf 42.

Zodra de programma’s zijn afgerond, zal de impact van het FEAD worden beoordeeld aan de hand van ex-post evaluatie.

51

De rapportage-eisen over de begeleidende maatregelen in de jaarlijkse uitvoeringsverslagen zijn inderdaad verstrengd. Er is nu een deel dat specifiek gewijd is aan rapportage over begeleidende maatregelen door de lidstaten. De Commissie heeft zodoende een overzicht van de soort van activiteiten, de reikwijdte en de financiering.

De begeleidende maatregelen lopen nog sterk uiteen, zowel wat de soort van acties als de intensiteit ervan betreft (zie ook het antwoord van de Commissie op paragraaf 42).

Het onderzoek van de eindontvangers dat tweemaal tijdens de programmeringsperiode wordt uitgevoerd door de beheersautoriteiten (evaluatie) levert belangrijke informatie op over de soort van begeleidende maatregelen in de verschillende lidstaten en over het nut van advies en richtsnoeren door de beheersautoriteiten.

53

De Commissie merkt op dat deze monitoringopzet in overeenstemming is met de FEAD-verordening, die voorziet in programmaspecifieke indicatoren voor type II-OP’s (maar niet voor de type I-OP’s).

Type II-OP’s betreffen per definitie zeer diverse acties gericht op zeer specifieke eindontvangers.

56

Type II-OP’s hebben betrekking op zeer diverse acties (zie het antwoord van de Commissie op paragraaf 53), die niet allemaal geschikt zijn om een „brugfunctie” te vervullen, bijvoorbeeld wanneer zij gericht zijn op kinderen of ouderen.

De FEAD-verordening verplicht de lidstaten bovendien niet om gegevens over eindontvangers van het FEAD die de overgang naar ESF-maatregelen maken te verzamelen. Het systematisch meten van de stroom van FEAD-ontvangers is misschien buitenproportioneel.

Conclusies en aanbevelingen

57

Kwalitatieve monitoring van de armoededoelstellingen van de Europa 2020-strategie vindt plaats op twee momenten tijdens de FEAD-uitvoering. Er is doelbewust voor deze monitoringopzet gekozen om de waardigheid van de eindontvangers te respecteren. In het kader van het Europees semester vindt reeds kwantitatieve monitoring van de armoedebestrijding plaats.

Zodra de programma’s zijn afgerond, zal de impact van het FEAD worden beoordeeld aan de hand van ex-post evaluatie (in december 2024).

59

De Commissie is het eens met het principe dat de steun moet worden gericht op de meest behoeftigen, maar is van mening dat een verschil in benadering voor het bepalen wie de meest behoeftigen zijn in overeenstemming is met het subsidiariteitsbeginsel en dat het FEAD complementair is met de nationale sociale context, die verschillend kan zijn. De Commissie merkt op dat de bepaling van de meest behoeftigen gebaseerd is op een behoeftenanalyse waarbij objectieve criteria worden gehanteerd, die door de nationale autoriteiten en in overleg met de belanghebbenden zijn vastgesteld. Deze eis is in de goedkeuringsfase van de operationele programma’s gecontroleerd.

60

Begeleidende maatregelen in OP I worden gemonitord in een specifiek daaraan gewijd deel van de jaarlijkse uitvoeringsverslagen van de lidstaten. Het onderzoek van de eindontvangers dat tweemaal tijdens de programmeringsperiode wordt uitgevoerd door de beheersautoriteiten (evaluatie) levert eveneens belangrijke informatie op over de soort van begeleidende maatregelen in de verschillende lidstaten en over het nut van advies en richtsnoeren door de beheersautoriteiten. Het onderzoeksvereiste is gehandhaafd in het ESF+-voorstel van de Commissie voor de periode na 2020. Zie ook het antwoord van de Commissie op paragraaf 42.

Bij de tussentijdse evaluatie is de complementariteit van het FEAD met zowel de nationale programma’s als de EU-programma’s positief beoordeeld: Het FEAD is in aanzienlijke mate complementair door zich te richten op uiteenlopende groepen of op begeleidende maatregelen voor de ondersteunde doelgroepen en de verleende steunmaatregelen. In de meeste lidstaten richt het FEAD zich op de meest behoeftigen en het ESF op mensen van wie in de basisbehoeften is voorzien en die dichter bij de arbeidsmarkt staan.

