Interreg-samenwerking: het potentieel van de grensoverschrijdende regio’s van de Europese Unie is nog niet volledig ontsloten
Over het verslag: Grensoverschrijdende samenwerking heeft tot doel gemeenschappelijke uitdagingen die in de grensregio’s door de lidstaten gezamenlijk zijn vastgesteld, aan te gaan en het onbenutte groeipotentieel in grensregio’s te exploiteren. Veel van deze regio’s presteren over het algemeen economisch minder goed dan andere regio’s in een lidstaat.
We constateerden dat de door ons onderzochte samenwerkingsprogramma’s duidelijke strategieën bevatten om de uitdagingen van de grensoverschrijdende regio’s waarop zij betrekking hadden aan te pakken. Tekortkomingen in de uitvoering en ontoereikende monitoring van informatie beperkten echter het vermogen van de programma’s om het potentieel van deze regio’s te ontsluiten.
We doen programma-autoriteiten en de Commissie een aantal aanbevelingen om de samenwerkingsprogramma’s doelgerichter te maken en projecten te prioriteren en te ondersteunen op basis van verdienste. Ook bevelen we aan indicatoren vast te stellen die het grensoverschrijdend effect van de projecten weergeven.
Speciaal verslag van de ERK, uitgebracht krachtens artikel 287, lid 4, tweede alinea, VWEU.
Samenvatting
IGrensoverschrijdende samenwerking is een van de twee doelstellingen van het cohesiebeleid. De samenwerking heeft tot doel gemeenschappelijke uitdagingen die in de grensregio’s door de lidstaten gezamenlijk zijn vastgesteld, aan te gaan en het onbenutte groeipotentieel in grensregio’s te exploiteren. Veel van deze regio’s presteren over het algemeen economisch minder goed dan andere regio’s in een lidstaat.
IIMet Interreg-programma’s worden grensoverschrijdende uitdagingen aangepakt. De programmeringsperiode 2014‑2020 was de vijfde; de begroting voor deze periode bedroeg 10,1 miljard EUR. Een aanzienlijk deel hiervan had betrekking op binnengrenzen: hieraan werd 6,3 miljard EUR toegewezen, waarmee ongeveer 24 000 projecten werden gefinancierd via 53 samenwerkingsprogramma's. Deze hadden betrekking op 59 % van het grondgebied van de EU en 48 % van haar bevolking.
IIIIn deze controle hebben we beoordeeld of de Commissie en de lidstaten de uitdagingen van grensoverschrijdende regio’s via de door Interreg gefinancierde samenwerkingsprogramma’s voor binnengrenzen doeltreffend hadden aangepakt. De publicatie van dit verslag zal nuttig zijn voor de uitvoering van de periode 2021‑2027. Ook kan het als input dienen voor de lopende besprekingen van de medewetgevers over een potentieel mechanisme om juridische en administratieve belemmeringen in grensoverschrijdende regio’s weg te nemen.
IVWe constateerden dat bij op één na alle door ons onderzochte samenwerkingsprogramma’s de behoeften van de regio’s in kwestie waren geanalyseerd. Met de financiële middelen die aan deze programma’s werden toegekend, konden de grensoverschrijdende uitdagingen echter slechts gedeeltelijk worden aangepakt. Gezien de schaarste van de middelen moet de financiering wordt ingezet waar deze waarschijnlijk de grootste toegevoegde waarde zal opleveren.
VOp een paar uitzonderingen na, was er bij de door ons onderzochte programma’s sprake van een duidelijk verband tussen de voorgestelde doelstellingen, inputs en geplande activiteiten enerzijds en de beoogde resultaten en impact anderzijds. Samenwerkingsprogramma’s verschillen van mainstream-EU-programma’s in de zin dat projecten een grensoverschrijdend karakter moeten hebben en er meerdere, transnationale partners aan moeten deelnemen. Samenwerkings- en mainstreamprogramma’s zijn echter vaak niet duidelijk afgebakend, waardoor met samenwerkingsprogramma’s mogelijk dezelfde soort concrete acties worden gefinancierd als met mainstreamprogramma’s.
VIDaarnaast hebben we diverse tekortkomingen vastgesteld in de uitvoering van de programma’s en de monitoring daarvan:
- Bij de helft van de door ons onderzochte projecten was de samenwerking tussen partners beperkt tot het indienen van een gemeenschappelijk projectvoorstel om financiering voor interventies aan te vragen. Deze projecten hadden geen gemeenschappelijk grensoverschrijdend karakter.
- De projectselectieprocedures hadden niet altijd tot resultaat dat de beste projecten werden geselecteerd.
- Aan de hand van de gebruikte indicatoren kon het grensoverschrijdend effect over het algemeen niet worden weergegeven, waardoor de monitoring van de programma-uitvoering ten opzichte van de doelstellingen ervan werd belemmerd.
- Beperkingen met betrekking tot statistische gegevens zijn van invloed op de evaluatie van de gecofinancierde projecten.
De programma-autoriteiten hadden zich ingespannen om de impact van de COVID-19-crisis op de projecten te beperken door de uiterste termijn voor de voltooiing ervan te verlengen. De autoriteiten hadden ook de flexibiliteits- en vereenvoudigingsmaatregelen benut die de EU bood om de gevolgen van de COVID-19-crisis te verzachten, met name in verband met de mogelijkheid om belangrijke documenten later in te dienen.
VIIITot slot stonden de vertraging in de vaststelling van de rechtsgrondslag voor 2021‑2027 en de noodzaak om de werkzaamheden voor de programmeringsperiode 2014‑2020 af te sluiten een soepele start van de nieuwe programmeringsperiode op lidstaatniveau in de weg.
IXNaar aanleiding van onze controle bevelen wij aan:
- de samenwerkingsprogramma’s gerichter te maken zodat de projecten die van mainstreamprogramma’s aanvullen;
- prioriteit te geven en steun toe te kennen aan projecten aan de hand van een rangschikking op basis van verdienste, en
- indicatoren te gebruiken die zijn bedoeld om grensoverschrijdende effecten weer te geven.
Inleiding
Uitdagingen voor grensoverschrijdende regio’s in de EU
01Op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie streeft de EU ernaar verschillen in welvaart en ontwikkeling tussen haar regio’s te verminderen, waarbij onder meer specifiek wordt verwezen naar grensoverschrijdende regio’s1. In dit kader verleent de EU via haar cohesiebeleid steun aan programma’s voor Europese territoriale samenwerking (ETS), ook wel “Interreg-programma’s” genoemd, in de vorm van financiering via het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO). Interreg ondersteunt al dertig jaar gezamenlijke acties van de lidstaten of acties van de lidstaten met landen buiten de EU.
02De overkoepelende doelstelling van Interreg is om een bijdrage te leveren aan een harmonieuze ontwikkeling van het grondgebied van de EU2 door samenwerkingsprocessen ten volle te benutten, ontwikkelingskansen tot stand te brengen en tegelijkertijd solidariteit tussen burgers van verschillende naties te bevorderen door middel van het gezamenlijk aanpakken van uitdagingen. Naast “Investeren in groei en werkgelegenheid” bestaat de doelstelling van Interreg uit een van de twee doelstellingen van het cohesiebeleid, op grond waarvan steun kan worden verleend “aan het delen van personele middelen, faciliteiten en alle soorten grensoverschrijdende infrastructuur in alle regio’s”3.
03Grensoverschrijdende samenwerking heeft tot doel gemeenschappelijke uitdagingen die in de grensregio’s door de lidstaten gezamenlijk zijn vastgesteld, aan te gaan en het onbenutte groeipotentieel in grensregio’s te exploiteren. Tot de belangrijkste uitdagingen behoren: “slechte toegankelijkheid, met name met betrekking tot de connectiviteit inzake informatie- en communicatietechnologieën […] en de vervoersinfrastructuur, lokale industriële activiteiten met afnemende economische activiteit, een ongeschikt bedrijfsklimaat, gebrek aan netwerken tussen lokale en regionale overheidsinstanties, weinig onderzoek en innovatie […], milieuvervuiling, risicopreventie, negatieve opinies ten aanzien van de burgers van buurlanden”4.
04In figuur 1 worden de belangrijkste elementen met betrekking tot de uitdagingen van de grensoverschrijdende regio’s van de EU en hun geschatte impact samengevat. Als 20 % van de bestaande obstakels voor grensoverschrijdende samenwerking uit de weg werd geruimd, zou het bbp van deze regio’s met 2 % groeien en zouden er meer dan 1 miljoen extra banen worden gecreëerd5.
Figuur 1
De uitdagingen voor grensoverschrijdende regio’s in de EU en hun geschatte impact
Bron: ERK, op basis van gegevens van diverse in opdracht van de Commissie uitgevoerde studies6.
Interreg A: de grootste component van Interreg
05De periode 2014‑2020 was de vijfde programmeringsperiode waarin Interreg operationeel was. Zijn begroting voor deze periode bedroeg 10,1 miljard EUR, circa 2,75 % van de volledige begroting voor het cohesiebeleid7. In deze periode omvatte Interreg drie componenten van samenwerking8 (zie kader 1).
Kader 1
De drie componenten van samenwerking voor Interreg V 2014‑2020
Grensoverschrijdende samenwerking (Interreg V-A): programma’s tussen aangrenzende regio’s (zie Bijlage I voor een lijst van de binnengrensprogramma’s). Veel programma’s zijn bilateraal, maar aan sommige nemen tot vijf lidstaten deel. Bij geselecteerde concrete acties moeten begunstigden uit ten minste twee deelnemende landen zijn betrokken, waarvan er ten minste één uit een lidstaat afkomstig is9. De subsidiabele zones liggen op NUTS-niveau 3 wat betreft bevolkingsomvang10 en kunnen ook regio's op NUTS-niveau 3 in Noorwegen, Zwitserland, Liechtenstein, Andorra, Monaco en San Marino omvatten11.
Transnationale samenwerking (Interreg V-B): programma’s die betrekking hebben op grotere samenwerkingsgebieden (zie Bijlage II) en zijn gericht op transnationale kwesties als overstromingsbeheer, vervoers- en communicatiecorridors, internationale handel, onderzoeksnetwerken en stadsontwikkeling. De subsidiabele zones betreffen regio's van NUTS-niveau 2.
Interregionale samenwerking (Interreg V-C): vier uitwisselingsprogramma’s tussen alle lidstaten: op het gebied van ruimtelijke ordening (Espon), geïntegreerde stedelijke ontwikkeling (URBACT), kapitalisatie van activiteiten in het kader van het cohesiebeleid (Interreg Europe) en technische ondersteuning voor alle Interreg-programma’s (INTERACT).
In figuur 2 is te zien hoe Interreg zich tussen 1989 en 2020 heeft ontwikkeld qua financiering en betrokken lidstaten, met gedetailleerdere informatie voor de periode 2014‑2020. Interreg V-A is met 88 samenwerkingsprogramma’s en een begroting van bijna 7,4 miljard EUR de grootste component en goed voor 73 % van de totale begroting van Interreg. Het belangrijkste element van Interreg V-A is grensoverschrijdende samenwerking voor binnengrenzen, waarvan de ultraperifere gebieden zijn uitgesloten, met 53 samenwerkingsprogramma’s en een begroting van 6,3 miljard EUR.
Figuur 2
De ontwikkeling van Interreg tussen 1989 en 2020 en de begroting voor de periode 2014‑2020
Bron: ERK.
Voor de periode 2021‑2027 is de totale Interreg-begroting verlaagd tot 8 miljard EUR naar aanleiding van een verlaging van zowel de totale begroting voor het cohesiebeleid als van het aan Interreg toegekende deel12 (van 2,75 % naar 2,4 %). Voor deze periode is er ook een aanvullende vierde component voor ultraperifere gebieden13. Interreg VI-A, grensoverschrijdende samenwerking, zal deze periode met 5,8 miljard EUR wederom het grootste deel van de Interreg-financiering voor zijn rekening nemen14.
08De binnengrensregio’s die in aanmerking komen voor cofinanciering in het kader van Interreg A zijn de regio's van NUTS-niveau 3 aan de binnengrenzen en bepaalde landbuitengrenzen van de EU15, en de regio’s langs maritieme grenzen die ten hoogste 150 km van elkaar verwijderd zijn16. De lidstaten hebben inspraak bij de beslissing van de Commissie inzake subsidiabele regio’s17. Voor alle regio’s vormt de Interreg-ondersteuning een aanvulling op de mainstream-, nationale of regionale EFRO-programma’s.
09In figuur 3 is de geleidelijke stijging te zien van het aantal subsidiabele gebieden voor Interreg A. Deze stijging is met name het gevolg van de uitbreiding van de EU en de mogelijkheid die de lidstaten sinds de periode 2007‑2013 hebben om een deel van hun Interreg-begroting toe te wijzen aan regio’s waarop geen samenwerkingsprogramma’s van toepassing zijn, in eerste instantie aangrenzende regio’s18 en in een later stadium alle regio’s19. Voor de periode 2014‑2020 bestrijkt het gebied voor Interreg V-A 66 % van het grondgebied van de EU en 51 % van haar bevolking. Voor de binnengrensregio’s alleen zijn de percentages respectievelijk 59 % en 48 %.
10Volgens de Commissie wonen er in de Interreg V-A-regio’s bijna 2 miljoen grensarbeiders, waarvan er 1,3 miljoen de grens oversteken voor werk en de rest voor studie. Zo werken bijvoorbeeld 450 000 mensen die in Frankrijk wonen in een buurland en bedraagt dit aantal voor Duitsland en Polen respectievelijk 270 000 en 140 000. Veel grensregio’s presteren over het algemeen economisch minder goed dan andere regio’s in een lidstaat. De toegang tot openbare diensten als ziekenhuizen en universiteiten en wegwijs worden in de verschillende administratieve en rechtssystemen is vaak ingewikkeld en duur20.
Figuur 3
De ontwikkeling van Interreg A voor zowel binnen- als buitengrensregio’s van 1989 tot 2020
Bron: Europese Commissie, DG REGIO.
Bestuur van Interreg en financieringsgebieden voor Interreg V-A voor binnengrenzen, 2014-2020
11Net als EFRO-mainstreamprogramma’s worden samenwerkingsprogramma’s onder gedeeld beheer uitgevoerd. In dit kader is het de taak van de Commissie om de programma’s die zijn opgesteld door de lidstaten goed te keuren, de uitvoering ervan te vergemakkelijken, en de programma’s te monitoren en te evalueren.
12Voor elk samenwerkingsprogramma wordt een beheersautoriteit, een certificeringsautoriteit en een auditautoriteit aangewezen. Specifiek voor Interreg wordt een gezamenlijk secretariaat21 ingesteld dat fungeert als informatiecentrum en aanvragers helpt bij het indienen van projectaanvragen en deze aanvragen beoordeelt. Samen met de beheersautoriteit vormt het gezamenlijk secretariaat de belangrijkste programma-autoriteit van de samenwerkingsprogramma’s. Tot slot selecteert het toezichtcomité van het programma de concrete acties die zullen worden gecofinancierd.
