Inleiding bij de jaarverslagen 2020 van de Europese Rekenkamer
Voorwoord bij “De EU-controle 2020 in het kort”
In “De EU-controle 2020 in het kort” wordt een overzicht gegeven van onze jaarverslagen betreffende 2020 over de algemene EU-begroting en over het Europees Ontwikkelingsfonds waarin we onze betrouwbaarheidsverklaring presenteren over de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen. Hierin worden ook onze belangrijkste bevindingen uiteengezet in verband met ontvangsten en de belangrijkste uitgaventerreinen in het kader van de EU-begroting en het Europees Ontwikkelingsfonds, alsook bevindingen met betrekking tot het begrotings- en financieel beheer en de follow-up van onze eerdere aanbevelingen.
De volledige tekst van de verslagen is te vinden op onze website (eca.europa.eu).
De Europese Rekenkamer (ERK) is de onafhankelijke externe auditor van de EU. We waarschuwen voor risico’s, verschaffen zekerheid, wijzen op tekortkomingen en goede praktijken en geven EU-beleidsmakers en -wetgevers advies voor een beter beheer van EU-beleid en -programma’s. Met ons werk zorgen we ervoor dat EU-burgers weten hoe hun geld wordt uitgegeven.
Bijbehorende documenten
Voorwoord van de president

Ons jaarverslag betreffende het begrotingsjaar 2020, het laatste in de periode 2014‑2020, werd afgerond in een moeilijke periode voor de EU en haar lidstaten. Als de externe auditor van de Europese Unie hebben wij alles in het werk gesteld om de overheidsfinanciën in de EU op doeltreffende wijze te blijven controleren, ondanks de specifieke operationele kwesties die voortvloeiden uit de COVID-19-crisis.
Evenals in voorgaande jaren concluderen we dat de EU-rekeningen een getrouw beeld geven van de financiële situatie van de EU. Wij geven een goedkeurend oordeel af over de betrouwbaarheid van de rekeningen over 2020 van de Europese Unie. De ontvangsten voor 2020 waren wettig en regelmatig en bevatten geen fouten van materieel belang.
Het door ons geschatte totale foutenpercentage in de gecontroleerde uitgaven bedraagt 2,7 % voor 2020 (2019: 2,7 %).
Wat betreft de significante uitgaventerreinen van de EU waarvoor wij een specifieke beoordeling geven, is het foutenpercentage van materieel belang voor “Cohesie” en “Concurrentievermogen”. Voor “Natuurlijke hulpbronnen” zijn wij van oordeel dat het geschatte foutenpercentage dicht bij de materialiteitsdrempel (2,0 %) ligt, waarbij uit onze resultaten blijkt dat het foutenpercentage niet van materieel belang was voor rechtstreekse betalingen, goed voor 69 % van de uitgaven in het kader van deze MFK-rubriek, en dat het over het geheel genomen van materieel belang was voor de uitgaventerreinen waarvan we hadden vastgesteld dat ze een hoger risico met zich meebrengen (plattelandsontwikkeling, marktmaatregelen, visserij, milieu en klimaatactie). Het foutenpercentage voor “Administratie” ligt onder de materialiteitsdrempel.
Al een aantal jaren hebben we de ontvangsten en uitgaven van de EU gecontroleerd door een onderscheid te maken tussen de begrotingsterreinen waarvoor wij de risico’s voor de wettigheid en regelmatigheid hoog achten, en die waarvoor wij deze laag achten. Door de samenstelling van de EU-begroting en de ontwikkeling die deze in de loop van de tijd heeft doorgemaakt is het aandeel van uitgaven met een hoog risico in de gecontroleerde populatie verder gestegen ten opzichte van de voorgaande jaren en vertegenwoordigt het ongeveer 59 % van onze controlepopulatie voor 2020 (2019: 53 %). We schatten het foutenpercentage bij dit soort uitgaven op 4,0 % (2019: 4,9 %). Tegen deze achtergrond geven wij een afkeurend oordeel af ten aanzien van de uitgaven.
Het geschatte foutenpercentage voor uitgaven met een laag risico (goed voor de resterende 41 % (2019: 47 %) van onze controlepopulatie) lag onder onze materialiteitsdrempel van 2 %.
De EU zal aanzienlijk meer uitgeven dan in de voorgaande programmeringsperiode. De komende zeven jaar zal de Unie 1,8 biljoen EUR kunnen uitgeven. Dit bedrag omvat de 750 miljard EUR voor het initiatief “Next Generation EU”, het herstelinstrument dat de EU heeft opgezet in reactie op de COVID-19-crisis, bovenop een herzien MFK 2021‑2027 voor een bedrag van 1,1 biljoen EUR. De 27 lidstaten zijn ook overeengekomen dat dit herstelprogramma gedeeltelijk zou worden gefinancierd door staatsschuldemissies. Deze besluiten markeren dus een echte historische verschuiving in de financiën van de EU.
Het wordt dus nog belangrijker dat de financiën van de EU op een gedegen en doeltreffende manier worden beheerd. Dit houdt een grotere verantwoordelijkheid in voor zowel de Commissie als de lidstaten, maar ook voor ons bij de Europese Rekenkamer.