Aanbeveling 1 — Steun gerichter inzetten
  1. De Commissie aanvaardt aanbeveling 1 a) en is van mening dat in alle voorwaarden voor de opvolging ervan is voorzien met de voorstellen van de Commissie voor ESF+ en de verordening gemeenschappelijke bepalingen (VGB).
  2. Voor de programmeringsperiode 2021-2027 vereist het voorstel van de Commissie voor de verordening gemeenschappelijke bepalingen (die van toepassing zal zijn op dit soort steun dat momenteel door het FEAD wordt gefinancierd) dat in elk programma de belangrijkste uitdagingen, met inbegrip van sociale uitdagingen, worden beschreven. Dit betekent dat deze informatie in de programma’s verder zal worden uitgewerkt.

  3. De Commissie aanvaardt aanbeveling 1 b) en is van mening dat in alle voorwaarden voor de opvolging ervan is voorzien met de voorstellen van de Commissie voor ESF+ en de verordening gemeenschappelijke bepalingen.
  4. Volgens de definitie van „meest behoeftigen” in het ESF+, met name in artikel 2, lid 13, wordt de behoefte aan bijstand vastgesteld op basis van objectieve criteria die door de bevoegde nationale autoriteiten in overleg met de relevante belanghebbenden worden vastgesteld. Dit is een belangrijke bepaling, aangezien het FEAD een aanvulling vormt op nationaal sociaal beleid en de gerichte aanpak in overeenstemming moet zijn met het subsidiariteitsbeginsel.

    Daarom kunnen de nationale benaderingen nog steeds variëren, rekening houdend met de plaatselijke behoeften en met de soort van de bijstand.

  5. De Commissie aanvaardt aanbeveling 1 c) gedeeltelijk. Zij is van mening dat in alle voorwaarden voor de opvolging ervan is voorzien met de voorstellen van de Commissie voor ESF+ en de verordening gemeenschappelijke bepalingen.
  6. Het vereiste voor de lidstaten om de interventielogica aan te geven, is impliciet aanwezig doordat voor financiering door het fonds een programma moet worden ingediend om te voldoen aan het ESF+ wat betreft de inhoud van de prioriteit. Het vereiste voor de lidstaten om referentiewaarden vast te leggen, maakt reeds deel uit van het ESF+.

    De Commissie maakt bezwaar tegen het vaststellen van gekwantificeerde doelstellingen in de programma’s omdat:

    het vaststellen van streefdoelen en benchmarks voor acties van type I-OP’s niet zinvol wordt geacht; de nationale situaties/behoeften in de loop van een periode van zeven jaar evolueren; de lidstaten over de nodige flexibiliteit moeten beschikken om zich mettertijd op andere doelgroepen te richten of nationale beleidsmaatregelen met andere instrumenten aan te vullen.

    Bovendien kan het ook buitenproportioneel zijn, gelet op de inspanningen die vereist zijn van begunstigden die met vrijwilligers werken en om de waardigheid van de eindontvangers te respecteren.

Aanbeveling 2 — Waarborging van maatregelen voor sociale inclusie voor ontvangers van fundamentele materiële bijstand

De Commissie merkt op dat aanbeveling 2 a) voor de lidstaten bedoeld is.

De Commissie aanvaardt aanbeveling 2 b) ten dele, aangezien in artikel 17, lid 4, van de voorgestelde ESF+-verordening is bepaald dat de verstrekking van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand kan worden aangevuld met begeleidende maatregelen gericht op sociale inclusie van de meest behoeftigen. Hoewel deze begeleidende maatregelen geen verplichting zijn voor de lidstaten, moedigt de Commissie hen aan om de synergieën van de voorgestelde ESF+-verordening volledig te benutten en verschillende vormen van steun voor sociale inclusie aan de meest behoeftigen te combineren.

Aanbeveling 3 — Verbetering van de monitoring van de sociale inclusie van eindontvangers van het FEAD

De Commissie aanvaardt aanbeveling 3 voor zover zij betrekking heeft op de Commissie.