13Het programmeringsproces voor de samenwerkingsprogramma’s volgt de bestaande regelingen voor de mainstreamprogramma’s nauwgezet. De wetgeving bevat gedetailleerde vereisten voor de programma-inhoud. Het doel hiervan is de bevordering van een consistente interventielogica, ofwel een duidelijk verband tussen de voorgestelde doelstellingen, de geplande input en activiteiten en de beoogde resultaten en impact. Het uiteindelijke doel is de doeltreffende en efficiënte implementatie van de Fondsen22:
- de programmering moet worden toegespitst op 11 vastgestelde thematische doelstellingen23 en ten minste 80 % van de middelen moet worden geconcentreerd op maximaal vier thematische doelstellingen24;
- een prioritaire as moet bij voorkeur overeenkomen met één thematische doelstelling; binnen elke prioritaire as moeten investeringsprioriteiten en specifieke doelstellingen worden vastgesteld25, en
- de keuze van thematische doelstellingen, investeringsprioriteiten en financiële toewijzingen moet worden gemotiveerd op basis van een vaststelling van hetgeen op regionaal en nationaal niveau nodig is26.
Elk voorjaar dienen de beheersautoriteiten voor elk samenwerkingsprogramma een jaarverslag over de uitvoering in bij de Commissie27. Deze verslagen bevatten informatie over de vorderingen die zijn gemaakt ten opzichte van de gemeenschappelijke outputindicatoren28, de programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren en mijlpalen, evenals financiële gegevens.
15In figuur 4 en Bijlage III is de spreiding te zien van de thematische doelstellingen die werden nagestreefd met de financiering voor 2014‑2020 voor Interreg V-A voor binnengrenzen. De doelstellingen die verband houden met “Behoud en bescherming van het milieu en bevordering van efficiënt gebruik van hulpbronnen” en “Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie” hadden eind 2020 de meeste financiering gekregen.
Figuur 4
Thematische doelstellingen (TD) van Interreg V-A voor binnengrenzen
Bron: ESIF-opendataplatform, toewijzingen eind 2020.
Zoals te zien is in Bijlage IV, hielden de soorten projecten die de meeste financiering ontvingen — technische bijstand niet meegerekend — verband met cultuur en erfgoed, aanpassing aan klimaatverandering, institutionele capaciteit, technologieoverdrachten aan kmo’s, verbetering van wegen, biodiversiteit en natuurbescherming, toerisme in natuurgebieden, gezondheidszorg en sociale diensten en onderzoek en innovatie in openbare centra.
17Eind december 2020 hadden de programma-autoriteiten van de samenwerkingsprogramma’s 102 % van de beschikbare financiering voor 2014‑2020 vastgelegd, terwijl dat percentage voor door het EFRO ondersteunde mainstreamprogramma’s 110 % bedroeg, en waren circa 24 000 projecten geselecteerd voor cofinanciering. Programma-autoriteiten mogen meer dan de aan het programma toegewezen begroting vastleggen om te waarborgen dat alle beschikbare middelen aan het eind van de programmeringsperiode zijn gebruikt.
Voorbereiding voor de periode 2021-2027
18In de programmeringsperiode 2007‑2013 verstrekte Interreg 5,6 miljard EUR aan financiering. Volgens de evaluatie achteraf29 leverden de projecten outputs en resultaten op die in overeenstemming waren met de specifieke Interreg-doelstellingen en aansloten op de belangrijkste prioriteiten van de Lissabonstrategie.
19De belangrijkste tekortkomingen die uit de evaluatie naar voren kwamen, waren de volgende:
- De programma’s bleven erg breed en hadden voornamelijk tot doel samenwerking en verbindingen te ontwikkelen, in plaats van een instrument te zijn voor de bevordering van bredere economische integratie.
- Bij de meeste programma’s was een “bottom-up”-benadering toegepast om te beslissen of een project al dan niet zou worden ondersteund. Dit maakte het moeilijk een samenhangende strategie te volgen om de ontwikkeling en sociaaleconomische en territoriale integratie van de betrokken regio’s te bevorderen, ook al leverden de meeste afzonderlijke projecten een bijdrage.
- De coördinatie tussen Interreg en de mainstreamprogramma’s was zeer beperkt.
Voor de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomsten en -programma’s voor 2014‑2020 heeft de Commissie standpuntnota’s voor elke lidstaat opgesteld, waarin zij de meest relevante prioriteiten voor Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) vermeldt; deze bevatten een zeer korte paragraaf over territoriale samenwerking.
21Voor de periode 2021‑2027 heeft de Commissie oriënterende nota’s voor grensgebieden gepresenteerd waarmee zij beoogt bij te dragen aan de voorbereiding van de samenwerkingsprogramma’s van de lidstaten. Het betreft gedetailleerde documenten specifiek voor grensoverschrijdende regio’s.
22Tot slot wordt voor de periode 2021‑2027 in de wetgeving30 aangegeven dat:
- programma-autoriteiten voor landbinnengrenzen maximaal 60 % van de financiering mogen toewijzen aan vier van de zeven beleidsdoelstellingen (vijf van de GB-verordening en twee van de ETS-verordening), waarvan er twee “een groener, koolstofarm Europa” en “een socialer Europa” moeten zijn;
- deze 60 % voor maritieme grenzen wordt toegewezen aan drie van de beleidsdoelstellingen, waarvan “een groener, koolstofarm Europa” verplicht is, en
- respectievelijk maximaal 20 % en 5 % mag worden toegewezen aan de specifieke Interreg-doelstellingen “een beter, op samenwerking gebaseerd bestuur” en “een veiliger, zekerder Europa”.
COVID-19-maatregelen voor ESI-fondsen
23De COVID-19-pandemie heeft aanzienlijke consequenties gehad voor de grensoverschrijdende regio’s van de lidstaten, waardoor sociaaleconomische structuren rondom en binnen de EU-grenzen onder druk zijn komen te staan. De maatregelen die in het kader van het investeringsinitiatief coronavirusrespons31 (CRII) en het investeringsinitiatief coronavirusrespons plus32 (CRII+) zijn getroffen om flexibiliteit te bieden in het gebruik van ESI-fondsen teneinde de effecten van de pandemie te verzachten, gelden ook voor samenwerkingsprogramma’s.
24In figuur 5 zijn de belangrijkste maatregelen te zien. Voor al deze maatregelen zijn wijzigingen in de programma’s vereist. De mogelijkheid om voor het jaar 2020 middelen over te dragen tussen categorieën regio’s is relevant voor op één na alle samenwerkingsprogramma’s. Programma-autoriteiten kunnen meer dan één van deze maatregelen toepassen.
Figuur 5
Meest significante COVID-19-maatregelen voor ESI-fondsen
Bron: ERK, op basis van artikel 2 van de CRII+-verordening en artikel 2 van de CRII-verordening.
Reikwijdte en aanpak van de controle
25In deze controle hebben we ons gericht op de vraag of de Commissie en de lidstaten de uitdagingen van grensoverschrijdende regio’s via de Interreg V-A-samenwerkingsprogramma’s voor binnengrenzen doeltreffend hadden aangepakt (zie Bijlage I). Hiertoe onderzochten wij of:
- de programma-autoriteiten grensoverschrijdende uitdagingen hadden geanalyseerd en geprioriteerd op basis van hun belang teneinde de samenwerkingsprogramma’s, met het oog op de schaarste van de beschikbare middelen, te richten op de terreinen waar deze de meeste impact zouden hebben;
- de samenwerkingsprogramma’s waren ontworpen op basis van een samenhangende interventielogica en in synergie met de mainstreamprogramma’s van de aangrenzende regio’s en de interventielogica werd uitgebreid tot een evaluatiesysteem waarmee het grensoverschrijdend effect kon worden gemeten, en
- de grensoverschrijdende regio's met behulp van de richtsnoeren van de Commissie hun uitdagingen konden vaststellen en input en bijstand konden leveren, met name wat betreft de verzachting van de effecten van de COVID-19-crisis, en voor een soepele start van de programmeringsperiode 2021‑2027.
Onze bevindingen en conclusies hebben betrekking op de Interreg V-A-samenwerkingsprogramma’s voor binnengrenzen in de programmeringsperiode 2014‑2020, en we verwachten dat onze aanbevelingen nuttig zullen zijn voor de voorbereiding en uitvoering van de periode 2021‑2027. Ons verslag kan ook als input dienen voor de lopende besprekingen van de medewetgevers over een potentieel mechanisme om juridische en administratieve belemmeringen in grensoverschrijdende regio’s weg te nemen33.
27Op EU-niveau onderzochten we de werkzaamheden van het directoraat-generaal Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling (DG REGIO) van de Commissie.
28Onze aanpak zorgde ervoor dat een zeer groot deel van de samenwerkingsprogramma's werd bestreken. Op lidstaatniveau hebben we 23 samenwerkingsprogramma’s (vermeld in Bijlage V) onderzocht waarbij alle 28 lidstaten ten minste eenmalig betrokken waren. Deze 23 programma’s vertegenwoordigden 43 % van alle EU-financiering voor Interreg V-A voor binnengrenzen en 27 % van de volledige Interreg-begroting voor de periode 2014‑2020.
29Voor de 23 samenwerkingsprogramma’s hebben we tien eenvoudige controles van stukken en tien uitgebreide controles van stukken uitgevoerd en drie bezoeken ter plaatse gebracht. Gedetailleerde informatie, waaronder informatie over het verschil tussen deze soorten controles, is te vinden in Bijlage V.
30Daarnaast hebben we voor alle 23 samenwerkingsprogramma’s twee mainstreamprogramma’s uit de aangrenzende regio’s geselecteerd, die ook worden vermeld in Bijlage V, teneinde de zwaartepunten ervan te vergelijken en de mate van synergie wat de aanpak van grensoverschrijdende uitdagingen betreft te beoordelen. De belangrijkste criteria voor de selectie van de twee programma’s waren de bevolkingsomvang, de hoogte van de financiële steun, de omvang van het gebied waarop de programma’s betrekking hadden en met name de mate waarin investeringsprioriteiten overeenkwamen. In totaal hebben we 39 mainstreamprogramma’s onderzocht, aangezien in zeven gevallen hetzelfde mainstreamprogramma werd gebruikt.
31Voor de samenwerkingsprogramma’s die we ter plaatse onderzochten, bezochten we twaalf projecten die EU-steun ontvingen. Deze projecten werden geselecteerd op basis van hun relevantie en de diversiteit van de soorten gecofinancierde acties. Voor het samenwerkingsprogramma Roemenië — Bulgarije onderzochten we ook nog vier projecten aan de hand van een controle van stukken. In eerste instantie waren we van plan een bezoek ter plaatse te brengen aan dit programma, maar dit was onmogelijk door de reisbeperkingen in het kader van COVID-19. Daarom konden we de resultaten van de projecten niet zelf fysiek controleren.
32In het kader van de 16 door ons onderzochte projecten werden acties uitgevoerd op de volgende steungebieden: cultureel erfgoed, toerisme, kmo’s en ondernemerschap, arbeidsmarkt en werkgelegenheid, risicobeheer en samenwerking tussen hulpdiensten, onderwijs en opleiding, institutionele samenwerking, gezondheid en sociale inclusie en multimodaal vervoer.
33Tot slot hebben we voor alle 53 samenwerkingsprogramma’s voor binnengrenzen onderzocht in welke mate programma-autoriteiten gebruikmaakten van de mogelijkheden voor flexibiliteit en vereenvoudiging op grond van de CRII- en CRII+-initiatieven. Voor de drie samenwerkingsprogramma’s die we ter plaatse onderzochten en het programma Roemenië — Bulgarije dat we voornemens waren te bezoeken, beoordeelden we de gevolgen van de COVID-19-crisis voor de uitvoering van de projecten.
Opmerkingen
De grensoverschrijdende programma’s waren onderbouwd door alomvattende analyses, maar niet alle uitdagingen konden worden aangepakt
34We analyseerden de programmadocumenten van 23 samenwerkingsprogramma’s teneinde te bepalen of de strategische planning voor de programmeringsperiode 2014‑2020 was gebaseerd op een analyse van de grensoverschrijdende uitdagingen waarmee de regio’s in kwestie worden geconfronteerd. Ook onderzochten we hoe haalbaar het — gezien de schaarse financiële middelen — was om deze uitdagingen aan te pakken via de samenwerkingsprogramma’s.
Voor alle 23 onderzochte samenwerkingsprogramma’s was een analyse uitgevoerd van de uitdagingen van de grensoverschrijdende regio’s
35Een samenwerkingsprogramma moet worden gebaseerd op een analyse van de behoeften in het kader van het programmagebied als geheel34. Daartoe moeten de inhoudelijke eisen waaraan de programma's moeten voldoen, worden aangepast aan de specifieke behoeften van de grensoverschrijdende regio's35.
36Bij alle door ons onderzochte samenwerkingsprogramma’s werden de behoeften van de regio’s gepresenteerd aan de hand van een analyse van hun sterke punten, zwakke punten, kansen en bedreigingen (SWOT-analyse) of van de sociale en economische kenmerken van de grensoverschrijdende regio’s (sociaaleconomische analyse). In het geval van het samenwerkingsprogramma tussen Zweden, Finland en Noorwegen was de SWOT-analyse echter niet voldoende uitgewerkt om strategische beslissingen te ondersteunen: de bedreigingen waren niet volledig geanalyseerd, sterkte punten en kansen waren gecombineerd, voor sommige uitdagingen was geen achtergrondinformatie verstrekt en er waren verouderde gegevens van meer dan tien jaar terug gebruikt.
37Figuur 6 toont de belangrijkste uitdagingen die door de samenwerkingsprogramma’s aan de orde zijn gesteld, ingedeeld in zeven categorieën. De meeste van deze uitdagingen zijn ook relevant voor de mainstreamprogramma’s die betrekking hebben op dezelfde geografische gebieden. De tekortkomingen met betrekking tot administratieve samenwerking en taalbarrières zijn echter specifiek voor grensoverschrijdende regio’s.
Figuur 6
De belangrijkste uitdagingen waarmee grensoverschrijdende regio’s worden geconfronteerd
Bron: ERK, op basis van de 23 samenwerkingsprogramma’s die worden vermeld in Bijlage V.
Niet alle uitdagingen kunnen via samenwerkingsprogramma’s worden aangepakt, en er moeten dus prioriteiten worden gesteld
38Met de financiële middelen die aan deze programma’s werden toegekend, konden de grensoverschrijdende uitdagingen in de praktijk slechts gedeeltelijk worden aangepakt. De gemiddelde begroting voor elk van de 53 samenwerkingsprogramma’s voor binnengrenzen bedroeg 162 miljoen EUR en de begrotingen varieerden van 19 miljoen EUR voor Slovenië — Hongarije tot 485 miljoen EUR voor Spanje — Portugal (POCTEP) (zie Bijlage I). Voor de aanpak van diverse grensoverschrijdende uitdagingen is echter aanzienlijke financiering nodig. Zo gaat het bij grote spoorweg- of wegeninfrastructuurprojecten die het vervoer, de handel en het verkeer van burgers vergemakkelijken, gewoonlijk om miljarden euro’s.
39Mainstreamprogramma’s beschikken over het algemeen over een ruimere begroting. Bij de 39 door ons onderzochte mainstreamprogramma’s varieerde de begroting voor de regionale programma’s van 231 miljoen EUR tot 7 miljard EUR, met een gemiddelde van 2 miljard EUR. De gemiddelde begroting voor de nationale programma’s was meer dan twee keer zo hoog en varieerde van 700 miljoen EUR tot bijna 9 miljard EUR. (Zie Bijlage V).
40We kwamen gevallen tegen waarbij programma-autoriteiten een klein bedrag toewezen aan een prioritaire as of investeringsprioriteit, waardoor de financiering maar een beperkt effect teweeg kon brengen in de grensoverschrijdende regio. De programma-autoriteiten voor het samenwerkingsprogramma tussen Estland en Letland wezen bijvoorbeeld minder dan 1 miljoen EUR toe aan de prioritaire as arbeidsmarktintegratie en verbetering van de voorwaarden voor toegang tot banen aan de grens. Het is niet duidelijk of een dergelijk laag steunbedrag wel een significant effect kan hebben.