Tegen deze achtergrond hebben wij een nieuwe strategie voor de periode 2021‑2025 opgesteld. In januari 2021 hebben we overeenstemming bereikt over drie strategische doelstellingen die als leidraad zullen dienen voor onze inspanningen om de financiën van de EU in de komende jaren te controleren, met name het bieden van sterke controlezekerheid in een uitdagende en veranderende omgeving. De komende jaren zullen wij dus actief blijven bijdragen aan de verantwoordingsplicht en transparantie voor alle vormen van EU-financiën, met inbegrip van het instrument “Next Generation EU”.

Klaus-Heiner LEHNE
President van de Europese Rekenkamer

Algemene resultaten
Belangrijkste bevindingen
Samenvatting van de betrouwbaarheidsverklaring 2020
Wij geven een goedkeurend oordeel af over de betrouwbaarheid van de rekeningen over 2020 van de Europese Unie.
De ontvangsten voor 2020 waren wettig en regelmatig en bevatten geen fouten van materieel belang.
Ten aanzien van de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven voor het begrotingsjaar 2020 geven wij een afkeurend oordeel af.
- Over het geheel genomen was het geschatte foutenpercentage voor de uitgaven van de EU-begroting 2020 van materieel belang en bedroeg het nog steeds 2,7 % (2019: 2,7 %).
- Voor de uitgaven met een hoog risico (voornamelijk in het kader van vergoedingen), waarbij begunstigden vaak complexe regels moeten volgen wanneer zij declaraties indienen voor kosten die zij hebben gemaakt, schatten wij het foutenpercentage op 4,0 % (2019: 4,9 %). Het aandeel van uitgaven met een hoog risico in onze controlepopulatie nam verder toe, grotendeels als gevolg van een verdere stijging van de uitgaven voor “Cohesie” (20 miljard EUR), en was goed voor een aanzienlijk aandeel, te weten 59 % (2019: 53 %). Net als in 2019 zijn de fouten van diepgaande invloed en geven wij opnieuw een afkeurend oordeel ten aanzien van de uitgaven af.
- In het zevende en laatste jaar van het meerjarig financieel kader (MFK) 2014‑2020 bleven de niet-afgewikkelde vastleggingen stijgen en beliepen deze eind 2020 303,2 miljard EUR. Met name het gebruik of de “absorptie” van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) door de lidstaten verliep nog steeds trager dan gepland. Van het totale bedrag aan vastgelegde ESIF-middelen moet 45 % (209 miljard EUR) nog worden geabsorbeerd.
- De COVID-19-pandemie zal een aanzienlijke impact hebben op de hoeveelheid middelen die de EU de komende jaren zal uitgeven. Voor de periode 2021‑2027 is de gecombineerde toewijzing van middelen uit het NGEU-instrument en het MFK bijna verdubbeld ten opzichte van de voorgaande MFK-periode en zal deze 1 824 miljard EUR bedragen. We stelden risico’s en uitdagingen vast in verband met de uitvoering en het goed financieel beheer van deze middelen.
- Wij rapporteren alle gevallen van vermoedelijke fraude die we tijdens onze controlewerkzaamheden ontdekken aan het Bureau voor fraudebestrijding van de EU (OLAF). In 2020 waren er zes van dergelijke gevallen (2019: negen).


De volledige tekst van onze jaarverslagen 2020 over de EU-begroting en over de activiteiten gefinancierd uit het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds is te vinden op onze website (eca.europa.eu).
Wat we controleerden
De EU-begroting 2020 in cijfers
Het Europees Parlement en de Raad stellen een jaarlijkse EU-begroting vast binnen het voor een meerjarige periode overeengekomen begrotingskader voor een langere termijn (het “meerjarig financieel kader” of “MFK”). Onze controle van 2020 had betrekking op het laatste jaar van de periode die in 2014 begon en liep tot 2020, hoewel er nog steeds bedragen zullen worden uitbetaald.
De Commissie draagt de eindverantwoordelijkheid voor het waarborgen van de juiste besteding van de begroting. In 2020 bedroegen de uitgaven in totaal 173,3 miljard EUR, wat overeenkomt met 1,1 % van het gecombineerde bruto nationaal inkomen (bni) van de EU‑27 en het Verenigd Koninkrijk.
Waar komt het geld vandaan?
In totaal bedroegen de ontvangsten voor 2020 174,3 miljard EUR. De EU-begroting wordt met verschillende middelen gefinancierd. Het grootste deel (123 miljard EUR) wordt betaald door de lidstaten naar rato van hun bni. Andere bronnen zijn douanerechten (19,9 miljard EUR), de bijdrage op basis van door de lidstaten geïnde belasting over de toegevoegde waarde (17,2 miljard EUR) en bijdragen en terugbetalingen op grond van overeenkomsten en programma’s van de Europese Unie (8,2 miljard EUR).
Waaraan wordt het geld besteed?
De EU-begroting wordt besteed aan uiteenlopende terreinen, zoals:
- bevordering van de economische ontwikkeling van structureel zwakkere regio’s;
- bevordering van innovatie en onderzoek;
- vervoersinfrastructuurprojecten;
- opleidingsactiviteiten voor werklozen;
- landbouw en bevordering van de biodiversiteit;
- bestrijding van klimaatverandering;
- grensbeheer;
- hulp aan buurlanden en ontwikkelingslanden.