Acroniemen en afkortingen

DG AGRI: directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling

DG EMPL: directoraat-generaal Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie

EaSI: EU-programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie

EFG: Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering

ESF: Europees Sociaal Fonds

ESF +: Europees Sociaal Fonds+ (meerjarig financieel kader 2021‑2027)

ESIF: Europese structuur- en investeringsfondsen

FEAD: Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (Fund for European Aid to the Most Deprived)

FEBA: Europese Federatie van voedselbanken

MDP: Europees programma ten behoeve van de meest hulpbehoevenden (European programme for the most deprived persons)

MFK: meerjarig financieel kader

MTE: in opdracht van de Commissie opgestelde tussentijdse evaluatie (mid-term evaluation)

OP: operationeel programma

OPC: openbare raadpleging (Open Public Consultation)

PROGRESS: Progress-programma (2007‑2013)

Woordenlijst

Activiteiten voor sociale steun voor behoeftigen: alle financiering uit particuliere en publieke initiatieven, door organisaties en instanties die bijstand of ondersteuning bieden aan materieel behoeftigen in een land, bestaande uit materiële en financiële donaties alsmede het financieel equivalent van verricht vrijwilligerswerk.

Begeleidende maatregelen: activiteiten die worden aangeboden en een aanvulling vormen op de verlening van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand en die tot doel hebben sociale uitsluiting tegen te gaan en/of situaties van sociale nood op een krachtigere en duurzamere manier aan te pakken, bijvoorbeeld advisering over een evenwichtig voedingspatroon en budgetbeheer.

Begunstigde: een publiek- of privaatrechtelijke instantie die belast is met het opzetten of met het opzetten en uitvoeren van concrete acties.

Beheersautoriteit: een nationale, regionale of lokale openbare instantie (dan wel een publiek of particulier orgaan), door de lidstaat aangewezen voor het beheer van een operationeel programma. Tot haar taken behoren het selecteren van te financieren projecten, het monitoren van de uitvoering van projecten en het rapporteren aan de Commissie over de financiële aspecten en de behaalde resultaten. De beheersautoriteit is ook het orgaan dat financiële correcties oplegt aan begunstigden naar aanleiding van controles die zijn uitgevoerd door de Commissie, de Europese Rekenkamer of een autoriteit in de lidstaat.

Concrete actie: een door of onder verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit van het betrokken operationele programma gekozen project, contract of actie, bijdragend tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het betrokken operationele programma.

Eindontvanger: de meest behoeftige of de persoon die steun ontvangt.

Europees Sociaal Fonds: het Europees Sociaal Fonds beoogt de economische en sociale cohesie binnen de Europese Unie te versterken door werkgelegenheids- en arbeidskansen te verbeteren (voornamelijk door middel van opleidingsmaatregelen), een hoog werkgelegenheidsniveau te bevorderen en meer en betere banen te scheppen.

Ex-ante-evaluatie: een empirisch onderbouwde beoordeling die wordt opgesteld om de kwaliteit en de opzet van ieder operationeel programma te verbeteren, en moet worden gebaseerd op relevante gegevens.

FEAD-basisverordening: Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen.

FEAD-netwerk: Het FEAD-netwerk is een gemeenschap waarvan het lidmaatschap openstaat voor iedereen die bijstand verstrekt aan de meest behoeftigen in Europa. Dit omvat nationale FEAD-beheersautoriteiten, organisaties die uit het FEAD gefinancierde activiteiten uitvoeren of daarin geïnteresseerd zijn, ngo’s op EU-niveau en EU-instellingen. Het FEAD-netwerk brengt allen samen die eraan werken om de ergste vormen van armoede in Europese landen terug te dringen. Het is een plek waar leden goede praktijken kunnen delen, nieuwe ideeën kunnen stimuleren en kunnen bespreken hoe niet-financiële bijstand kan worden verleend aan de meest behoeftigen in Europa.

Materiële bijstand: basisconsumentengoederen met een geringe waarde, voor het persoonlijk gebruik door de meest behoeftigen, zoals kleding, schoeisel, toiletartikelen, schoolbenodigdheden en slaapzakken.

Meest behoeftigen: natuurlijke personen — individuen, gezinnen, huishoudens of uit dergelijke personen samengestelde groepen — wier behoefte aan hulp is vastgesteld aan de hand van objectieve criteria die door de bevoegde nationale autoriteiten in overleg met de relevante partijen, onder vermijding van belangenconflicten, zijn vastgesteld of die door de partnerorganisaties zijn omschreven en door die bevoegde nationale autoriteiten zijn goedgekeurd en elementen kunnen bevatten waarmee de hulp kan worden afgestemd op de meest behoeftigen in bepaalde geografische gebieden.

Onderzoek naar eindontvangers: gestructureerd onderzoek naar eindontvangers van operationele programma’s voor voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand (OP I) is een van de instrumenten die moeten worden gebruikt om het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen te evalueren.