41Figuur 7 toont het verschil in de toewijzing van middelen tussen de 23 onderzochte samenwerkingsprogramma’s en mainstreamprogramma’s in aangrenzende regio’s.
Figuur 7
Vergelijking van de begroting van de onderzochte samenwerkingsprogramma’s en mainstreamprogramma’s in aangrenzende regio’s
Bron: ERK, op basis van onderzochte samenwerkings- en mainstreamprogramma’s die worden vermeld in Bijlage V.
Gezien de schaarste van de middelen moet de financiering wordt ingezet waar deze waarschijnlijk de grootste toegevoegde waarde zal opleveren. We ontdekten echter dat de meeste programma-autoriteiten geen prioriteit gaven aan de geïdentificeerde behoeften en derhalve het risico liepen niet de investeringsprioriteiten te selecteren die waarschijnlijk de meeste impact zouden hebben.
43Uit ons onderzoek bleek dat veel belangrijke uitdagingen van grensoverschrijdende regio’s niet kon worden opgelost door de programma-autoriteiten, maar dat er besluiten op nationaal niveau en vervolgens wijzigingen in de nationale wetgeving voor nodig waren. Samenwerking tussen nationale autoriteiten op het gebied van gezondheidszorg of veiligheidskwesties vereist bijvoorbeeld bilaterale of trilaterale overeenkomsten tussen de lidstaten, hetgeen wordt geïllustreerd door het voorbeeld in kader 2.
Kader 2
De uitdagingen op het gebied van gezondheidszorg in de Grotere Regio
Bij het samenwerkingsprogramma voor de Grotere Regio zijn vijf regio’s uit drie EU-lidstaten (Frankrijk, België en Duitsland) en het land Luxemburg betrokken. Met 11,4 miljoen inwoners op 65 401 km2 is het een dichtbevolkt gebied.
Uit de SWOT-analyse ter voorbereiding van het programma voor 2014‑2020 kwam naar voren dat een van de uitdagingen van de regio het gebrek aan bereidheid was om informatie, met name op het gebied van gezondheidszorg, uit te wisselen, alsmede regelgeving die een dergelijke uitwisseling in de weg staat. De verschillen tussen de vier gezondheidszorgstelsels belemmeren de toegang tot grensoverschrijdende gezondheidszorg en dit kan fataal zijn in noodsituaties waarin een nabijgelegen ziekenhuis over de grens sneller tot behandeling kan overgaan. Voorts zijn patiënten wegens het ontbreken van een gecoördineerd, grensoverschrijdend ziektekostenverzekeringsstelsel niet snel geneigd om over de grens naar behandelingsmogelijkheden te zoeken als zij niet in staat zijn de kosten voor te schieten die mogelijk pas later door hun verzekering worden vergoed.
De programma-autoriteiten selecteerden een investeringsprioriteit voor financiering op het gebied van gezondheids- en sociale infrastructuur36. Als streefdoel voor de resultaatindicator kozen zij de verwezenlijking van zes overeenkomsten inzake grensoverschrijdende toegang tot gezondheidszorg tegen eind 2023. Eind 2019 waren 14 van dit soort overeenkomsten ondertekend
Een samenhangende strategie voor de aanpak van uitdagingen leidde vaak niet tot een gerichte uitvoering
44We beoordeelden de belangrijkste strategische elementen van de samenwerkingsprogramma’s en de manier waarop deze werden vertaald naar acties door middel van oproepen tot het indienen van voorstellen en de selectie van projecten.
In bijna alle gevallen vormden de strategische programmadocumenten een afspiegeling van de wettelijke vereisten en sloten zij aan op de analyses van de behoeften
45In de GB-verordening wordt aangegeven dat een sterke “interventielogica” van belang is37, ofwel een duidelijke koppeling tussen de doelstellingen van een programma en de verwachte resultaten. Aangezien diverse EU-fondsen steun verstrekken in hetzelfde geografische gebied, is een doeltreffende coördinatie tussen deze fondsen en met nationale financieringsinstrumenten belangrijk38. Bij concrete acties in het kader van Interreg moeten begunstigden uit ten minste twee deelnemende landen39 zijn betrokken.
46Wij hebben daarom het volgende onderzocht:
- de sterkte van de interventielogica die voortvloeit uit de vastgestelde uitdagingen of andere elementen van het proces voor de selectie van projecten, met inbegrip van de selectie van de prioritaire as, thematische en specifieke doelstellingen, investeringsprioriteiten, outputs en resultaten evenals de streefcijfers daarvoor;
- of programma-autoriteiten regelingen hadden vastgelegd voor de coördinatie met financiering uit andere bronnen, en
- het belang dat wordt gehecht aan grensoverschrijdende elementen bij de selectie van projecten.
Op een paar uitzonderingen na waren de door ons onderzochte programma’s onderbouwd door een gedegen interventielogica
47In bijna alle gevallen konden we bevestigen dat er sprake was van een gedegen interventielogica tussen de analyse van de uitdagingen en de selectie door de programma-autoriteiten van de prioritaire assen, thematische en specifieke doelstellingen en de investeringsprioriteiten. Deze logica kwam ook naar voren in de oproepen tot het indienen van voorstellen. In het ene geval waarin de SWOT-analyse niet voldoende was uitgewerkt om strategische beslissingen te ondersteunen (zie paragraaf 36), had dit gevolgen voor de samenhang van de interventielogica van het programma.
48Programma-autoriteiten hielden zich ook aan de eis om zich hoofdzakelijk op maximaal vier thematische doelstellingen te concentreren. In sommige gevallen besloten de autoriteiten de programma’s nog gerichter te maken, bijvoorbeeld door zich op specifieke economische segmenten te richten. Een voorbeeld hiervan is het programma voor de zuidelijke Baltische regio, waaronder regio’s van Polen, Denemarken, Duitsland, Litouwen en Zweden vallen en waarmee wordt beoogd het “blauwe” (mariene) en groene (ecologische) groeipotentieel van het gebied te stimuleren, ook al werden voor deze regio’s diverse andere uitdagingen aangemerkt.
49Er waren echter slechts enkele samenwerkingsprogramma’s die de financiering ondersteunden van projecten op terreinen die niet eerst in de SWOT- of sociaaleconomische analyse waren aangemerkt. Bij het programma Slowakije — Tsjechië besloten de autoriteiten bijvoorbeeld te investeren in concrete acties om de kwaliteit van de grensoverschrijdende samenwerking tussen lokale en regionale overheden te verbeteren. Hoewel de gebrekkige institutionele capaciteit een van de grootste problemen is voor grensoverschrijdende regio’s in het algemeen, was dit aspect niet meegenomen in de sociaaleconomische analyse voor dit programma.
50In het geval van het samenwerkingsprogramma voor de centrale Baltische regio besloot de programma-autoriteit zich te richten op de kansen die grensoverschrijdende regio’s kunnen benutten in plaats van de uitdagingen waarmee ze worden geconfronteerd. De programma-autoriteiten investeerden in concrete acties die als doel hadden de werkgelegenheid te handhaven of vergroten, kmo’s te ondersteunen en de toeristische aantrekkingskracht van de regio te vergroten. In dit geval was de interventielogica van het samenwerkingsprogramma duidelijk en werd voldaan aan de andere wettelijke vereisten. Dit betekende echter wel dat de uitdagingen van de grensoverschrijdende regio’s niet werden aangepakt, hetgeen werd bevestigd in onze evaluatie van een van de vier projecten van dit samenwerkingsprogramma.
De programma’s verstrekten informatie over de coördinatie met andere bronnen van financiering en er was een procedure om het grensoverschrijdend karakter van projecten te evalueren
51We constateerden dat de samenwerkingsprogramma’s in alle gevallen informatie verstrekten over mechanismen voor coördinatie met andere bronnen van EU- of nationale financiering, zoals de ESI-fondsen. Zij bevatten bijvoorbeeld gedetailleerde informatie over de deelname van stafpersoneel van verschillende autoriteiten aan vergaderingen waarin synergieën tussen de fondsen werden geanalyseerd, en over de procedure om te voorkomen dat een concrete actie uit twee verschillende bronnen werd gefinancierd.
52Tot slot constateerden we dat selectieprocedures in alle gevallen het grensoverschrijdend karakter van het project waarborgden, met inbegrip van de intenties van partners aan beide zijden van de grens om actief bij het project te worden betrokken.
In de praktijk hebben we diverse tekortkomingen vastgesteld in de uitvoering van de strategie en de monitoring daarvan
53We evalueerden de uitvoering van de strategieën van de programma’s via oproepen tot het indienen van voorstellen, de selectie van projecten en de wijze waarop deze selectie wordt gemonitord en de coördinatie met andere financieringsmechanismen in hetzelfde geografische gebieden. We hebben diverse tekortkomingen vastgesteld in de uitvoering en monitoring van projecten die verband hielden met de afbakening tussen samenwerkings- en mainstreamprogramma’s, het grensoverschrijdend karakter van het project, de procedure voor de selectie van projecten, de gebruikte indicatoren en de kwaliteit en beschikbaarheid van statistische gegevens.
Samenwerkings- en mainstreamprogramma’s zijn in veel gevallen niet duidelijk afgebakend
54Van het totale grondgebied van de EU komt 66 % in aanmerking voor Interreg-financiering voor binnen- en buitengrenzen en in het geval van 17 lidstaten komt 80 % van hun grondgebied in aanmerking voor financiering (kader 3 en figuur 8).
Kader 3
Toename van het aantal regio’s dat in aanmerking komt voor Interreg-financiering voor binnen- en buitengrenzen
In de programmeringsperiode 2014‑2020 is het grondgebied van de lidstaten dat in aanmerking komt voor Interreg-financiering via samenwerkingsprogramma’s voor zowel binnen- als buitengrenzen aanzienlijk toegenomen. Als gevolg hiervan komt momenteel:
- van 17 lidstaten (België, Tsjechië, Denemarken, Estland, Kroatië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Slowakije, Finland en Zweden) 80 % van het grondgebied in aanmerking voor grensoverschrijdende financiering;
- van drie lidstaten (Bulgarije, Nederland en Polen) 60 % van het grondgebied in aanmerking voor grensoverschrijdende financiering, en
- van de resterende zeven lidstaten (Duitsland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië en Roemenië) meer dan 40 % van het grondgebied in aanmerking voor grensoverschrijdende financiering.
Figuur 8
Grondgebied van de lidstaten dat in aanmerking komt voor financiering via samenwerkingsprogramma’s voor binnen- en buitengrenzen
Bron: ERK, op basis van gegevens van Eurostat.
Mainstream- en samenwerkingsprogramma’s cofinancieren EU-projecten in dezelfde geografische gebieden (zie paragraaf 08). We vergeleken het zwaartepunt van elk van de 23 samenwerkingsprogramma’s in onze steekproef met die van twee mainstreamprogramma’s uit de aangrenzende regio’s (zie paragraaf 30). We richtten ons met name op de investeringsprioriteiten die de programma’s gemeen hadden, wat mogelijk is volgens de relevante verordeningen. Voor deze gemeenschappelijke prioriteiten vergeleken we de steungebieden en de soorten concrete acties die met de programma’s zouden worden gecofinancierd en beoordeelden we of er sprake was van een duidelijke afbakening tussen de programma’s en of er bewijs was van complementariteit.
56We constateerden dat er in 14 gevallen geen sprake was van een duidelijke afbakening tussen de steungebieden en de soorten concrete acties die werden gecofinancierd. Dit houdt in dat mainstreamprogramma’s dezelfde soorten concrete acties konden financieren als de samenwerkingsprogramma’s, waarbij het verschil was dat de projecten die werden gefinancierd door samenwerkingsprogramma’s een grensoverschrijdend karakter moesten hebben en dat er twee partners van beide zijden van de grens bij betrokken moesten zijn. We kwamen dat soort situaties met name tegen op steungebieden als milieu, cultuur, toerisme, concurrentievermogen en het scheppen van werkgelegenheid.
57Het programma voor de zuidelijke Baltische regio is bijvoorbeeld een goed voorbeeld van een duidelijk gedifferentieerd project: het financierde de aanleg van een fietspad via een van de mainstreamprogramma’s en activiteitenzones langs dit fietspad via het samenwerkingsprogramma. Een dergelijke benadering vereist goede samenwerking tussen de programma-autoriteiten in de programmeringsfase.
58Om de toegevoegde waarde te maximaliseren wanneer verschillende steunprogramma’s dezelfde investeringsprioriteit financieren, is het belangrijk de steungebieden te coördineren en de soorten projecten voor cofinanciering te differentiëren. Tijdens de periode 2014‑2020 was het wettelijke vereiste voor ETS dat 80 % van de financiering werd gebruikt voor maximaal vier van de elf thematische doelstellingen (zie paragraaf 13). Voor de periode 2021‑2027 is er echter sprake van minder thematische concentratie, omdat programma-autoriteiten van de samenwerkingsprogramma’s voor binnengrenzen bijvoorbeeld middelen kunnen toewijzen aan alle zeven (de vijf algemene en de twee Interreg-specifieke) beleidsdoelstellingen (zie paragraaf 22).
59Door de overlap tussen gebieden die in aanmerking komen voor Interreg- en mainstream-EFRO-financiering (zie paragraaf 54), in combinatie met de verlaging van de Interreg-begroting (zie paragraaf 07) en de verbreding van het zwaartepunt van de programma’s voor de periode 2021‑2027 (zie paragraaf 22), is de behoefte aan een duidelijke afbakening tussen mainstream- en samenwerkingsprogramma’s nog dringender. Met een duidelijkere afbakening kunnen de synergieën mogelijk worden uitgebreid, kan het risico van dubbele financiering worden beperkt en kan de toegevoegde waarde van projecten worden vergroot. Het brede karakter van de programma’s en de beperkte coördinatie tussen de samenwerkings- en mainstreamprogramma’s werden ook benadrukt in de evaluatie achteraf van de periode 2007‑2013 (zie paragraaf 19).
Het grensoverschrijdend karakter van sommige projecten was omstreden
60Bij samenwerkingsprojecten moeten begunstigden zijn betrokken uit ten minste twee deelnemende landen, ook al staat de wetgeving toe dat een project wordt uitgevoerd in één lidstaat als “er grensoverschrijdende of transnationale effecten en voordelen zijn vastgesteld”40.
61Voor de 16 projecten in onze steekproef hebben we beoordeeld:
- of zij ten minste één van de grensoverschrijdende uitdagingen aanpakten;
- of er projecten waren die in één lidstaat werden uitgevoerd;
- of de baten van de bijdrage van elke partner en die van de collectieve bijdrage van het grensoverschrijdende project zichtbaar waren in alle deelnemende lidstaten, en
- of die grensoverschrijdende baten de financiering van de concrete actie via het samenwerkingsprogramma rechtvaardigden.
We bevestigden dat op één na alle projecten (zie paragraaf 50) ten minste één van de grensoverschrijdende uitdagingen aanpakten. Alle projecten werden uitgevoerd in ten minste twee deelnemende lidstaten en de baten ervan waren in gelijke mate zichtbaar. Bij acht projecten bleef de samenwerking tussen partners echter beperkt tot het indienen van een gemeenschappelijk projectvoorstel om financiering voor interventies aan te vragen. Deze projecten hadden geen gemeenschappelijk grensoverschrijdend karakter. We constateerden dat alle vier door ons onderzochte projecten op het gebied van toerisme, een van de belangrijkste steungebieden voor Interreg 2014‑2020, deze tekortkoming vertoonden (zie paragraaf 17).