Ongeveer twee derde van de begroting wordt uitgegeven onder zogenoemd “gedeeld beheer”. Bij deze methode voor begrotingsuitvoering draagt de Commissie de eindverantwoordelijkheid, maar zijn het de lidstaten die de middelen verdelen, projecten selecteren en de uitgaven van de EU beheren. Dit is bijvoorbeeld het geval voor “Natuurlijke hulpbronnen” en “Cohesie”.
Onze betrouwbaarheidsverklaring over de EU-begroting
Ieder jaar controleren wij de ontvangsten en uitgaven van de EU en onderzoeken we of de jaarrekening betrouwbaar is en of de onderliggende ontvangsten- en uitgavenverrichtingen voldoen aan de nationale en EU-regels.
Dit werk vormt de basis van onze betrouwbaarheidsverklaring die wij overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) aan het Europees Parlement en de Raad overleggen. We onderzoeken uitgaven wanneer eindontvangers van EU-middelen activiteiten hebben ondernomen of kosten hebben gemaakt, en wanneer de Commissie deze uitgaven heeft aanvaard. In de praktijk betekent dit dat onze populatie van verrichtingen tussentijdse en saldobetalingen omvat. Wij hebben geen in 2020 betaalde voorschotten onderzocht, tenzij deze ook in de loop van het jaar werden verrekend.
Vanwege COVID-19-reisbeperkingen konden we in vrijwel geen van de gevallen controles ter plaatse uitvoeren. Daarom hebben wij het grootste deel van onze werkzaamheden verricht door middel van controles aan de hand van stukken en door op afstand vraaggesprekken te houden met gecontroleerden. Hoewel het ontdekkingsrisico kan toenemen doordat er geen controles ter plaatse worden uitgevoerd, konden wij dankzij het bewijsmateriaal dat we van onze gecontroleerden hadden verkregen onze werkzaamheden voltooien en er conclusies over trekken.
Onze controlepopulatie voor 2020 bedroeg 147,8 miljard EUR (zie figuur 1).
Figuur 1
Gecontroleerde uitgaven in 2020
“Natuurlijke hulpbronnen” vormde dit jaar het grootste deel van onze totale controlepopulatie (40,8 %), gevolgd door “Cohesie” (32,8 %) en “Concurrentievermogen” (11,0 %).
Zie het punt “Achtergrondinformatie” voor meer informatie over onze controleaanpak.
Wat we constateerden
De EU-rekeningen geven een getrouw beeld
De EU-rekeningen 2020 geven een in alle materiële opzichten getrouw beeld van de financiële resultaten van de EU en van haar activa en passiva aan het einde van het jaar, in overeenstemming met de internationale boekhoudnormen voor de overheidssector.
We kunnen dus een goedkeurend oordeel afgeven over de betrouwbaarheid van de rekeningen, zoals elk jaar sinds 2007.
De EU-balans omvatte eind 2020 een verplichting voor pensioenen en andere personeelsbeloningen ten bedrage van 116 miljard EUR. De verdere stijging van deze schatting is voornamelijk toe te schrijven aan een daling van de nominale disconteringsvoet, naar aanleiding van de verlaging van de mondiale rentetarieven.
Sinds 1 februari 2020 is het Verenigd Koninkrijk geen lidstaat van de EU meer. Op 31 december 2020 lieten de EU-rekeningen een nettovordering op het Verenigd Koninkrijk van 47,5 miljard EUR zien op basis van wederzijdse verplichtingen zoals vastgesteld in het terugtrekkingsakkoord.
De ontvangsten over 2020 zijn wettig en regelmatig
We concluderen dat de ontvangsten geen fouten van materieel belang vertonen.
De fouten in de uitgaven voor 2020 zijn van materieel belang en van diepgaande invloed
Voor de uitgaven als geheel schatten wij dat het foutenpercentage tussen de 1,8 % en 3,6 % ligt. De mediaan van deze bandbreedte, voorheen het “meest waarschijnlijke foutenpercentage” genoemd, bleef hetzelfde als vorig jaar en bedraagt 2,7 % (zie figuur 2).
Figuur 2
Geschat foutenpercentage voor de gehele EU-begroting (2016-2020)
Volgens onze definitie is een fout een geldbedrag dat niet had mogen worden betaald uit de EU-begroting. Fouten ontstaan wanneer geld niet overeenkomstig de relevante EU-wetgeving wordt gebruikt en dus niet op de wijze die de Raad en het Europees Parlement voor ogen hadden toen zij die wetgeving vaststelden, ofwel wanneer het niet overeenkomstig specifieke nationale voorschriften wordt gebruikt.
Meer dan de helft van onze controlepopulatie vertoont opnieuw fouten van materieel belang
In 2020 stelden we opnieuw vast dat de wijze waarop uitgaven werden gedaan van invloed was op het foutenrisico. In dit verband maken wij onderscheid tussen op rechten gebaseerde betalingen en betalingen ter vergoeding van kosten (zie het kader hieronder).
Wat zijn op rechten gebaseerde betalingen en betalingen ter vergoeding van kosten?