Operationeel programma van “type I”: operationeel programma voor voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand: een operationeel programma ter ondersteuning van de verlening van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand aan de meest behoeftigen, in voorkomend geval in combinatie met begeleidende maatregelen, teneinde de sociale uitsluiting van de meest behoeftigen te verlichten.

Operationeel programma van “type II”: operationeel programma voor de sociale inclusie van de meest behoeftigen: een operationeel programma ter ondersteuning van de activiteiten buiten de actieve arbeidsmarktmaatregelen, bestaande uit niet-financiële, niet-materiële bijstand, gericht op de sociale inclusie van de meest behoeftigen.

Partnerorganisatie: publiekrechtelijke instantie en/of organisatie zonder winstoogmerk die rechtstreeks of via andere partnerorganisaties voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand, in voorkomend geval in combinatie met begeleidende maatregelen, verleent aan de meest behoeftigen of activiteiten onderneemt die rechtstreeks gericht zijn op de sociale inclusie van de meest behoeftigen, en wier concrete acties zijn geselecteerd door de beheersautoriteit.

Tussentijdse evaluatie: verslag over het FEAD dat in opdracht van de Commissie is opgesteld (door Metis GmbH in samenwerking met Fondazione Giacomo Brodolini en Panteia) en door de Commissie zal worden gepubliceerd.

Voetnoten

1 Volgens DG ESTAT.

2 Zie Speciaal verslag nr. 6/2009.

3 Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen.

4 Voor OP I: België, de Tsjechische Republiek, Spanje, Frankrijk, Italië, Polen, Roemenië, Slowakije; voor OP II: Duitsland.

5 Toen dit verslag werd opgesteld, zou de tussentijdse evaluatie van de uitvoering van het FEAD weldra worden gepubliceerd door de Commissie.

6 Het Verenigd Koninkrijk, dat zijn oorspronkelijke FEAD-programma niet heeft uitgevoerd, gaf geen antwoord.

7 België, de Tsjechische Republiek, Frankrijk, Italië, Slowakije.

8 België, de Tsjechische Republiek, Frankrijk, Slowakije.

9 Maximaal 5 % van de kosten van de aankoop van levensmiddelen en/of fundamentele materiële bijstand in elk nationaal OP kan worden gebruikt voor de financiering van dergelijke maatregelen.

10 België en Frankrijk.

11 Evaluatie vooraf van het Franse operationele programma 2014 2020 voor de uitvoering van het FEAD (Évaluation ex ante du Programme Opérationnel 2014 2020 pour la mise en œuvre du Fonds européen d’aide aux plus démunis (FEAD)).

12 Effectbeoordeling van het FEAD in Spanje, vanuit het oogpunt van eindontvangers evenals van beherende organisaties en personeelsleden, Spaans Rode Kruis, 2018 (Valoración del impacto del Fondo de Ayuda Europea para las personas más desfavorecidas (FEAD) en España, a través de la percepción de las personas beneficiarias, Organizaciones y personal de gestión, Cruz roja española, 2018).

13 Duitsland en Nederland.

14 Nederland.

15

  • Uit de markt genomen — producten — groente en fruit — uit de markt genomen in het kader van crisisbeheersing en gratis verstrekt aan erkende liefdadigheidsinstellingen en -organisaties, waaronder voedselbanken, voor hun werkzaamheden ten behoeve van kansarmen. Deze maatregel is in overeenstemming met artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013.
  • EU-producten — deze categorie heeft betrekking op het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD).
  • Industrie — voedseloverschotten, d.w.z. eetbare levensmiddelen die om uiteenlopende redenen niet worden gekocht of geconsumeerd door klanten of de personen voor wie ze werden geproduceerd, verwerkt, gedistribueerd, opgediend of aangekocht, die worden verkregen van de be- en verwerkende industrie (industrieën, bedrijven, fabrikanten, enz.). Voedselbanken ontvangen deze voedseloverschotten gratis en delen ze op hun beurt gratis uit aan liefdadigheidsorganisaties die mensen in nood steunen.
  • Distributie — voedseloverschotten, d.w.z. eetbare levensmiddelen die om uiteenlopende redenen niet worden gekocht of geconsumeerd door klanten of de personen voor wie ze werden geproduceerd, verwerkt, gedistribueerd, opgediend of aangekocht, die worden verkregen van de distributiesector (detailhandelsketens, distributiecentra, groothandelaren, enz.). Voedselbanken ontvangen deze voedseloverschotten gratis en delen ze op hun beurt gratis uit aan liefdadigheidsorganisaties die mensen in nood steunen.
  • Inzameling — dit is een manier om voedsel rechtstreeks bij mensen in te zamelen. Eind november of begin december houden sommige FEBA-leden voedselinzamelingsacties: vrijwilligers bij de supermarkten vragen mensen die daar inkopen doen om iets extra’s te kopen en te doneren aan de voedselbanken.