63Kader 4 toont voorbeelden van projecten die tot hetzelfde programma behoren, één met een zwak en één met een sterk grensoverschrijdend karakter.
Kader 4
Het onderscheid tussen een project met een omstreden en een project met een duidelijk grensoverschrijdend karakter uit het programma Tsjechië — Polen
Het nieuw leven inblazen van de paviljoenen van een dierentuin en de faciliteiten van een toeristische attractie: twee toeristische attracties, een in elk land, op ongeveer 75 km van elkaar gelegen, dienden een aanvraag voor financiering in om hun faciliteiten te moderniseren en een gezamenlijke marketingcampagne te ontwerpen. Zij maakten echter geen reclame voor elkaar op hun websites en het gemeenschappelijke kaartjessysteem werd niet ingevoerd, waardoor het project geen grensoverschrijdend karakter had.
Grensoverschrijdende samenwerking tussen politie-eenheden: alle acht de politie-eenheden in de twee regio’s van het samenwerkingsprogramma vroegen financiering aan voor een betere coördinatie van de strijd tegen drugsgerelateerde criminaliteit. Projectactiviteiten omvatten de aanschaf van apparatuur voor het opsporen van drugs (zoals spectrometers), gezamenlijke politiepatrouilles, gezamenlijke opleidingen voor agenten, waaronder taalcursussen, en voorlichtingscampagnes voor onderwijzers en ouders inzake verdovende middelen en de benodigdheden hiervoor. Door dit project, dat een echt grensoverschrijdend karakter had, begonnen de acht politie-eenheden nauwer samen te werken.
Verschillende tekortkomingen in de projectselectie hadden tot gevolg dat niet altijd de beste projecten werden geselecteerd
64Oproepen tot het indienen van voorstellen en projectselectie zijn cruciale fasen van de programma-uitvoering, met name vanwege de hoeveelheid beschikbare middelen voor samenwerkingsprogramma’s (zie paragraaf 38) en aangezien het contractpercentage van Interreg in de afgelopen jaren geen aanleiding heeft gegeven tot grote bezorgdheid (zie paragraaf 17). Hierdoor is het nog belangrijker dat projecten worden geselecteerd op basis van verdienste met betrekking tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het samenwerkingsprogramma en dat de meest urgente behoeften van de grensoverschrijdende regio’s worden aangepakt.
65Voor de tien samenwerkingsprogramma’s die we onderzochten aan de hand van een uitgebreide controle van stukken en de drie programma’s waarvoor we bezoeken ter plaatse aflegden, onderzochten we daarom hoe de programma-autoriteiten:
- aan het publiek meedeelden welke terreinen en soorten projecten konden worden ondersteund via de samenwerkingsprogramma’s teneinde aan te moedigen dat er projectvoorstellen werden ingediend die aansloten op de doelstellingen van de programma’s;
- de projectvoorstellen beoordeelden, en
- de projecten selecteerden die de uitdagingen van de regio het best aanpakten.
Voor deze samenwerkingsprogramma’s voldeden de programmeringsdocumenten aan de wettelijke vereisten41 en bevatten zij elementaire informatie over het programma: een beschrijving van de soorten concrete acties die moeten worden ondersteund voor elke investeringsprioriteit, hun verwachte bijdrage aan specifieke doelstellingen, de uitgangspunten voor de keuze van concrete acties, de identificatie van de voornaamste doelgroepen, soorten begunstigden enz. We constateerden echter tekortkomingen in alle drie de fasen van projectselectie.
67Voor vijf van de dertien samenwerkingsprogramma’s waren potentiële projecten vastgesteld aan de hand van een “bottom-up”-benadering waarbij kandidaat-begunstigden projectvoorstellen indienden met beperkte richtlijnen van de programma-autoriteiten over de manier waarop de projecten rechtstreeks moesten voorzien in de behoeften van de regio (zie kader 5). Deze kwestie werd ook — en duidelijker — benadrukt in de evaluatie achteraf van de periode 2007‑2013 (zie paragraaf 19).
Kader 5
Twee opties om de indiening van projectvoorstellen aan te moedigen
Voor de selectie van projecten nodigen programma-autoriteiten voornamelijk aanvragers uit om financieringsaanvragen in te dienen via open oproepen tot het indienen van projectvoorstellen. In deze oproepen moeten de prioritaire assen, thematische doelstellingen, specifieke doelstellingen en investeringsprioriteiten van het programma worden vermeld. Met elk selectieproces moet worden beoogd de projecten te kiezen die het best inspelen op de uitdagingen van het programma.
Projectideeën ontstaan op twee manieren:
“bottom-up” (brede oproepen), de potentiële begunstigde komt zelf met het idee en probeert het projectvoorstel vervolgens af te stemmen op de vereisten van de oproep, of
“top-down” (gerichte oproepen), waarbij de programma-autoriteiten richtlijnen geven met betrekking tot het verwachte zwaartepunt van de potentiële projecten.
Bij tien van de programma’s hebben de autoriteiten projectaanvragen beoordeeld aan de hand van een puntensysteem waarbij projecten een minimumaantal punten moesten behalen om te kunnen worden geselecteerd. Hierdoor wordt het selectieproces niet alleen transparanter, maar het maakt ook de erop volgende werkzaamheden van het toezichtcomité — dat moet beslissen welke projecten zullen worden gecofinancierd — gemakkelijker. Bij de andere drie programma’s, waarvoor geen puntensysteem voorhanden was, baseerden de programma-autoriteiten hun selectie op een kwalitatieve beoordeling, aan de hand waarvan het niet mogelijk was een duidelijke prioriteit aan te brengen in de projecten.
69Bij drie programma’s verschaften de programma-autoriteiten het toezichtcomité een lijst projecten gerangschikt op hun verdiensten. Bij de andere tien samenwerkingsprogramma’s rangschikten de programma-autoriteiten, zelfs wanneer wel gebruik werd gemaakt van een puntensysteem, de projecten echter niet voordat deze werden doorgestuurd naar het toezichtcomité. In tekstvak 6 is een voorbeeld van een goede en van een zwakke benadering van projectselectie te zien.
Kader 6
Selectieprocedure voor Interreg: voorbeeld van een goede en van een zwakke benadering
De programma-autoriteiten van het samenwerkingsprogramma Tsjechië — Polen pasten de volgende selectieprocedure toe, die erop is gericht om op transparante wijze projecten te selecteren die de in het samenwerkingsprogramma vastgestelde uitdagingen het best aanpakken:
- deelnemende regio’s stellen een lijst op van deskundigen op elk steungebied van het programma;
- elk project wordt beoordeeld door vier externe deskundigen, twee uit elke lidstaat. Twee van hen komen uit de regio’s waar de projectpartners zijn gevestigd en twee uit andere regio’s die onder het programma vallen;
- het grensoverschrijdend effect word beoordeeld door de twee externe deskundigen uit de regio’s van de projectpartners en één personeelslid van het gezamenlijk secretariaat;
- de grensoverschrijdende samenwerking wordt geëvalueerd door twee personeelsleden van het gezamenlijk secretariaat, één uit elke lidstaat;
- om te worden opgenomen in de lijst met potentiële projecten voor cofinanciering moeten projecten een algehele minimumdrempel van 70 % van de totale score halen, evenals een minimale score van 70 % op bepaalde specifieke terreinen, en
- het gezamenlijk secretariaat rangschikt de projecten aan de hand van de behaalde punten en dient ze in bij het toezichtcomité, dat een selectie maakt.
De programma-autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk (Wales) en Ierland daarentegen stelden een onduidelijke selectieprocedure vast die doorlopend werd uitgevoerd, zonder concurrerende oproepen. De programma-autoriteiten kenden geen score toe aan de projectaanvragen, maar beoordeelden de “geschiktheid” ervan aan de hand van enkele kwalitatieve criteria. Een projectvoorstel werd afgewezen als zijnde “ontoereikend” toen “de aanvrager onvolledig of ontoereikend aan de vermelde vereisten voldeed, waardoor een onaanvaardbaar risiconiveau ontstond”. Hierdoor was het niet mogelijk de projecten aan de hand van dit systeem te rangschikken op hun verdiensten en prioriteit. Er was geen waarborg dat de autoriteiten op transparante wijze de beste projecten konden selecteren.
Het grensoverschrijdend effect kon over het algemeen niet worden weergegeven met behulp van de indicatoren en er waren beperkte regionale statistische gegevens beschikbaar, hetgeen het toezicht en de evaluatie belemmerde
70Teneinde de resultaatgerichtheid van de programma’s te verbeteren, moesten autoriteiten voor elke prioritaire as de verwachte resultaten voor de specifieke doelstellingen en de output- en resultaatindicatoren vaststellen, evenals een uitgangs- en een streefwaarde voor de hele programmeringsperiode42. De ETS-verordening bevat een lijst gemeenschappelijke outputindicatoren waaruit de programma-autoriteiten kunnen kiezen43. Streefdoelen kunnen in kwantitatieve of kwalitatieve termen worden uitgedrukt en resultaatindicatoren alleen in kwalitatieve termen44. Programma-autoriteiten moeten robuuste statistische gegevens verzamelen om deze doelstellingen op betrouwbare wijze te monitoren.
71Voor alle 23 samenwerkingsprogramma’s onderzochten we of de specifieke doelstellingen om tegemoet te komen aan de in de grensoverschrijdende regio’s vastgestelde behoeften voldeden aan de “Smart”-criteria, d.w.z. of zij specifiek, meetbaar, haalbaar, realistisch en tijdgebonden waren.
72Daarnaast onderzochten we of de voor elk programma vastgestelde output- en resultaatindicatoren:
- relevant waren voor de specifieke doelstellingen van het programma;
- konden worden gebruikt om de effecten van de ondersteunde concrete acties te meten, en
- aan het einde van de programmeringsperiode bereikt konden worden. Met dit doel voor ogen hebben we ook gebruikgemaakt van de conclusies van de meest recente beschikbare jaarlijkse uitvoeringsverslagen.
We constateerden dat de specifieke doelstellingen van de programma’s over het algemeen waren gebaseerd op Smart-criteria. Ze volgden de interventielogica van het programma, waren gekoppeld aan de geselecteerde prioritaire assen, thematische doelstellingen en investeringsprioriteiten en verbonden de strategie met de ondersteunde concrete acties.
74We constateerden ook dat de gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren en programmaspecifieke resultaatindicatoren over het algemeen meetbaar waren en dat in alle gevallen uitgangs- en streefwaarden waren vastgesteld. Het gebruik van gemeenschappelijke outputindicatoren vergemakkelijkt de aggregatie van gegevens voor ESI-fondsen.
75Zeven van de programma-autoriteiten maten bepaalde resultaatindicatoren aan de hand van een kwalitatieve beoordeling, d.w.z. een enquête, hetgeen op grond van de wetgeving is toegestaan. We ontdekten dat de programma-autoriteiten in drie gevallen enquêtes afnamen onder dezelfde begunstigden en andere betrokkenen die financiering van deze programma-autoriteiten hadden ontvangen. Dit kan de indruk wekken dat de resultaten niet op objectieve wijze worden verkregen, aangezien begunstigden mogelijk positievere feedback gaven dan het geval zou zijn geweest als het principe van wederzijdse onafhankelijkheid in acht zou zijn genomen.
76Bij alle door ons onderzochte samenwerkingsprogramma’s, met uitzondering van die van de zuidelijke Baltische regio, troffen we ook kwesties aan die verband hielden met de relevantie en haalbaarheid van de indicatoren, zowel voor de gemeenschappelijke outputindicatoren als voor de programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren.
77Wat relevantie betreft, kon met veel van de indicatoren, zowel de gemeenschappelijke outputindicatoren als de programmaspecifieke indicatoren, het grensoverschrijdend effect van de concrete acties in het kader van Interreg niet worden weergegeven. We troffen ook gevallen aan waarin met de vastgestelde indicatoren het effect van de ondersteunde concrete acties op de specifieke doelstelling niet kon worden gemeten of het effect niet rechtstreeks en uitsluitend kon worden toegerekend aan een project. Een veelvoorkomend voorbeeld van dit laatste geval is dat veel programma’s “stijging van het aantal hotelovernachtingen in de regio” gebruikten als resultaatindicator voor een culturele/toeristische concrete actie. Het aantal hotelovernachtingen in een regio is echter afhankelijk van diverse sociaaleconomische factoren en niet alleen van een Interreg-project.
78Wat haalbaarheid betreft, kwamen we voorbeelden tegen van twee uitersten: in sommige gevallen waren de streefdoelen niet realistisch en zullen ze waarschijnlijk niet worden verwezenlijkt aan het einde van de programmeringsperiode, hetgeen erop duidt dat de programma-autoriteiten:
- onvoldoende oproepen tot het indienen van blijken van belangstelling voor de relevante specifieke doelstellingen van het programma hadden uitgeschreven, of
- begunstigden niet hadden gevraagd om projecten in te dienen die betrekking hadden op de doelstellingen van het programma (zie kader 5), of
- het streefdoel in eerste instantie niet juist hadden vastgesteld.
In andere gevallen waren de streefdoelen niet ambitieus genoeg en werden ze in de eerste fase van de programmeringsperiode al bereikt, hetgeen erop duidt dat de programma-autoriteiten meer projectcontracten hadden afgesloten dan zij nodig hadden. Dit toont aan dat bij de uitschrijving van nieuwe oproepen tot het indienen van voorstellen geen rekening was gehouden met de effecten van eerdere oproepen.
79Voor relevante en robuuste indicatoren zijn regionale gegevens nodig. Voor de 23 samenwerkingsprogramma’s in onze steekproef constateerden wij dat er maar beperkte gegevens beschikbaar waren. We troffen ook een geval aan waarin de programma-autoriteit geen beschikbare gegevens had om het effect van een specifieke doelstelling te berekenen. De Commissie erkende dat er sprake was van beperkingen met betrekking tot de beschikbaarheid van grensoverschrijdende regionale statistieken. De meest voorkomende problemen waren verschillen tussen de lidstaten in de methoden voor gegevensverzameling en onvoldoende grensoverschrijdende statistische coördinatie.
De richtsnoeren van de Commissie zijn verbeterd, maar de vertraagde vaststelling van het rechtskader was van invloed op de uitvoering
80We onderzochten de richtsnoeren die de Commissie verstrekte aan de programma-autoriteiten voor de vaststelling van hun grensoverschrijdende uitdagingen voor de perioden 2014‑2020 en 2021‑2027. Ook beoordeelden we de mate waarin COVID-19-maatregelen werden benut bij de uitvoering van de samenwerkingsprogramma’s voor 2014‑2020 en het niveau van voorbereiding voor de periode 2021‑2027.
De Commissie verschafte meer advies en ondersteuning voor de periode 2021-2027
81Voor de periode 2014‑2020 heeft de Commissie elke lidstaat in de vorm van een standpuntnota uit 2012 over de “Ontwikkeling van de partnerschapovereenkomst” richtsnoeren verschaft over wat volgens haar de prioriteiten voor financiering waren.
82In bijna alle gevallen waren de richtsnoeren voor de periode 2014‑2020 beperkt tot een paar alinea’s van algemene strekking en hoofdpunten over potentiële uitgaven voor grensoverschrijdende regio’s. Ze bevatten erg weinig specifieke mededelingen over grensoverschrijdende samenwerking die hadden kunnen worden gebruikt als basis voor de ontwikkeling van programma’s.