De EU-uitgaven worden gekenmerkt door twee soorten uitgaven met verschillende risicopatronen:
- op rechten gebaseerde betalingen, die worden verricht wanneer begunstigden aan bepaalde (minder complexe) voorwaarden hebben voldaan; deze omvatten beurzen voor studenten en onderzoekers (in het kader van “Concurrentievermogen”), rechtstreekse steun voor landbouwers (“Natuurlijke hulpbronnen”) en salarissen en pensioenen voor EU-ambtenaren (“Administratie”);
- vergoedingen van kosten, waarbij de EU subsidiabele kosten voor subsidiabele activiteiten vergoedt (die gepaard gaan met complexere regels); deze omvatten onderzoeksprojecten (in het kader van “Concurrentievermogen”), investeringen in regionale en plattelandsontwikkeling (“Cohesie” en “Natuurlijke hulpbronnen”) en projecten voor ontwikkelingshulp (“Europa als wereldspeler”).
De meest voorkomende fouten die we aantroffen in de uitgaven met een hoog risico waren:
- niet-subsidiabele projecten en uitgaven, alsook inbreuken op de internemarktregels (in het bijzonder niet-naleving van de staatssteunregels) in “Cohesie”;
- niet-subsidiabele kosten, administratieve fouten en het ontbreken van essentiële bewijsstukken op het uitgaventerrein plattelandsontwikkeling, marktmaatregelen, milieu, klimaatactie en visserij, samen goed voor ongeveer 31 % van de totale uitgaven voor “Natuurlijke hulpbronnen”;
- niet-subsidiabele kosten, met name directe personeelskosten en andere directe kosten, in de uitgaven voor onderzoek (Horizon 2020 en KP7), goed voor ongeveer 57 % van de totale uitgaven voor “Concurrentievermogen”;
- ontbreken van bewijsstukken, niet-naleving van de regels inzake overheidsopdrachten, niet-gemaakte kosten en niet-subsidiabele kosten in het kader van “Europa als wereldspeler”.
In 2020 zijn de uitgaven met een hoog risico verder gestegen ten opzichte van de voorgaande vier jaar en maken zij duidelijk het grootste deel van onze controlepopulatie uit, namelijk ongeveer 59 % (2019: 53 %). Het hogere aandeel van dit soort uitgaven was grotendeels te wijten aan een verdere stijging van 20 miljard EUR in onze controlepopulatie voor “Cohesie”. Het geschatte foutenpercentage voor uitgaven met een hoog risico bedroeg 4,0 % (2019: 4,9 %).
Uitgaven met een laag risico waren goed voor de resterende 41 % van onze controlepopulatie (2019: 47 %) en omvatten voornamelijk op rechten gebaseerde betalingen. Het geschatte foutenpercentage voor dit deel van de populatie lag onder onze materialiteitsdrempel van 2 % (zie figuur 3).
Figuur 3
Foutenpercentages weerspiegelen het risiconiveau
Figuur 4 bevat een vergelijking van de geschatte foutenpercentages op de verschillende uitgaventerreinen tussen 2016 en 2020. Meer informatie over de resultaten wordt verstrekt in het punt “Onze resultaten nader bekeken” en in de desbetreffende hoofdstukken van ons
Figuur 4
De door ons geschatte foutenpercentages voor geselecteerde EU-uitgaventerreinen
Vergelijking tussen het door ons en door de Commissie geschatte foutenpercentage
Het jaarlijks beheers- en prestatieverslag, waarvoor het college van commissarissen de verantwoordelijkheid draagt, bevat een samenvatting van de belangrijkste informatie uit de jaarlijkse activiteitenverslagen over interne controle en financieel beheer. Het omvat het risico bij betaling, dat wil zeggen de schatting door de Commissie van het bedrag dat wordt uitbetaald zonder inachtneming van de toepasselijke regels. Over het geheel genomen wordt het risico bij betaling voor 2020 door de Commissie geschat op 1,9 %. Dit ligt onder onze materialiteitsdrempel (2,0 %) en het door ons geschatte foutenpercentage (2,7 %).
Bovendien bevat het jaarlijkse activiteitenverslag van elk directoraat-generaal (DG) van de Commissie een verklaring waarin de directeur-generaal zekerheid geeft dat het verslag een getrouw beeld geeft van de financiële informatie en dat de verrichtingen onder zijn/haar verantwoordelijkheid wettig en regelmatig zijn. Daartoe verstrekten alle DG’s schattingen van het risico bij betaling in hun uitgaven.
Wij zijn van oordeel dat de problemen waar we vorig jaar melding van maakten in verband met controles achteraf door de gemeenschappelijke auditdienst van de Commissie (“Concurrentievermogen”), controles door de lidstaten, zoals die tot uitdrukking komen in hun controlestatistieken (“Natuurlijke hulpbronnen”), verificaties door de auditautoriteiten van de lidstaten (“Cohesie”) en de studie van het restfoutenpercentage (RFP) waartoe jaarlijks opdracht wordt gegeven (“Europa als wereldspeler”) nog steeds bestaan en van invloed blijven op de schatting van het risico bij betaling.
Wanneer we een specifieke beoordeling geven voor een MFK-rubriek, hebben we het risico bij betaling voor 2020 van de Commissie vergeleken met onze geschatte foutenpercentages. Uit de vergelijking blijkt dat het risico bij betaling van de Commissie lager ligt dan het door ons geschatte foutenpercentage voor “Concurrentievermogen”, “Cohesie” en “Natuurlijke hulpbronnen”.