Controleteam

In deze speciale verslagen van de ERK worden de resultaten van haar controles van EU-beleid en -programma’s of beheersthema’s met betrekking tot specifieke begrotingsterreinen uiteengezet. Bij haar selectie en opzet van deze controletaken zorgt de ERK ervoor dat deze een maximale impact hebben door rekening te houden met de risico’s voor de doelmatigheid of de naleving, de omvang van de betrokken inkomsten of uitgaven, de verwachte ontwikkelingen en de politieke en publieke belangstelling.

Deze doelmatigheidscontrole werd verricht door controlekamer II “Investeringen ten behoeve van cohesie, groei en inclusie”, die onder leiding staat van ERK-lid Iliana Ivanova. De controle werd geleid door ERK-lid George Pufan, ondersteund door Patrick Weldon, kabinetschef, en Mircea Radulescu, kabinetsattaché; Emmanuel Rauch, hoofdmanager; Naiara Zabala Eguiraun, Dana Moraru en Carmen Gruber, controleurs.

Van links naar rech: Mircea Radulescu, George Pufan, Carmen Gruber, Patrick Weldon, Emmanuel Rauch.

Contact

EUROPESE REKENKAMER
12, rue Alcide De Gasperi
L-1615 Luxemburg
LUXEMBURG

Tel. +352 4398-1
Inlichtingen: eca.europa.eu/nl/Pages/ContactForm.aspx
Website: eca.europa.eu
Twitter: @EUAuditors

Meer gegevens over de Europese Unie vindt u op internet via de Europaserver (http://europa.eu).

Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2019

PDF ISBN 978-92-847-1807-8 ISSN 1977-575X doi:10.2865/629616 QJ-AB-19-003-NL-N
HTML ISBN 978-92-847-1770-5 ISSN 1977-575X doi:10.2865/50696 QJ-AB-19-003-NL-Q

© Europese Unie, 2019.

Voor iedere vorm van gebruik of reproductie van (beeld)materiaal dat niet onder het auteursrecht van de Europese Unie valt, dient rechtstreeks toestemming aan de auteursrechthebbende te worden gevraagd.

HOE NEEMT U CONTACT OP MET DE EU?

Kom langs
Er zijn honderden Europe Direct-informatiecentra overal in de Europese Unie. U vindt het adres van het dichtstbijzijnde informatiecentrum op: https://europa.eu/european-union/contact_nl

Bel of mail
Europe Direct is een dienst die uw vragen over de Europese Unie beantwoordt. U kunt met deze dienst contact opnemen door:

  • te bellen naar het gratis nummer: 00 800 6 7 8 9 10 11 (bepaalde telecomaanbieders kunnen wel kosten in rekening brengen)
  • te bellen naar het gewone nummer: +32 22999696, of
  • een e-mail te sturen via: https://europa.eu/european-union/contact_nl

WAAR VINDT U INFORMATIE OVER DE EU?

Online
Informatie over de Europese Unie in alle officiële talen van de EU is beschikbaar op de Europa-website op: https://europa.eu/european-union/contact_nl

EU-publicaties
U kunt publicaties van de EU downloaden of bestellen bij EU Bookshop op: https://publications.europa.eu/nl/publications (sommige zijn gratis, andere niet). Als u meerdere exemplaren van gratis publicaties wenst, neem dan contact op met Europe Direct of uw plaatselijke informatiecentrum (zie https://europa.eu/european-union/contact_nl).

EU-wetgeving en aanverwante documenten
Toegang tot juridische informatie van de EU, waaronder alle EU-wetgeving sinds 1951 in alle officiële talen, krijgt u op EUR-Lex op: http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl

Open data van de EU
Het opendataportaal van de EU (http://data.europa.eu/euodp) biedt toegang tot datasets uit de EU. Deze gegevens kunnen gratis worden gedownload en hergebruikt, zowel voor commerciële als voor niet-commerciële doeleinden.