83De periode 2021‑2027 is de zesde programmeringsperiode voor Interreg. We onderzochten of de Commissie haar in eerdere perioden opgebouwde kennis had vertaald naar concrete acties om de lidstaten te sturen bij de programmering en uitvoering van hun samenwerkingsprogramma’s.
84De Commissie nam een actievere rol aan in voorbereiding op de periode 2021‑2027 en leidde een aantal initiatieven om lidstaten te helpen grensoverschrijdende uitdagingen vast te stellen. Het ging hierbij onder meer om:
- een grensoverschrijdend analyse-initiatief, dat bestond uit twee jaar van intensieve onderzoeksactiviteiten en dialogen met belanghebbenden in het grensgebied en nationale en regionale autoriteiten. In het kader van deze analyse werden studies uitgevoerd naar de juridische en administratieve obstakels die de overhand hebben aan de grenzen van EU-lidstaten;
- de oprichting van een aanspreekpunt voor grensaangelegenheden binnen DG REGIO dat de lidstaten helpt bij de aanpak van juridische en administratieve grensoverschrijdende kwesties, en
- het opstellen van oriënterende nota’s voor elk specifiek grensgebied met het standpunt van de Commissie met betrekking tot belangrijke uitdagingen, kansen, scenario’s voor toekomstige samenwerking en de noodzaak van een duidelijke afbakening van de andere programma’s van de regio’s.
Met name de oriënterende nota’s voor grensgebieden waren een waardevolle bijdrage aan een betere aanpak van grensoverschrijdende uitdagingen en bevatten de belangrijkste kenmerken van de grensoverschrijdende regio’s evenals opties en richtsnoeren voor de programmering. Zelfs in de gevallen waarin de programma-autoriteiten het niet volledig eens waren met de inhoud ervan, speelden de nota’s een belangrijke rol bij de voorbereiding en start van de discussie over grensoverschrijdende behoeften.
De programma-autoriteiten in grensgebieden maakten gebruik van de mogelijkheden voor vereenvoudiging die tijdens de COVID-19-crisis werden geboden
86Kort na de uitbraak van de COVID-19-pandemie stelde de Commissie maatregelen voor om de wettelijke vereisten voor de ESI-fondsen te versoepelen, met name voor het jaar 2020 (zie de paragrafen 23 en 24 en figuur 5).
87We onderzochten hoe er in het kader van 53 grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s gebruik werd gemaakt van deze maatregelen (zie paragraaf 33). We onderzochten ook de gevolgen van de pandemie voor de uitvoering van de drie samenwerkingsprogramma’s die we ter plaatse bezochten en het programma Roemenië — Bulgarije dat we ter plaatse hadden willen bezoeken.
88Eind februari 2021 waren er 241 aan COVID-19 gerelateerde programmawijzigingen in 186 programma's van 24 lidstaten, waaronder de Interreg-programma's. 202 van deze wijzigingen moesten door de Commissie worden vastgesteld. De overige 39 betroffen vereenvoudigde wijzigingen die door de lidstaten — of de programma-autoriteiten in het geval van Interreg — werden vastgesteld en aan de Commissie werden gemeld. Met betrekking tot de Interreg-programma's maakten 33 programma-autoriteiten gebruik van COVID-19-maatregelen die een wijziging van het programma vereisten. De maatregel waarvan het meest gebruik werd gemaakt, was de mogelijkheid om het jaarlijkse uitvoeringsverslag later in te dienen. Het laatste verslag werd in september in plaats van mei 2020 ingediend, d.w.z. een vertraging van vier maanden. Volgens de Commissie was de belangrijkste reden om met name gebruik te maken van deze maatregel het hoge contractpercentage (zie paragraaf 17). Daarnaast brachten zeven programma-autoriteiten vereenvoudigde wijzigingen aan waarvan de Commissie enkel in kennis gesteld hoefde te worden en waarvoor het programma niet gewijzigd hoefde te worden.
89Wat de impact op de uitvoering betreft, gaven de drie programma-autoriteiten die we ter plaatse bezochten en het samenwerkingsprogramma Roemenië — Bulgarije dat we voornemens waren te bezoeken aan dat de crisis voor alle projecten uiteenlopende gevolgen had, afhankelijk van de fase waarin deze zich bevonden en het soort activiteiten dat was gepland, zoals te zien is in kader 7. Projecten waarvoor moest worden gereisd, moesten over het algemeen ingrijpender worden gewijzigd of er moest naar alternatieven voor reizen worden gezocht, bijvoorbeeld door vergaderingen ter plaatse te vervangen door teleconferenties. Uit de informatie van de vier programma-autoriteiten blijkt echter dat slechts 1 % van de goedgekeurde projecten door de begunstigden moest worden stopgezet of opgeschort.
Kader 7
De impact van COVID-19
Het samenwerkingsprogramma voor de centrale Baltische regio bestrijkt regio’s in Finland, Estland, Letland en Zweden. Volgens de beheersautoriteit van het programma had de COVID-19-uitbraak de volgende gevolgen:
- bij projecten die zich in een vroege uitvoeringsfase bevonden, konden de tijdsplanning en de inhoud van acties gemakkelijk worden aangepast;
- bij de helft van de projecten die middenin de uitvoeringsfase zaten, werd een aanvraag ingediend om de uitvoerings- of werkplannen te verlengen of te wijzigen, en
- de meerderheid van de projecten die zich in de laatste fase van het proces bevonden, ondervond moeilijkheden bij de afronding van hun activiteiten. In de meeste van deze gevallen verzochten de begunstigden om verlenging van de uiterste termijn voor voltooiing van het project.
De periode 2021-2027 begon voordat het rechtskader was goedgekeurd
90Tot slot hebben we gekeken naar de voorbereiding van de programmadocumenten voor 2021‑2027 voor alle door ons onderzochte samenwerkingsprogramma’s. We onderzochten of gevolg was gegeven aan een aanbeveling van de ERK met betrekking tot de tijdige voorbereiding door de Commissie van wetgevingsvoorstellen in het kader het cohesiebeleid45 en vergeleken hoelang het in vergelijking met de twee voorgaande programmeringsperioden duurde voordat het rechtskader werd goedgekeurd.
91Alle 23 programma-autoriteiten, op twee na, gaven aan dat de besprekingen over de volgende programmeringsperiode pas kort na het zomerreces van 2020 van start gingen. Volgens de programma-autoriteiten werd laat begonnen met de ontwikkeling van het programma omdat er onvoldoende zekerheid was in afwachting van de vaststelling van de rechtsgrondslag. Deze vertraging in de vaststelling van de rechtsgrondslag en de noodzaak om de werkzaamheden voor één programmeringsperiode tegelijk met de start van de nieuwe programmeringsperiode af te ronden46, stonden een soepele start van de meerjarige programmeringsperiode op lidstaatniveau in de weg.
92De voorstellen van de Commissie voor de nieuwe GB-, EFRO- en ETS-verordeningen werden in mei 2018 gepubliceerd, ruim voor aanvang van de programmeringsperiode en in overeenstemming met onze voorgaande aanbeveling. De onderhandelingen tussen het Europees Parlement en de Raad duurden echter langer dan verwacht. Eind april 2021, vier maanden na het begin van de programmeringsperiode 2021‑2027, was het wetgevingspakket voor het cohesiebeleid, met inbegrip van de ETS-verordening, nog niet vastgesteld. Ter vergelijking: de rechtsgrondslag voor de periode 2014‑2020 werd één maand en die voor de periode 2007‑2013 vijf maanden voor aanvang van de periode goedgekeurd.
Conclusies en aanbevelingen
93In deze controle hebben we bekeken of de Commissie en de lidstaten de uitdagingen van grensoverschrijdende regio’s via de door Interreg gefinancierde samenwerkingsprogramma’s voor binnengrenzen doeltreffend hadden aangepakt. We constateerden dat de door ons onderzochte samenwerkingsprogramma’s in het algemeen duidelijke strategieën bevatten om de uitdagingen van de grensoverschrijdende regio’s waarop zij betrekking hadden aan te pakken. Tekortkomingen in de uitvoering en ontoereikende monitoring van informatie beperkten echter het vermogen van de programma’s om het potentieel van deze regio’s te ontsluiten. Een deel van de onderstaande aanbevelingen is gericht tot de onderzochte programma-autoriteiten, maar vanwege de brede dekking zijn we van mening dat ze ook gelden voor andere programma-autoriteiten. De programma-autoriteiten hebben ons hun reactie op deze aanbevelingen gegeven (zie Bijlage VI).
94Samenwerkingsprogramma’s kunnen niet alle grensoverschrijdende uitdagingen aanpakken omdat hun begrotingen beperkt zijn en omdat sommige uitdagingen op nationaal niveau door lidstaten moeten worden aangepakt. We constateerden dat programma-autoriteiten, zelfs als ze de uitdagingen wel hadden geanalyseerd, er geen prioriteit aan gaven teneinde zich te kunnen richten op de meest urgente uitdagingen voor de grensoverschrijdende regio (zie de paragrafen 36-43).
95Wat strategie betreft, was de interventielogica van de samenwerkingsprogramma’s sterk en was er sprake van een koppeling tussen de uitdagingen, prioritaire assen, thematische en specifieke doelstellingen en oproepen tot het indienen van voorstellen. In de programmadocumenten werden ook de procedures beschreven die moesten worden gevolgd voor de coördinatie van de samenwerkingsprogramma’s en andere fondsen. In de selectieprocedures zoals beschreven in de programmadocumenten werd belang toegekend aan het grensoverschrijdend karakter van de gecofinancierde projecten en kwam het voornemen van partners uit verschillende landen/regio’s om actief betrokken te zijn naar voren (zie de paragrafen 47-50).
96We constateerden echter dat bij 14 van de 23 samenwerkingsprogramma’s in onze steekproef geen sprake was van een duidelijke afbakening van de steungebieden en soorten concrete acties die konden worden gecofinancierd door zowel de samenwerkingsprogramma’s als de mainstreamprogramma’s, waardoor een situatie ontstond waarin beide financieringsbronnen dezelfde soorten concrete acties konden financieren. Het risico bestaat dat de nodige focus op daadwerkelijke behoeften wordt afgezwakt door de overlap tussen de gebieden die in aanmerking komen voor zowel financiering in het kader van Interreg als mainstreamfinanciering. Het is met name belangrijk de toegevoegde waarde van de EU-interventies te vergroten omdat de begroting voor Interreg voor de periode 2021‑2027 zal krimpen en er minder thematische concentratie zal zijn dan in de periode 2014‑2020 (zie de paragrafen 56‑59).
97We troffen ook projecten aan waarvan het grensoverschrijdend karakter slechts in beperkte mate werd aangetoond omdat de samenwerking tussen partners beperkt bleef tot de indiening van een gezamenlijk projectvoorstel om financiering voor interventies aan te vragen (zie paragraaf 62).
Aanbeveling 1 — Maak de samenwerkingsprogramma’s gerichter- De programma-autoriteiten van de onderzochte samenwerkingsprogramma’s moeten:
- ervoor zorgen dat in de programmadocumenten wordt vastgelegd dat deze programma’s zich, voor de investeringsprioriteiten die zij ondersteunen, richten op andersoortige projecten dan de mainstreamprogramma’s van aangrenzende regio’s, en
- de steun coördineren wanneer zij op dezelfde steungebieden optreden als de mainstreamprogramma’s van de aangrenzende regio’s.
- In het verlengde van de twee bovenstaande aanbevelingen moet de Commissie bij het vaststellen van samenwerkings- en mainstreamprogramma’s eisen dat de gecofinancierde projecten elkaar aanvullen.
Tijdpad: uiterlijk december 2022
98De meeste programma-autoriteiten rangschikten de projecten niet op hun verdiensten om ervoor te zorgen dat alleen de beste voorstellen voor financiering in aanmerking werden genomen, wat een aanzienlijke omissie is wanneer de middelen schaars zijn. Daarnaast hadden sommige samenwerkingsprogramma’s geen minimumdrempel die projectvoorstellen moesten halen om te kunnen worden geselecteerd, iets wat met name belangrijk is om te waarborgen dat projecten een grensoverschrijdend karakter hebben en bijdragen aan de aanpak van de meest urgente uitdagingen in de regio (zie de paragrafen 66-69).
Aanbeveling 2 — Geef prioriteit en ken steun toe aan projecten op basis van verdienste aan de hand van scoresOm ervoor te zorgen dat de projecten worden geselecteerd die de uitdagingen van de grensoverschrijdende regio’s het best aanpakken en de grootste bijdrage leveren aan de doelstellingen van de samenwerkingsprogramma’s, moeten de onderzochte programma-autoriteiten:
- een beoordelingssysteem op basis van verdienste gebruiken als onderdeel van de projectbeoordelingsprocedure, en
- alleen projecten voor financiering voorstellen die een minimumdrempel hebben behaald, met inbegrip van een minimumdrempel wat betreft het grensoverschrijdend karakter van het project.
Tijdpad: uiterlijk december 2022
99De specifieke doelstellingen waren gebaseerd op Smart-criteria en de output- en resultaatindicatoren waren over het algemeen meetbaar. Er waren echte tekortkomingen met betrekking tot de relevantie en haalbaarheid van de output- en resultaatindicatoren: sommige indicatoren vormden geen afspiegeling van de specifieke doelstelling van het project en bij andere was niet het juiste evenwicht gevonden tussen haalbaarheid en ambitie. In de meeste gevallen gebruikten de programma-autoriteiten indicatoren waarmee het grensoverschrijdend effect niet kon worden weergegeven (zie de paragrafen 73-78).
Aanbeveling 3 — Gebruik indicatoren waarmee wordt beoogd het effect van grensoverschrijdende projecten weer te gevenDe Commissie moet bij de beoordeling van samenwerkingsprogramma’s tijdens het goedkeuringsproces:
- nauw samenwerken met de programma-autoriteiten om te bevorderen dat er gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren worden geselecteerd die relevant zijn voor de soorten concrete acties die zullen worden uitgevoerd in het kader van de programma’s en waarmee de resultaten en effecten van de grensoverschrijdende projecten dus kunnen worden gemeten, en
- samenwerken met de programma-autoriteiten om aan de hand van de beschikbare richtsnoeren van de Commissie de geschiktheid te beoordelen van de specifieke output- en resultaatindicatoren voor het meten van de resultaten en effecten van de grensoverschrijdende projecten in gevallen waarin de gemeenschappelijke indicatoren niet kunnen worden gebruikt.
Tijdpad: uiterlijk december 2022.
100In de door ons onderzochte gegevens die ten grondslag liggen aan de regionale statistieken die worden gebruikt om indicatoren te meten, troffen we diverse tekortkomingen aan. Zo waren gegevens niet beschikbaar of werden ze in onvoldoende mate gecoördineerd tussen de lidstaten om het grensoverschrijdend effect van de ondersteunde concrete acties op betrouwbare wijze te kunnen weergeven (zie paragraaf 79).
101De richtsnoeren van de Commissie voor de programma-autoriteiten zijn gedurende de laatste twee programmeringsperioden verbeterd. De oriënterende nota’s voor grensgebieden voor de periode 2021‑2027 bevatten een gerichtere analyse, met inbegrip van suggesties, dan de standpuntnota’s voor 2014‑2020 (zie de paragrafen 82-85).
102De samenwerkingsprogramma-autoriteiten maakten gebruik van de maatregelen in het kader van de CRII- en CRII+-initiatieven om de effecten van de COVID-19-pandemie te verzachten. Zeer weinig grensoverschrijdende projecten zijn opgeschort of geannuleerd wegens de pandemie, met name omdat voor een groot aantal projecten al contracten via Interreg waren afgesloten. Het effect van de crisis was echter zichtbaar en de programma-autoriteiten hebben zich ingespannen om de uitvoering van de gecontracteerde projecten te ondersteunen (zie de paragrafen 88 en 89).