Dit jaar hebben we de verslaglegging door de Commissie over financiële correcties en terugvorderingen geëvalueerd en hebben we vastgesteld dat deze complex en niet altijd duidelijk is. Ook hebben we opgemerkt dat er terugvorderingen bestonden die teruggaan tot 2005 en nettocorrecties die teruggaan tot de programmeringsperiode 1994‑1999. Voor “Cohesie” waren er eind 2020 nog geen financiële nettocorrecties toegepast voor de programmeringsperiode 2014‑2020.
We meldden zes gevallen van vermoedelijke fraude aan OLAF
Wij melden alle tijdens onze controlewerkzaamheden opgespoorde gevallen van vermoedelijke fraude aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), dat vervolgens beslist of het deze gevallen, in voorkomend geval in samenwerking met de nationale gerechtelijke autoriteiten, zal onderzoeken en of het er follow-up aan zal geven. In 2020 hebben we zes gevallen van vermoedelijke fraude doorgegeven (2019: negen). Voor al deze gevallen heeft OLAF onderzoeken ingesteld. In juni 2021 begonnen we samen te werken met het Europees Openbaar Ministerie (EOM) op basis van de administratieve regeling tussen de twee organisaties.


Wilt u meer weten? Alle informatie over de belangrijkste bevindingen is te vinden in hoofdstuk 1 van ons
Onze resultaten nader bekeken
Begrotings- en financieel beheer
Uitvoering en gebruik van de begroting in 2020
De beschikbare begroting was bijna volledig uitgevoerd
In de MFK-verordening worden maximumbedragen vastgesteld voor elk van de zeven jaren van het MFK. Deze maxima zijn van toepassing op de nieuwe financiële verplichtingen van de EU (vastleggingskredieten) en betalingen die uit de EU-begroting kunnen worden gedaan (betalingskredieten). Zie figuur 5.
Figuur 5
De begrotingsuitvoering in 2020
In 2020 werden de vastleggingskredieten bijna volledig benut: 172,9 miljard EUR van de definitieve begroting van 173,9 miljard EUR (99,5 %). Zowel de kredieten als de wijze van uitvoering ervan overschreden het MFK-maximum (168,8 miljard EUR). Overschrijding van dit maximum werd mogelijk gemaakt door gebruikmaking van speciale instrumenten, zoals het Solidariteitsfonds van de Europese Unie.
In 2020 bedroeg het MFK-maximum voor betalingskredieten 172,4 miljard EUR en het voor betalingen beschikbare bedrag in de definitieve begroting 164,1 miljard EUR. De daadwerkelijke betalingen bedroegen in totaal 161,8 miljard EUR, 10,6 miljard EUR minder dan het maximum.
Hoewel in de begroting veel wijzigingen werden aangebracht in verband met de COVID-19-pandemie, heeft de Commissie nog geen verslag uitgebracht over de EU-middelen die voor dit doel zijn gebruikt
Om snel op de COVID-19-pandemie te reageren en steun te verlenen, werden twee belangrijke begrotingsinstrumenten gebruikt: gewijzigde begrotingen en overschrijvingen. Het totale bedrag aan extra vastleggingskredieten dat via gewijzigde begrotingen werd ingevoerd, bedroeg 5,2 miljard EUR, waarvan 3,3 miljard EUR bestemd was voor uitgaven in verband met COVID-19. Voor de betalingskredieten was de totale omvang van de gewijzigde begrotingen in het jaar 10,5 miljard EUR, waarvan 9,4 miljard EUR bestemd was voor uitgaven in verband met COVID-19. Andere voorbeelden van wijzigingen in verband met de pandemie zijn overschrijvingen van middelen tussen regio’s, de opheffing van de verplichting om de financiering op specifieke thema’s te richten en de mogelijkheid van cofinanciering tot 100 % gedurende één jaar. Ook hoefden de lidstaten 7,6 miljard EUR aan niet-bestede jaarlijkse voorfinanciering uit ESIF-fondsen van het voorgaande jaar niet terug te storten in de EU-begroting.
Om de transparantie te vergroten en rekening te houden met verzoeken om informatie van het Europees Parlement, begon de Commissie in de eerste helft van 2020 intern EU-middelen te traceren die voor COVID-19-gerelateerde doeleinden werden gebruikt. De Commissie heeft nog geen verslag over COVID-19-gerelateerde uitgaven gepubliceerd.
De niet-afgewikkelde vastleggingen bedroegen meer dan 300 miljard EUR
De niet-afgewikkelde vastleggingen, die het gevolg zijn van het feit dat het niveau van de vastleggingen hoger is dan de omvang van de gedane betalingen, zijn blijven stijgen tot 303,2 miljard EUR aan het einde van 2020 (zie figuur 6). De stijging was kleiner dan in voorgaande jaren, deels als gevolg van de extra betalingskredieten die beschikbaar werden gesteld voor de bestrijding van de COVID-19-pandemie.
Volgens de langetermijnraming van de Commissie, die geen betrekking heeft op het instrument Next Generation EU (NGEU), moet het bedrag aan niet-afgewikkelde vastleggingen tot 2027 vrij stabiel op dit hoge niveau blijven. Dit zal voornamelijk het gevolg zijn van het minieme jaarlijkse verschil tussen vastleggingskredieten en betalingskredieten in het MFK 2021‑2027, wat niet het geval was bij de twee voorgaande MFK’s. De niet-afgewikkelde vastleggingen zullen echter stijgen indien, net als in de periode 2016‑2020, de vastleggingen hoog blijven en de betalingsaanvragen als gevolg van vertragingen bij de uitvoering lager uitvallen dan verwacht.
Figuur 6
Niet-afgewikkelde vastleggingen, vastleggingen en betalingen
De absorptie van de ESIF-middelen was weliswaar sneller in 2020, maar verliep nog steeds trager dan in het voorgaande MFK.
Het totale jaarlijkse absorptiepercentage voor het MFK 2014‑2020 in 2020, het laatste jaar van het huidige MFK, bedroeg 15 % — hetzelfde percentage als in 2013, het laatste jaar van het voorgaande MFK 2007‑2013. De cumulatieve absorptie was echter ongeveer 7 % lager dan in het voorgaande MFK. Eind 2020 waren alle aan de lidstaten toegewezen ESIF-middelen (465 miljard EUR) wel vastgelegd, maar er moest nog 45 % (209 miljard EUR) worden geabsorbeerd. Dit bedrag vormt het grootste deel van de 303 miljard EUR aan niet-afgewikkelde vastleggingen aan het einde van 2020.
Zoals uit figuur 7 blijkt, zijn er aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten wat betreft de absorptie van de ESIF-middelen die hun in het MFK 2014‑2020 zijn toegewezen. Zo had Finland eind 2020 79 % van zijn totale toewijzing geabsorbeerd, terwijl de drie lidstaten waar het absorptiepercentage het laagst was (Italië, Kroatië en Spanje) slechts ongeveer 45 % van hun vastgelegde bedragen hadden benut.
Figuur 7
Jaarlijkse niveaus van absorptie van de ESIF-middelen voor elke lidstaat in de periode 2014-2020
Uit eerdere ervaringen blijkt dat het absorptiepercentage waarschijnlijk zal stijgen, maar dit is wellicht nog steeds niet voldoende om alle middelen te absorberen. In 2014 heeft de Commissie de taskforce voor betere tenuitvoerlegging opgericht voor de programma's in het kader van het cohesiebeleid. De getroffen maatregelen leidden tot een duidelijke toename van de absorptie van de resterende middelen uit de periode 2007‑2013 voor de betrokken lidstaten, maar we merkten op dat er onvoldoende aandacht was voor resultaten.
Belangrijkste risico’s en uitdagingen voor de EU-begroting in de komende jaren
Het MFK 2021‑2027 en het NGEU-instrument brengen risico’s en uitdagingen met zich mee
In de MFK-periode 2021‑2027 zal maximaal 750 miljard EUR beschikbaar zijn in het kader van het instrument Next Generation EU, dat tot doel heeft de gevolgen van de pandemie tegen te gaan, de streefdoelen van het EU-beleid te handhaven en de lidstaten in staat te stellen veerkrachtiger en duurzamer te worden en beter voorbereid op de toekomst.
De gecombineerde toewijzing van middelen uit het NGEU-instrument en het MFK 2021‑2027 zal 1 824 miljard EUR bedragen (in prijzen van 2018), waarvan 1 074 miljard EUR uit het MFK zelf afkomstig zal zijn, wat bijna het dubbele is van het bedrag van de vorige MFK-toewijzing.
We hebben de volgende belangrijkste risico’s en uitdagingen vastgesteld:
- het risico van een vertraagde start van de uitvoering van fondsen onder gedeeld beheer in het MFK 2021‑2027;
- uitdagingen in verband met goed financieel beheer bij het gebruik van middelen als gevolg van COVID-19-gerelateerde veranderingen.
Door het SURE-instrument is de blootstelling van de EU-begroting aan financiële risico’s toegenomen
De totale blootstelling van de EU-begroting aan voorwaardelijke verplichtingen — verplichtingen die afhangen van een specifieke toekomstige gebeurtenis die zich al dan niet kan voordoen — is toegenomen van 90,5 miljard EUR eind 2019 tot 131,9 miljard EUR eind 2020, een stijging van 46 %. De stijging was bijna volledig toe te schrijven aan de invoering van het Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (het SURE-instrument). Als gevolg hiervan werd het blootstellingscijfer eind 2020 verhoogd met een bedrag van 39,5 miljard EUR aan leningen van de lidstaten (zie figuur 8). Hoewel de totale blootstelling als gevolg van SURE-leningen toeneemt, worden de daaraan verbonden risico’s beperkt door waarborgen die in het instrument zijn ingebouwd.
Figuur 8
Blootstelling van de EU-begroting
Het NGEU-instrument zal vanaf 2021 een grote impact hebben op de totale blootstelling
Door het NGEU-instrument zal de totale blootstelling van de EU-begroting de komende jaren aanzienlijk toenemen tot 750 miljard EUR (in prijzen van 2018).
De Commissie zal namens de EU de nodige middelen lenen op de financiële markten om de subsidies en begrotingsgaranties (390 miljard EUR) en de leningen die beschikbaar zijn voor de lidstaten (tot 360 miljard EUR) te financieren. Deze leningen zullen worden gegarandeerd door de EU-begroting en hierdoor zou de totale blootstelling ervan tot maar liefst 940 miljard EUR kunnen toenemen. Als gevolg daarvan zal de Commissie worden geconfronteerd met de uitdaging om haar administratieve capaciteit op te voeren om te zorgen voor een goed beheer van grotere verrichtingen op kapitaalmarkten dan ooit tevoren, met inbegrip van de uitgifte van obligaties en het beheer van financiële risico’s.