103Voor de periode 2021‑2027 diende de Commissie haar wetgevingsvoorstellen ruim op tijd in, maar de medewetgevers keurden deze pas na aanvang van de programmeringsperiode goed. Deze vertraging had ernstige gevolgen voor de voorbereiding van de samenwerkingsprogramma’s en stond een soepele start van de nieuwe programmeringsperiode in de weg (zie de paragrafen 91 en 92).
Dit verslag werd door kamer II onder leiding van mevrouw Iliana Ivanova, lid van de Rekenkamer, te Luxemburg vastgesteld op 19 mei 2021.
Voor de Rekenkamer
Klaus-Heiner Lehne
President
Bijlagen
Bijlage I — Lijst van Interreg V-A-samenwerkingsprogramma’s voor binnengrenzen voor de periode 2014-2020
In totaal heeft de Commissie 53 grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s voor binnengrenzen goedgekeurd voor de periode 2014‑2020. In figuur 9 worden deze programma’s op een kaart weergegeven. De gearceerde gebieden maken tegelijkertijd deel uit van twee of meer programmagebieden.
Figuur 9
Interreg V-A voor binnengrenzen: de 53 samenwerkingsprogramma’s
Bron: Europese Commissie.
In de tabel hieronder staan de 53 samenwerkingsprogramma’s en hun totale begroting, evenals de EU-bijdrage. De samenwerkingsprogramma’s die wij hebben onderzocht zijn vetgedrukt.
| Naam | CCI | Totale begroting OP (in EUR) |
Totale EU-bijdrage (in EUR) |
|
| 1 | België — Duitsland — Nederland (Euregio Maas-Rijn) | 2014TC16RFCB001 | 140 434 645 | 96 000 250 |
| 2 | Oostenrijk — Tsjechië | 2014TC16RFCB002 | 115 076 396 | 97 814 933 |
| 3 | Slowakije — Oostenrijk | 2014TC16RFCB003 | 89 285 509 | 75 892 681 |
| 4 | Oostenrijk — Duitsland/Beieren | 2014TC16RFCB004 | 64 332 186 | 54 478 064 |
| 5 | Spanje — Portugal (POCTEP) | 2014TC16RFCB005 | 484 687 353 | 365 769 686 |
| 6 | Spanje — Frankrijk — Andorra (POCTEFA) | 2014TC16RFCB006 | 288 964 102 | 189 341 397 |
| 7 | Hongarije — Kroatië | 2014TC16RFCB008 | 73 900 028 | 60 824 406 |
| 8 | Duitsland/Beieren — Tsjechië | 2014TC16RFCB009 | 121 617 825 | 103 375 149 |
| 9 | Oostenrijk — Hongarije | 2014TC16RFCB010 | 95 870 327 | 78 847 880 |
| 10 | Duitsland/Brandenburg — Polen | 2014TC16RFCB011 | 117 826 565 | 100 152 579 |
| 11 | Polen — Slowakije | 2014TC16RFCB012 | 210 114 137 | 178 597 014 |
| 12 | Polen — Denemarken — Duitsland — Litouwen — Zweden (zuidelijke Baltische regio) | 2014TC16RFCB013 | 100 614 276 | 82 978 784 |
| 13 | Finland — Estland — Letland — Zweden (centrale Baltische regio) | 2014TC16RFCB014 | 170 544 922 | 132 628 689 |
| 14 | Slowakije — Hongarije | 2014TC16RFCB015 | 183 304 695 | 155 808 987 |
| 15 | Zweden — Noorwegen | 2014TC16RFCB016 | 94 399 930 | 47 199 965 |
| 16 | Duitsland/Saksen — Tsjechië | 2014TC16RFCB017 | 189 274 570 | 157 967 067 |
| 17 | Polen — Duitsland/Saksen | 2014TC16RFCB018 | 82 353 025 | 70 000 069 |
| 18 | Duitsland/Mecklenburg-Voorpommeren — Brandenburg — Polen | 2014TC16RFCB019 | 157 647 549 | 134 000 414 |
| 19 | Griekenland — Italië | 2014TC16RFCB020 | 123 176 901 | 104 700 362 |
| 20 | Roemenië — Bulgarije | 2014TC16RFCB021 | 258 504 126 | 215 745 513 |
| 21 | Griekenland — Bulgarije | 2014TC16RFCB022 | 130 262 835 | 110 723 408 |
| 22 | Duitsland — Nederland | 2014TC16RFCB023 | 443 059 158 | 222 159 360 |
| 23 | Duitsland — Oostenrijk — Zwitserland — Liechtenstein (Alpenrhein — Bodensee — Hochrhein) | 2014TC16RFCB024 | 56 554 900 | 39 588 430 |
| 24 | Tsjechië — Polen | 2014TC16RFCB025 | 266 143 190 | 226 221 710 |
| 25 | Zweden — Denemarken — Noorwegen (Öresund — Kattegat — Skagerrak) | 2014TC16RFCB026 | 271 376 522 | 135 688 261 |
| 26 | Letland — Litouwen | 2014TC16RFCB027 | 82 255 348 | 69 621 072 |
| 27 | Zweden — Finland — Noorwegen (Botnia — Atlantica) | 2014TC16RFCB028 | 61 284 055 | 36 334 420 |
| 28 | Slovenië — Kroatië | 2014TC16RFCB029 | 55 690 913 | 46 114 193 |
| 29 | Slovenië — Tsjechië | 2014TC16RFCB030 | 106 046 429 | 90 139 463 |
| 30 | Litouwen — Polen | 2014TC16RFCB031 | 70 769 277 | 60 153 883 |
| 31 | (Noord-) Zweden — Finland — Noorwegen | 2014TC16RFCB032 | 94 617 296 | 60 413 727 |
| 32 | Italië — Frankrijk (maritiem) | 2014TC16RFCB033 | 199 649 897 | 169 702 411 |
| 33 | Frankrijk — Italië (ALCOTRA) | 2014TC16RFCB034 | 233 972 102 | 198 876 285 |
| 34 | Italië — Zwitserland | 2014TC16RFCB035 | 118 281 056 | 100 221 466 |
| 35 | Italië — Slovenië | 2014TC16RFCB036 | 92 588 182 | 77 929 954 |
| 36 | Italië — Malta | 2014TC16RFCB037 | 51 708 438 | 43 952 171 |
| 37 | Frankrijk — België — Nederland — Verenigd Koninkrijk (Les Deux Mers/Two Seas/Twee Zeeën) | 2014TC16RFCB038 | 392 143 504 | 256 648 702 |
| 38 | Frankrijk — Duitsland — Zwitserland (Rhin supérieur/Oberrhein) | 2014TC16RFCB039 | 210 615 695 | 109 704 965 |
| 39 | Frankrijk — Verenigd Koninkrijk (het Kanaal) | 2014TC16RFCB040 | 315 264 678 | 223 046 948 |
| 40 | Frankrijk — Zwitserland | 2014TC16RFCB041 | 102 823 622 | 65 890 505 |
| 41 | Italië — Kroatië | 2014TC16RFCB042 | 236 890 849 | 201 357 220 |
| 42 | België — Frankrijk (Frankrijk — Wallonië — Vlaanderen) | 2014TC16RFCB044 | 283 295 074 | 169 977 045 |
| 43 | Frankrijk — België — Duitsland — Luxemburg (Grotere Regio/Grande Région/Großregion) | 2014TC16RFCB045 | 234 606 265 | 139 802 646 |
| 44 | België — Nederland (Vlaanderen — Nederland) | 2014TC16RFCB046 | 305 151 170 | 152 575 585 |
| 45 | Verenigd Koninkrijk — Ierland (Ierland — Noord-Ierland — Schotland) | 2014TC16RFCB047 | 282 761 998 | 240 347 696 |
| 46 | Verenigd Koninkrijk/Wales — Ierland | 2014TC16RFCB048 | 98 998 059 | 79 198 450 |
| 47 | Roemenië — Hongarije | 2014TC16RFCB049 | 231 861 763 | 189 138 672 |
| 48 | Estland — Letland | 2014TC16RFCB050 | 46 728 715 | 38 933 803 |
| 49 | Italië — Oostenrijk | 2014TC16RFCB052 | 98 380 352 | 82 238 866 |
| 50 | Slovenië — Hongarije | 2014TC16RFCB053 | 18 641 195 | 14 795 015 |
| 51 | Slovenië — Oostenrijk | 2014TC16RFCB054 | 57 213 193 | 47 988 355 |
| 52 | Griekenland — Cyprus | 2014TC16RFCB055 | 64 560 486 | 54 876 411 |
| 53 | Duitsland — Denemarken | 2014TC16RFCB056 | 121 306 000 | 89 634 975 |
| Alle grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s voor binnengrenzen | 8 597 431 283 | 6 346 119 962 | ||
| De door ons onderzochte grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s voor binnengrenzen | 3 508 658 525 | 2 708 476 109 | ||
Bron: ERK, op basis van de samenwerkingsprogramma’s voor de periode 2014‑2020.
Bijlage II — Lijst van transnationale Interreg V-B-samenwerkingsprogramma’s voor de periode 2014-2020
Voor de programmeringsperiode 2014‑2020 financiert Interreg V-B 15 samenwerkingsprogramma’s met een totale waarde van 2,1 miljard EUR.
Deze gebieden omvatten: de Noordzee, Noordwest-Europa, de noordelijke periferie en het noordpoolgebied, de Oostzee, het Donaugebied, het Atlantisch gebied, het Alpengebied, Midden-Europa, de Adriatische en Ionische regio, het Balkan-Middellandse Zeegebied, Zuidwest-Europa, het Middellandse Zeegebied, het Caribisch gebied, het Amazonegebied en de Indische Oceaan. In figuur 10 is te zien welke landen zijn betrokken bij elk samenwerkingsprogramma.
Figuur 10
Interreg V-B: de 15 transnationale samenwerkingsprogramma’s
Bron: Europese Commissie, https://ec.europa.eu/regional_policy/en/policy/cooperation/european-territorial/trans-national/.
In aanvulling op de financiering via de B-component van Interreg heeft de Europese Raad vier macroregionale strategieën goedgekeurd47:
- de EU-strategie voor het Oostzeegebied (2009);
- de EU-strategie voor het Donaugebied (2010);
- de EU-strategie voor de Adriatische en Ionische regio (2014), en
- de EU-strategie voor het Alpengebied (2015).
De vier macroregionale strategieën hebben betrekking op 19 EU-lidstaten en 8 niet-EU-landen, zoals te zien is in figuur 11.
Figuur 11
Interreg V-B: de vier transnationale macroregio’s
Bron: Europese Commissie, https://ec.europa.eu/regional_policy/nl/policy/cooperation/.
Bijlage III — Lijst van thematische doelstellingen voor Interreg V-A voor binnengrenzen voor de periode 2014-2020
Gegevens op 31.12.2020
| TD | Naam | Totale EU-bijdrage (in EUR) |
% |
| TD 1 | Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie | 872 076 167 | 13,7 % |
| TD 2 | Verbetering van de toegang tot en het gebruik en de kwaliteit van informatie- en communicatietechnologie (ICT) | 0 | 0 % |
| TD 3 | Vergroting van het concurrentievermogen van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) | 300 110 731 | 4,7 % |
| TD 4 | Ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle sectoren | 161 017 673 | 2,5 % |
| TD 5 | Bevordering van de aanpassing aan klimaatverandering en risicopreventie en -beheer | 279 299 676 | 4,4 % |
| TD 6 | Behoud en bescherming van het milieu en bevordering van een efficiënt gebruik van hulpbronnen | 1 478 698 158 | 23,2 % |
| TD 7 | Bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren | 593 085 445 | 9,3 % |
| TD 8 | Bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit | 375 390 004 | 5,9 % |
| TD 9 | Bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede en discriminatie | 216 707 527 | 3,4 % |
| TD 10 | Investering in onderwijs, opleiding en beroepsopleiding voor vaardigheden en een leven lang leren | 116 666 051 | 1,8 % |
| TD 11 | Vergroting van de institutionele capaciteit van overheidsinstanties en belanghebbenden en doelmatig openbaar bestuur | 569 531 414 | 9,0 % |
| Meerdere TD’s | 940 330 421 | 14,8 % | |
| Technische bijstand | 319 783 299 | 5,0 % | |
| Geen thematische doelstelling geselecteerd (leeg) | 123 423 396 | 1,9 % | |
| TOTAAL | 6 346 119 962 | 100 % |
Bron: ESIF-opendataplatform.
Bijlage IV — Lijst van de tien meest gebruikte interventiecodes voor Interreg V-A voor binnengrenzen voor de periode 2014-2020
Gegevens op 31.12.2020
| Code | Omschrijving | Totale EU-bijdrage (in EUR) |
% (van het totaal) |
| 94 | Bescherming, ontwikkeling en bevordering van het openbare culturele en historische erfgoed | 444 477 809 | 7 % |
| 87 | Maatregelen voor aanpassing aan klimaatverandering en preventie van aan het klimaat gerelateerde natuurlijke risico’s, bijv. erosie, branden, stormen en droogte, met inbegrip van bewustmaking, burgerbescherming en rampenbestrijdingssystemen en -infrastructuren | 355 767 156 | 6 % |
| 34 | Overige opnieuw aangelegde of verbeterde wegen (autowegen, nationaal, regionaal of lokaal) | 310 554 407 | 5 % |
| 119 | Investering in institutionele capaciteit en in de efficiency van de overheidsadministratie en overheidsdiensten op nationaal, regionaal en lokaal niveau met het oog op hervormingen, betere regelgeving en goed bestuur | 303 568 412 | 5 % |
| 121 | Technische bijstand: voorbereiding, uitvoering, monitoring en inspectie | 295 745 460 | 5 % |
| 62 | Technologieoverdracht en samenwerking tussen universiteiten en bedrijven die voornamelijk ten goede komen aan kmo’s | 272 901 928 | 4 % |
| 85 | Bescherming en verbetering van de biodiversiteit, natuurbescherming en groene infrastructuur | 271 919 799 | 4 % |
| 91 | Ontwikkeling en bevordering van het toeristisch potentieel in natuurgebieden | 254 307 765 | 4 % |
| 60 | Onderzoek en innovatie in openbare onderzoekscentra en kenniscentra, met inbegrip van netwerkvorming | 223 236 862 | 4 % |
| 112 | Verbetering van de toegang tot betaalbare, duurzame en hoogwaardige diensten, waaronder gezondheidszorg en sociale diensten van algemeen belang | 205 317 652 | 3 % |
| Totaal van de tien meest gebruikte interventiecodes | 2 937 797 250 | 46 % | |
| Alle andere | 3 408 322 712 | 54 % | |
| TOTAAL | 6 346 119 962 | 100 % |
Bron: ESIF-opendataplatform.
Bijlage V — Lijst van onderzochte samenwerkingsprogramma’s, soort uitgevoerd onderzoek en voor vergelijking geselecteerde mainstreamprogramma’s
In de tabel hieronder staan de 23 samenwerkingsprogramma’s en hun totale begroting, evenals de EU-bijdrage en de duur van het onderzoek dat we voor elk programma hebben uitgevoerd:
- Bij de eenvoudige controles van stukken (tien programma’s in totaal) onderzochten we de grensoverschrijdende uitdagingen, SWOT- en/of sociaaleconomische analyses, de interventielogica, het zwaartepunt van het programma in vergelijking met twee mainstreamprogramma’s uit aangrenzende regio’s, indicatoren, het proces voor de beoordeling van het grensoverschrijdend karakter van de projecten, het proces voor coördinatie met andere ESI-fondsen, standpuntnota’s en oriënterende nota’s voor grensgebieden, en de voorbereidingsfase voor de periode 2021‑2027.
- Bij de uitgebreide controles van stukken (tien programma’s in totaal) hebben we daarnaast de oproepen tot het indienen van voorstellen, het proces voor de projectselectie en de gevolgde benadering voor het aanmoedigen van de indiening van projectvoorstellen (“top-down” of “bottom-up”) onderzocht.
- Bij de controles ter plaatse (drie programma’s in totaal) hebben we daarnaast een steekproef van vier projecten en het grensoverschrijdend karakter daarvan onderzocht.
| Naam | CCI | Totale begroting OP (in EUR) |
Totale EU-bijdrage (in EUR) |
Soort ERK-onderzoek | |
| 1 | België — Duitsland — Nederland (Euregio Maas-Rijn) | 2014TC16RFCB001 | 140 434 645 | 96 000 250 | Eenvoudige controle van stukken |
|
Mainstream 1 België: OP Vlaanderen (regionaal) |
2014BE16RFOP002 | 435 508 941 | 175 592 099 | ||
|
Mainstream 2 Duitsland: OP Noordrijn-Westfalen (regionaal) |
2014DE16RFOP009 | 2 423 462 022 | 1 211 731 011 | ||
| 2 | Oostenrijk — Duitsland/Beieren | 2014TC16RFCB004 | 64 332 186 | 54 478 064 | Eenvoudige controle van stukken |
|
Mainstream 1 Oostenrijk: OP Investeringen in groei en werkgelegenheid (nationaal) |
2014AT16RFOP001 | 2 037 475 362 | 536 262 079 | ||
|
Mainstream 2 Duitsland: OP Beieren 2014‑2020 EFRE (regionaal) |
2014DE16RFOP002 | 1 478 842 432 | 494 704 308 | ||
| 3 | Spanje — Portugal (POCTEP) | 2014TC16RFCB005 | 484 687 353 | 365 769 686 | Eenvoudige controle van stukken |
|
Mainstream 1 Spanje: OP Andalusië 2014‑2020 (regionaal) |
2014ES16RFOP003 | 3 951 571 669 | 3 200 907 333 | ||
|
Mainstream 2 Portugal: OP Norte 2014‑2020 (regionaal) |
2014PT16M2OP001 | 4 209 657 730 | 3 378 770 731 | ||
| 4 | Spanje — Frankrijk — Andorra (POCTEFA) | 2014TC16RFCB006 | 288 964 102 | 189 341 397 | Eenvoudige controle van stukken |
|
Mainstream 1 Spanje: Catalonië (regionaal) |
2014ES16RFOP011 | 1 671 234 350 | 835 617 175 | ||
|
Mainstream 2 Frankrijk: Languedoc-Roussillon (regionaal) |
2014FR16M0OP006 | 754 041 639 | 431 686 793 | ||
| 5 | Duitsland/Beieren — Tsjechië | 2014TC16RFCB009 | 121 617 825 | 103 375 149 | Uitgebreide controle van stukken |
|
Mainstream 1 Duitsland: OP Beieren 2014‑2020 (regionaal) |
2014DE16RFOP002 | 1 478 842 432 | 494 704 308 | ||
|
Mainstream 2 Tsjechië: geïntegreerd regionaal OP Groei 2014‑2020 (nationaal) |
2014CZ16RFOP002 | 5 575 445 155 | 4 763 230 350 | ||
| 6 | Oostenrijk — Hongarije | 2014TC16RFCB010 | 95 870 327 | 78 847 880 | Uitgebreide controle van stukken |
|
Mainstream 1 Oostenrijk: OP Investeringen in groei en werkgelegenheid (nationaal) |
2014AT16RFOP001 | 2 037 475 362 | 536 262 079 | ||
|
Mainstream 2 Hongarije: OP Economische ontwikkeling en innovatie 2014‑2020 (nationaal) |
2014HU16M0OP001 | 8 813 195 514 | 7 733 969 530 | ||
| 7 | Polen — Litouwen — Denemarken — Duitsland — Zweden (zuidelijke Baltische regio) | 2014TC16RFCB013 | 100 614 276 | 82 978 784 | Uitgebreide controle van stukken |
|
Mainstream 1 Polen: regionaal OP Pommeren 2014‑2020 (regionaal) |
2014PL16M2OP011 | 2 193 896 122 | 1 864 811 698 | ||
|
Mainstream 2 Litouwen: OP voor EU-investeringen uit de structuurfondsen voor 2014‑2020 (nationaal) |
2014LT16MAOP001 | 7 887 798 523 | 6 709 396 130 | ||
| 8 | Finland — Estland — Letland — Zweden (centrale Baltische regio) | 2014TC16RFCB014 | 170 544 922 | 132 628 689 | Controle ter plaatse |
|
Mainstream 1 Finland: Duurzame groei en werkgelegenheid voor Finland 2014‑2020 (nationaal) |
2014FI16M2OP001 | 2 570 429 202 | 1 285 214 601 | ||
|
Mainstream 2 Estland: Investeringen van Estland voor groei en werkgelegenheid 2014‑2020 (nationaal) |
2014EE16M3OP001 | 4 891 748 878 | 3 499 202 664 | ||
| 9 | Slowakije — Hongarije | 2014TC16RFCB015 | 183 304 695 | 155 808 987 | Eenvoudige controle van stukken |
|
Mainstream 1 Slowakije: geïntegreerd regionaal OP 2014‑2020 (nationaal) |
2014SK16RFOP002 | 2 059 278 976 | 1 699 941 778 | ||
|
Mainstream 2 Hongarije: Economische ontwikkeling en innovatie 2014‑2020 (nationaal) |
2014HU16M0OP001 | 8 813 195 514 | 7 733 969 530 | ||
| 10 | Zweden — Noorwegen | 2014TC16RFCB016 | 94 399 930 | 47 199 965 | Eenvoudige controle van stukken |
|
Mainstream 1 Zweden: OP Centraal-Norrland (regionaal) |
2014SE16RFOP007 | 289 910 518 | 144 955 259 | ||
| 11 | Duitsland/Saksen — Tsjechië | 2014TC16RFCB017 | 189 274 570 | 157 967 067 | Uitgebreide controle van stukken |
|
Mainstream 1 Duitsland: OP Saksen 2014 – 2020 (regionaal) |
2014DE16RFOP012 | 2 341 365 486 | 1 873 092 389 | ||
|
Mainstream 2 Tsjechië: Tsjechië: geïntegreerd regionaal OP Groei 2014‑2020 (nationaal) |
2014CZ16RFOP002 | 5 575 445 155 | 4 763 230 350 | ||
| 12 | Roemenië — Bulgarije | 2014TC16RFCB021 | 258 504 126 | 215 745 513 | Uitgebreide controle van stukken48 |
|
Mainstream 1 Roemenië: Roemeens regionaal OP (nationaal) |
2014RO16RFOP002 | 8 384 288 100 | 6 860 000 000 | ||
|
Mainstream 2 Bulgarije: Bulgaars regionaal OP Regio’s in groei (nationaal) |
2014BG16RFOP001 | 1 543 182 113 | 1 311 704 793 | ||
| 13 | Duitsland — Oostenrijk — Zwitserland — Liechtenstein (Alpenrhein — Bodensee — Hochrhein) | 2014TC16RFCB024 | 56 554 900 | 39 588 430 | Uitgebreide controle van stukken |
|
Mainstream 1 Duitsland: ROP Baden-Württemberg Innovatie en energie 2014‑2020 (regionaal) |
2014DE16RFOP001 | 493 170 076 | 246 585 038 | ||
|
Mainstream 2 Oostenrijk: EFRO-OP Groei en werkgelegenheid Oostenrijk 2014‑2020 (nationaal) |
2014AT16RFOP001 | 2 073 339 826 | 536 262 079 | ||
| 14 | Tsjechië — Polen | 2014TC16RFCB025 | 266 143 190 | 226 221 710 | Controle ter plaatse |
|
Mainstream 1 Tsjechië: Geïntegreerd regionaal OP 2014 – 2020 (nationaal) |
2014CZ16RFOP002 | 5 575 445 155 | 4 763 230 350 | ||
|
Mainstream 2 Polen: Regionaal OP Neder-Silezië 2014‑2020 (regionaal) |
2014PL16M2OP001 | 2 659 054 816 | 2 252 546 589 | ||
| 15 | Zweden — Finland — Noorwegen (Botnia — Atlantica) | 2014TC16RFCB028 | 61 284 055 | 36 334 420 | Eenvoudige controle van stukken |
|
Mainstream 1 Zweden: OP Noord-Norrland (regionaal) |
2014SE16RFOP008 | 421 646 628 | 210 823 314 | ||
|
Mainstream 2 Finland: Duurzame groei en werkgelegenheid 2014‑2020 (nationaal) |
2014FI16M2OP001 | 2 570 429 202 | 1 285 214 601 | ||
| 16 | Slowakije — Tsjechië | 2014TC16RFCB030 | 106 046 429 | 90 139 463 | Uitgebreide controle van stukken |
|
Mainstream 1 Slowakije: OP Geïntegreerde infrastructuur 2014‑2020 (nationaal) |
2014SK16M1OP001 | 4 646 130 079 | 3 949 210 563 | ||
|
Mainstream 2 Tsjechië: Geïntegreerd regionaal OP 2014‑2020 (nationaal) |
2014CZ16RFOP002 | 5 575 445 155 | 4 763 230 350 | ||
| 17 | Italië — Slovenië | 2014TC16RFCB036 | 92 588 182 | 77 929 954 | Uitgebreide controle van stukken |
|
Mainstream 1 Italië: regionaal OP Friuli Venezia Giulia (regionaal) |
2014IT16RFOP009 | 230 779 184 | 115 389 592 | ||
|
Mainstream 2 Slovenië: OP voor de uitvoering van het EU-cohesiebeleid (nationaal) |
2014SI16MAOP001 | 3 818 118 670 | 3 067 924 925 | ||
| 18 | Italië — Malta | 2014TC16RFCB037 | 51 708 438 | 43 952 171 | Uitgebreide controle van stukken |
|
Mainstream 1 Italië: regionaal OP Sicilië ERDF 2014‑2020 (regionaal) |
2014IT16RFOP016 | 4 273 038 791 | 3 418 431 018 | ||
|
Mainstream 2 Malta: OP Malta — Een concurrerende en duurzame economie bevorderen om onze uitdagingen het hoofd te bieden 2014‑2020 (nationaal) |
2014MT16M1OP001 | 709 109 686 | 580 096 106 | ||
| 19 | Italië — Kroatië | 2014TC16RFCB042 | 236 890 849 | 201 357 220 | Eenvoudige controle van stukken |
|
Mainstream 1 Italië: regionaal OP Apulië 2014‑2020 (regionaal) |
2014IT16M2OP002 | 7 120 958 992 | 3 560 479 496 | ||
|
Mainstream 2 Kroatië: OP Concurrentievermogen en cohesie 2014‑2020 (nationaal) |
2014HR16M1OP001 | 8 036 770 938 | 6 831 255 232 | ||
| 20 | Frankrijk — België — Duitsland — Luxemburg (Grotere Regio/Grande Région/Großregion) | 2014TC16RFCB045 | 234 606 265 | 139 802 646 | Controle ter plaatse |
|
Mainstream 1 Frankrijk: OP ERDF/ESF Lotharingen en Vosges 2014‑2020 (regionaal) |
2014FR16M0OP015 | 689 879 511 | 409 839 615 | ||
|
Mainstream 2 België: OP Wallonië-2020.EU (regionaal) |
2014BE16RFOP003 | 1 700 524 237 | 681 639 700 | ||
| 21 | Verenigd Koninkrijk/Wales — Ierland | 2014TC16RFCB048 | 98 998 059 | 79 198 450 | Uitgebreide controle van stukken |
|
Mainstream 1 Verenigd Koninkrijk: ERDF West Wales and The Valleys (regionaal) |
2014UK16RFOP005 | 1 829 859 998 | 1 206 110 065 | ||
|
Mainstream 2 Ierland: zuidelijk en oostelijk regionaal OP (regionaal) |
2014IE16RFOP002 | 500 132 354 | 250 066 177 | ||
| 22 | Estland — Letland | 2014TC16RFCB050 | 46 728 715 | 38 933 803 | Eenvoudige controle van stukken |
|
Mainstream 1 Estland: Operationeel programma voor cohesiebeleidfondsen 2014‑2020 (nationaal) |
2014EE16M3OP001 | 4 655 679 786 | 3 499 202 664 | ||
|
Mainstream 2 Letland: Groei en werkgelegenheid 2014‑2020 (nationaal) |
2014LV16MAOP001 | 5 192 801 940 | 4 418 233 214 | ||
| 23 | Griekenland — Cyprus | 2014TC16RFCB055 | 64 560 486 | 54 876 411 | Eenvoudige controle van stukken |
|
Mainstream 1 Griekenland: OP Kreta (regionaal) |
2014GR16M2OP011 | 449 652 852 | 359 722 280 | ||
|
Mainstream 2 Cyprus: OP Concurrentievermogen en duurzame ontwikkeling (nationaal) |
2014CY16M1OP001 | 699 726 575 | 594 767 585 |
Bron: ERK, op basis van de samenwerkings- en mainstreamprogramma’s voor de periode 2014‑2020.
Bijlage VI — Reactie van de programma-autoriteiten op aanbevelingen 1a en 2
Enkele van onze aanbevelingen zijn gericht tot de programma-autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering ervan. Daarom hebben we hun om een reactie gevraagd op onze aanbevelingen. De door ons ontvangen antwoorden en de redenen waarom sommige autoriteiten onze aanbevelingen niet (of slechts gedeeltelijk) aanvaardden, worden hieronder samengevat.
Tabel 1 — Aanbeveling 1a: Maak de samenwerkingsprogramma’s gerichter
| Reactie van de programma-autoriteiten | |
| Aanvaard | 14 |
| Gedeeltelijk aanvaard | 5 |
| Niet aanvaard | 4 |
|
De belangrijkste reden waarom de desbetreffende programma-autoriteiten deze aanbeveling “gedeeltelijk” of “niet” aanvaarden, is dat ze de desbetreffende Interreg-programma’s al goed gericht vinden en ook van mening zijn dat ze al voldoende zijn afgestemd met de mainstreamprogramma’s van de aangrenzende regio’s, aangezien:
|
|
Tabel 2 — Aanbeveling 2: Geef prioriteit en ken steun toe aan projecten op basis van verdienste aan de hand van scores
| Reactie van de programma-autoriteiten | |
| Aanvaard | 14 |
| Gedeeltelijk aanvaard | 6 |
| Niet aanvaard | 3 |
| De belangrijkste reden waarom programma-autoriteiten deze aanbeveling “gedeeltelijk” of “niet” aanvaarden, is dat ze van mening zijn dat deze al uitgevoerd is. | |
Acroniemen en afkortingen
Bbp: bruto binnenlands product
CRII: investeringsinitiatief coronavirusrespons (Coronavirus Response Investment Initiative)
CRII+: investeringsinitiatief coronavirusrespons plus (Coronavirus Response Investment Initiative Plus)
DG REGIO: directoraat-generaal Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling
EFRO: Europees Fonds voor regionale ontwikkeling
ESF: Europees Sociaal Fonds
ESI-fondsen: Europese structuur- en investeringsfondsen
ETS: Europese territoriale samenwerking
GB-verordening: verordening gemeenschappelijke bepalingen
Interreg: acroniem waaronder het interregionale samenwerkingsprogramma van de EU bekendstaat
NUTS: nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek
Smart: specifiek, meetbaar, haalbaar, realistisch en tijdgebonden (Specific, Measurable, Achievable, Relevant, Timely)
SWOT: sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen (Strengths, Weaknesses, Opportunities and Threats)
TD: thematische doelstelling
Verklarende woordenlijst
Beheersautoriteit: de nationale, regionale of plaatselijke (overheids- of particuliere) autoriteit die door een lidstaat is aangewezen voor het beheer van een door de EU gefinancierd programma.