Wat wij aanbevelen
We bevelen aan dat:
- de Commissie, om een volledige rapportage van de vastgelegde en uitgegeven bedragen in verband met de COVID-19-pandemie, inclusief de in 2020 toegezegde of gecontracteerde bedragen, mogelijk te maken, de boeking van EU-begrotingsuitgaven voor COVID-19-gerelateerde doeleinden standaardiseert en daarover ten minste jaarlijks verslag uitbrengt aan de begrotingsautoriteit zolang dit nodig wordt geacht;
- de Commissie, om het totale niveau van niet-afgewikkelde vastleggingen in de komende jaren geleidelijk te verlagen, een analyse maakt van de factoren die bijdragen aan de ontwikkeling van niet-afgewikkelde vastleggingen en op basis van de resultaten passende maatregelen neemt;
- de Commissie, in het licht van de aanzienlijke toename van het niveau en de soorten EU-financiering die de komende jaren beschikbaar zijn, met inbegrip van resterende bedragen van de voorgaande MFK-periode, maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat er aanvullend ondersteunend advies beschikbaar is voor nationale autoriteiten en zo bijdraagt tot een deugdelijk gebruik van deze middelen door de lidstaten.

Wilt u meer weten? Alle informatie over de belangrijkste bevindingen inzake het begrotings- en financieel beheer is te vinden in hoofdstuk 2 van ons Jaarverslag 2020.

Ontvangsten
174,3 miljard EUR
Wat we controleerden
Onze controle betrof de ontvangstenzijde van de EU-begroting, waarmee de EU-uitgaven worden gefinancierd. We onderzochten bepaalde essentiële controlesystemen voor het beheer van eigen middelen en een steekproef van ontvangstenverrichtingen.
De op het bni gebaseerde bijdragen van de lidstaten maakten 70,6 % uit van de totale ontvangsten van de EU in 2020, terwijl de eigen middelen op basis van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) 9,9 % bedroegen. Deze bijdragen worden berekend op basis van macro-economische statistieken en schattingen die afkomstig zijn van de lidstaten.
Traditionele eigen middelen (TEM), die bestaan uit douanerechten op de invoer die namens de EU door overheidsinstanties van de lidstaten worden geïnd, zijn goed voor nog eens 11,4 % van de EU-ontvangsten. De resterende 8,1 % was afkomstig uit andere bronnen (bijdragen en terugbetalingen in het kader van EU-overeenkomsten en -programma’s, het overschot van het voorgaande jaar en andere ontvangsten).
Wat we constateerden
Het aan controle onderworpen bedrag | Komen hierin fouten van materieel belang voor? | 174,3 miljard EUR | Nee — bevatte geen fouten van materieel belang in 2020 en 2019 |
---|
Preventieve en corrigerende maatregelen
De door ons onderzochte ontvangstengerelateerde systemen waren over het geheel genomen doeltreffend. De belangrijkste internebeheersingsmaatregelen inzake TEM die we hebben beoordeeld in bepaalde lidstaten en de afsluiting van de bni-verificatiecyclus die we hebben beoordeeld bij de Commissie, waren echter gedeeltelijk doeltreffend vanwege aanhoudende tekortkomingen.
Ook constateerden wij belangrijke gebreken in de controles van de lidstaten ter verkleining van de douanekloof, die om EU-optreden vragen. Deze tekortkomingen hebben geen invloed op ons controleoordeel over de ontvangsten, aangezien zij geen betrekking hebben op de onderliggende verrichtingen bij de rekeningen, maar eerder op het risico dat de TEM onvolledig zijn. In ons recente
In 2020 heeft de Commissie haar meerjarige bni-verificatiecyclus met betrekking tot bni-gegevens voor eigen middelen vanaf 2010 afgesloten. In dit verband heeft de Commissie een groot aantal punten van voorbehoud inzake bni gemaakt, die er doorgaans voor zorgen dat de statistische gegevens van de lidstaten nog tien jaar kunnen worden gewijzigd. Hierdoor wordt de begrotingsonzekerheid in de nationale begrotingen met betrekking tot de bijdrage op basis van het bni groter.
Wat het punt van voorbehoud inzake bni met betrekking tot de impact van de globalisering betreft, heeft de Commissie de periode voor de herziening van gegevens bij wijze van uitzondering verkort door van 2018 het beginjaar voor veranderingen te maken. Door een dergelijke uitzondering wordt het bni van de lidstaten van 2010 tot 2017 echter minder vergelijkbaar, betrouwbaar en volledig. Deze beperking strookt niet met de EU-voorschriften voor de berekening van de eigen middelen op basis van het bni.
Voor het vijfde opeenvolgende jaar heeft het directoraat-generaal Begroting van de Commissie in zijn jaarlijks activiteitenverslag 2020 het voorbehoud gehandhaafd dat de aan de EU-begroting overgedragen TEM-bedragen onjuist zijn vanwege onderwaardering van uit China ingevoerd textiel en schoeisel in de periode van 2011 tot 2017. Het voorbehoud werd voor het eerst gemaakt in 2016, toen de aan het Verenigd Koninkrijk (VK) toe te rekenen TEM-verliezen werden gekwantificeerd, en werd vervolgens in 2018 uitgebreid naar andere lidstaten. Het Hof van Justitie van de Europese Unie moet zich nog uitspreken over de inbreukprocedure van de Commissie tegen het VK met betrekking tot de TEM-verliezen als gevolg van deze ondergewaardeerde invoer uit China.