Europees Fonds voor regionale ontwikkeling: een EU-fonds dat de economische en sociale cohesie in de EU versterkt door de financiering van investeringen die ongelijkheden tussen regio’s verkleinen.
Europese structuur- en investeringsfondsen: de vijf belangrijkste EU-fondsen, die samen de economische ontwikkeling in de hele EU ondersteunen: het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij.
Europese territoriale samenwerking: kader voor interregionale, grensoverschrijdende en transnationale samenwerking, waarmee beleidsuitwisselingen en de uitvoering van gezamenlijk optreden worden begeleid.
Gezamenlijk secretariaat: bureau dat de beheersautoriteit en het toezichtcomité van een programma voor Europese territoriale samenwerking bijstaat, begunstigden op de hoogte brengt van potentiële financieringsmogelijkheden en de uitvoering van projecten ondersteunt.
Interventielogica: de verbanden tussen de doelstellingen van een voorstel, de geplande input en activiteiten en de beoogde resultaten en impact.
Investeringsinitiatief coronavirusrespons: pakket maatregelen om als antwoord op de COVID-19-uitbraak het flexibel gebruik van de Europese structuur- en investeringsfondsen mogelijk te maken.
Investeringsprioriteit: onderverdeling van een prioritaire as.
Prioritaire as: een hoofddoelstelling van een operationeel programma, verdeeld in een of meer investeringsprioriteiten.
Thematische doelstelling: het beoogde algehele resultaat van een investeringsprioriteit, uitgesplitst in specifieke doelstellingen voor de uitvoering.
Toezichtcomité: een instantie die toezicht houdt op de uitvoering van een operationeel programma en bestaat uit vertegenwoordigers van de autoriteiten van de lidstaten en de Commissie als waarnemer.
Controleteam
In de speciale verslagen van de ERK worden de resultaten van haar controles van EU-beleid en -programma’s of beheerthema’s met betrekking tot specifieke begrotingsterreinen uiteengezet. Bij haar selectie en opzet van deze controletaken zorgt de ERK ervoor dat deze een maximale impact hebben door rekening te houden met de risico’s voor de prestaties of de naleving, de omvang van de betrokken inkomsten of uitgaven, de verwachte ontwikkelingen en de politieke en publieke belangstelling.
Deze doelmatigheidscontrole werd verricht door controlekamer II “Investeringen ten behoeve van cohesie, groei en inclusie”, die onder leiding staat van ERK-lid Iliana Ivanova. Deze controle werd geleid door ERK-lid Ladislav Balko, ondersteund door Branislav Urbanič, kabinetschef, en Zuzana Franková, kabinetsattaché; Niels-Erik Brokopp, hoofdmanager; Chrysoula Latopoulou, taakleider; Dennis Wernerus, adjunct-taakleider; Thierry Lavigne, Katarzyna Solarek, Ana Popescu, Aleksandar Latinov, Angelika Zych, Aino Nyholm, Nils Odins en Francisco Carretero Llorente, auditors. James Verity verleende taalkundige ondersteuning.
Voetnoten
1 Artikel 174 VWEU.
2 Overweging 4 van Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (de ETS-verordening) (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259).
3 Artikel 3, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1301/2013 van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling “Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (de EFRO-verordening) (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 293).
4 Overweging 5 van de ETS-verordening.
5 COM(2017) 534 final, Mededeling van de Commissie, “Groei en cohesie stimuleren in grensregio’s van de EU”, van 20.9.2017, blz. 6.
6 “Collecting solid evidence to assess the needs to be addressed by Interreg cross-border cooperation programmes” SWECO, t33, Politecnico di Milano en Nordregio voor DG REGIO, november 2016, blz. 64-91.
“Easing legal and administrative obstacles in EU border regions” door Metis GmbH, Panteia BV, AEIDL — Association Européenne pour l’Information sur le Développement Local, CASE — Center for Social and Economic Research voor DG REGIO, maart 2017.
“Quantification of the effects of legal and administrative border obstacles in land border regions”, Politecnico di Milano voor DG REGIO, mei 2017.
7 Artikel 4, lid 1, van de ETS-verordening.
8 Artikel 2 van de ETS-verordening.
9 Artikel 12, lid 2, van de ETS-verordening.
10 In artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1059/2003 van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 3) wordt het economisch gebied van de lidstaten in kleinere regio’s verdeeld om de verzameling, compilatie en verspreiding van regionale statistieken mogelijk te maken. In artikel 3, lid 2, van deze verordening worden de regio’s van de lidstaten in drie categorieën ingedeeld aan de hand van de bevolkingsomvang. In de regio's van NUTS-niveau 1 (NUTS 1) wonen 3 tot 7 miljoen mensen; deze regio’s worden verder uitgesplitst naar niveau 2 (NUTS 2), waar 800 000 tot 3 miljoen mensen wonen. Tot slot worden de regio's van niveau 2 uitgesplitst naar regio's van niveau 3 (NUTS 3), waar 150 000 tot 800 000 mensen wonen.
11 Artikel 3, lid 2, van de ETS-verordening.
12 Artikel 104, lid 7, van de compromistekst met het oog op een akkoord over de nieuwe GB-verordening van 25.2.2021.
13 Artikel 3 van de bevestiging van de definitieve compromistekst met het oog op een akkoord over de verordening betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en financieringsinstrumenten voor extern optreden (de nieuwe ETS-verordening) van 11.12.2020.
14 Artikel 9, lid 2, van de compromistekst met het oog op een akkoord over de nieuwe ETS-verordening.
15 Deel II, punt 8, van Mededeling C(90) 1562/3 aan de lidstaten tot vaststelling van de richtsnoeren voor operationele programma’s van de lidstaten in het kader van een initiatief van de Gemeenschap betreffende grensgebieden (Interreg) (PB C 215 van 30.8.1990, blz. 4).
16 Artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999 (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 38).
17 Artikel 3, lid 1, van de ETS-verordening.
18 Artikel 21, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1080/2006 van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1783/1999 (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 10).
19 Artikel 20, lid 2, onder b), van de ETS-verordening.
20 COM(2017) 534 definitief, blz. 2-4.
21 Overweging 33 en artikel 23, lid 2, van de ETS-verordening.
22 Overweging 88 van de GB-verordening.
23 Artikel 9 van de GB-verordening.
24 Artikel 6, lid 1, van de ETS-verordening.
25 Artikel 8, lid 1, van de ETS-verordening.
26 Artikel 96, lid 1, en lid 2, onder a) en b), van de GB-verordening en artikel 8, leden 1 en 2 van de ETS-verordening.
27 Artikel 14 van de ETS-verordening.
28 Artikel 16 en de bijlage bij de ETS-verordening.
29 ETS, werkpakket 11, “Ex post evaluation of Cohesion Policy programmes 2007‑2013, focusing on the ERDF and the Cohesion Fund”, ADE-contract met DG REGIO, juli 2016.
30 Artikel 15, van de compromistekst met het oog op een akkoord over de nieuwe ETS-verordening.
31 Verordening (EU) 2020/460 van 30 maart 2020 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013 en (EU)nr. 508/2014 wat betreft specifieke maatregelen om investeringen in de gezondheidszorgstelsels van de lidstaten en in andere sectoren van hun economieën vrij te maken als antwoord op de COVID-19-uitbraak (Investeringsinitiatief Coronavirusrespons) (de CRII-verordening) (PB L 99 van 31.3.2020, blz. 5).
32 Verordening (EU) 2020/558 van 23 april 2020 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1301/2013 en (EU) nr. 1303/2013 wat betreft specifieke maatregelen met het oog op uitzonderlijke flexibiliteit bij het gebruik van de Europese structuur- en investeringsfondsen naar aanleiding van de uitbraak van COVID-19 (de CRII+-verordening) (PB L 130 van 24.4.2020, blz. 1).
33 COM(2018) 373 definitief, Voorstel voor een verordening betreffende een mechanisme om juridische en administratieve belemmeringen in een grensoverschrijdende context uit de weg te ruimen, van 29 mei 2018.
34 Artikel 8, lid 2, onder a), van de ETS-verordening.
35 Overweging 19 van de ETS-verordening.
36 Bijlage XI van de GB-verordening, investeringsprioriteit 9a.
37 Overweging 88 van de GB-verordening.
38 Artikel 8, lid 5, onder a), van de ETS-verordening.
39 Artikel 12, lid 2, van de ETS-verordening.
40 Artikel 12, lid 2, van de ETS-verordening.
41 Artikel 8, lid 2, onder b), van de ETS-verordening.
42 Artikel 8, lid 2, onder b), van de ETS-verordening.
43 Bijlage bij de ETS-verordening.
44 Artikel 16, lid 3, van de ETS-verordening.
45 Speciaal verslag nr. 02/2017 van de ERK “De onderhandelingen van de Commissie over de partnerschapsovereenkomsten en programma’s op cohesiegebied voor de periode 2014‑2020: doelgerichtere uitgaven voor prioriteiten van Europa 2020, maar steeds complexere regelingen voor prestatiemeting”, aanbeveling 1, blz. 79.
46 Speciaal verslag nr. 17/2018, “Met de maatregelen die de Commissie en de lidstaten tijdens de laatste jaren van de programma’s voor de periode 2007‑2013 namen, werd lage absorptie aangepakt, maar ze waren te weinig resultaatgericht”, paragraaf 84, blz. 44.
47 COM(2019) 21 definitief, “Verslag van de Commissie betreffende de uitvoering van de macroregionale strategieën van de EU”, van 29 januari 2019.
48 In eerste instantie waren we van plan dit samenwerkingsprogramma ter plaatse te bezoeken. Mede wegens de reisbeperkingen in het kader van COVID-19 moesten we in plaats daarvan een ander soort onderzoek, in dit geval een uitgebreide controle van stukken, uitvoeren.
Tijdlijn
| Gebeurtenis | Datum |
| Vaststelling van het controleplan (APM) / aanvang van de controle | 25.9.2019 |
| Ontwerpverslag officieel verzonden aan de Commissie (of andere gecontroleerde) |
26.3.2021 |
| Vaststelling van het definitieve verslag na de contradictoire procedure | 19.5.2021 |
| Officiële antwoorden in alle talen ontvangen van de Commissie (of andere gecontroleerde) | 7.6.2021 |
Contact
EUROPESE REKENKAMER
12, rue Alcide De Gasperi
L-1615 Luxemburg
LUXEMBURG
Tel. +352 4398-1
Inlichtingen: eca.europa.eu/nl/Pages/ContactForm.aspx
Website: eca.europa.eu
Twitter: @EUAuditors
Meer gegevens over de Europese Unie vindt u op internet via de Europaserver (http://europa.eu).
Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2021
| ISBN 978-92-847-6419-8 | ISSN 1977-575X | doi:10.2865/682495 | QJ-AB-21-016-NL-N | |
| HTML | ISBN 978-92-847-6443-3 | ISSN 1977-575X | doi:10.2865/441399 | QJ-AB-21-016-NL-Q |
AUTEURSRECHT
© Europese Unie, 2021.
Het beleid van de Europese Rekenkamer (ERK) inzake hergebruik is geregeld bij Besluit nr. 6-2019 van de Europese Rekenkamer over het opendatabeleid en het hergebruik van documenten.
Tenzij anders aangegeven (bijv. in afzonderlijke auteursrechtelijke mededelingen), wordt voor inhoud van de ERK die eigendom is van de EU een licentie verleend in het kader van de Creative Commons Attribution 4.0 International (CC BY 4.0)-licentie. Dit betekent dat hergebruik is toegestaan mits de bron correct wordt vermeld en wijzigingen worden aangegeven. De hergebruiker mag de oorspronkelijke betekenis of boodschap van de documenten niet wijzigen. De ERK is niet aansprakelijk voor mogelijke gevolgen van hergebruik.
U dient aanvullende rechten te verwerven indien specifieke inhoud personen herkenbaar in beeld brengt, bijvoorbeeld op foto’s van personeelsleden van de ERK, of werken van derden bevat. Indien toestemming wordt verkregen, wordt hiermee de bovengenoemde algemene toestemming opgeheven en zullen beperkingen van het gebruik daarin duidelijk worden aangegeven.
Wilt u inhoud gebruiken of reproduceren die geen eigendom van de EU is, dan dient u de houders van het auteursrecht mogelijk rechtstreeks om toestemming te vragen.
Figuur 5: Iconen gemaakt door Pixel perfect van https://flaticon.com.
Software of documenten waarop industriële-eigendomsrechten rusten, zoals octrooien, handelsmerken, geregistreerde ontwerpen, logo’s en namen, zijn uitgesloten van het beleid van de ERK inzake hergebruik; hiervoor wordt u geen licentie verleend.
De groep institutionele websites van de Europese Unie met de domeinnaam “europa.eu” bevat links naar sites van derden. Aangezien de ERK geen controle heeft over deze sites, wordt u aangeraden kennis te nemen van hun privacy- en auteursrechtbeleid.
Gebruik van het logo van de Europese Rekenkamer
Het logo van de Europese Rekenkamer mag niet worden gebruikt zonder voorafgaande toestemming van de Europese Rekenkamer.
Hoe neemt u contact op met de EU?
Kom langs
Er zijn honderden Europe Direct-informatiecentra overal in de Europese Unie. U vindt het adres van het dichtstbijzijnde informatiecentrum op: https://europa.eu/european-union/contact_nl
Bel of mail
Europe Direct is een dienst die uw vragen over de Europese Unie beantwoordt. U kunt met deze dienst contact opnemen door:
- te bellen naar het gratis nummer: 00 800 6 7 8 9 10 11 (bepaalde telecomaanbieders kunnen wel kosten in rekening brengen),
- te bellen naar het gewone nummer: +32 22999696, of
- een e-mail te sturen via: https://europa.eu/european-union/contact_nl
Waar vindt u informatie over de EU?
Online
Informatie over de Europese Unie in alle officiële talen van de EU is beschikbaar op de Europa-website op: https://europa.eu/european-union/index_nl
EU-publicaties
U kunt publicaties van de EU downloaden of bestellen op: https://op.europa.eu/nl/publications (sommige zijn gratis, andere niet). Als u meerdere exemplaren van gratis publicaties wenst, neem dan contact op met Europe Direct of uw plaatselijke informatiecentrum (zie https://europa.eu/european-union/contact_nl).
EU-wetgeving en aanverwante documenten
Toegang tot juridische informatie van de EU, waaronder alle EU-wetgeving sinds 1952 in alle officiële talen, krijgt u op EUR-Lex op: http://eur-lex.europa.eu
Open data van de EU
Het opendataportaal van de EU (http://data.europa.eu/euodp/nl) biedt toegang tot datasets uit de EU. Deze gegevens kunnen gratis worden gedownload en hergebruikt, zowel voor commerciële als voor niet-commerciële doeleinden.