De nationale controlesystemen voor het opstellen van TEM-overzichten blijven hardnekkige tekortkomingen vertonen. In het specifieke geval van Nederland hebben wij al sinds 2013 vraagtekens gezet bij de betrouwbaarheid van de Nederlandse TEM-overzichten, als gevolg van beperkingen van het IT-douanesysteem.
Wat wij aanbevelen
We bevelen aan dat:
- de Commissie haar aanpak voor het verifiëren van de bni-gegevens van de lidstaten in toekomstige meerjarige cycli evalueert en actualiseert om het proces verder te stroomlijnen en de periode waarin bni-gegevens na het einde van de cyclus open blijven staan, te verkorten;
- de Commissie, in samenwerking met de bureaus voor de statistiek van de lidstaten, de inaanmerkingneming van de globalisering in de nationale rekeningen blijft verbeteren om het punt van voorbehoud inzake bni op dit gebied aan te pakken voor het jaar 2018 en volgende jaren. Indien de impact van het opheffen van het bovengenoemde punt van voorbehoud op de nationale rekeningen aanzienlijk zou verschillen van lidstaat tot lidstaat, moet de Commissie de kwaliteit van de bni-gegevens van voorgaande jaren opnieuw beoordelen om de begrotingsautoriteit in kennis te stellen van de mogelijke gevolgen van de daaruit voortvloeiende herziene statistieken voor de ontvangstenbegroting sinds 2010;
- Nederland ervoor zorgt dat zijn maandelijkse en driemaandelijkse TEM-overzichten betrouwbaar zijn door de huidige tekortkomingen in zijn IT-douanesysteem aan te pakken.


Wilt u meer weten? Alle informatie over onze controle van EU-ontvangsten is te vinden in hoofdstuk 3 van ons

Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid
Totaal: 24,1 miljard EUR
Wat we controleerden
Uitgavenprogramma’s op dit beleidsterrein spelen een belangrijke rol bij het stimuleren van groei en het scheppen van werkgelegenheid in de EU en het bevorderen van een inclusieve samenleving. Het grootste deel van de uitgaven is bestemd voor het onderzoeks- en innovatieprogramma Horizon 2020 (en de voorloper ervan, het zevende kaderprogramma — KP7) en het Erasmus+-programma voor onderwijs, opleiding, jongeren en sport. Uit andere programma's wordt financiering verstrekt voor het ruimtevaartprogramma Galileo (het wereldwijde satellietnavigatiesysteem van de EU), de Connecting Europe Facility (CEF) en de internationale thermonucleaire reactor (ITER).
In 2020 bedroegen de aan controle onderworpen uitgaven op dit terrein 16,3 miljard EUR. De meeste van deze uitgaven worden rechtstreeks beheerd door de Commissie. De Commissie verstrekt voorschotten aan publieke of particuliere begunstigden na de ondertekening van een subsidieovereenkomst en vergoedt, naarmate hun gecofinancierde projecten vorderen, een deel van de totale kosten die de begunstigden declareren, waarop de Commissie deze betaalde voorschotten in mindering brengt. In het geval van Erasmus+ beheren voornamelijk de nationale agentschappen de uitgaven namens de Commissie (ongeveer 80 % van de subsidies).
Wat we constateerden
Het aan controle onderworpen bedrag | Komen hierin fouten van materieel belang voor? | Geschat meest waarschijnlijk foutenpercentage | 16,3 miljard EUR | Ja | 3,9 % (2019: 4,0 %) |
---|
Over het geheel genomen schatten wij dat het foutenpercentage voor “Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid” van materieel belang is.
In 2020 vertoonden 64 van de 133 door ons onderzochte verrichtingen (48 %) fouten.
De meeste fouten hadden betrekking op niet-subsidiabele kosten, zoals te hoog opgegeven personeelskosten, onjuist gedeclareerde uitbestedingskosten of niet daadwerkelijk gemaakte kosten.
Bij kwesties in verband met uitbesteding ging het meestal om begunstigden die zich niet bewust waren van het verschil in behandeling van directe personeelskosten en de kosten van externe consultants in het kader van door de EU gefinancierde programma’s (Horizon 2020 en CEF). Het risico op dergelijke fouten is bijzonder hoog bij kmo’s, die sterk worden aangemoedigd om deel te nemen aan onderzoeksprogramma’s, maar die mogelijk weinig of geen eigen personeel hebben en in de plaats daarvan gebruikmaken van de diensten van andere ondernemingen.
Voorbeeld — kosten voor uitbesteding die als directe personeelskosten waren gedeclareerd en resulteren in niet-subsidiabele indirecte kosten
Een van de gecontroleerde kmo’s was in feite een lege vennootschap zonder eigen personeel of bedrijfsruimte. Het adres van de onderneming was het privéadres van een van de eigenaren van de kmo. De onderneming draaide op de diensten van freelancers die vanuit andere delen van het land of het buitenland werkten. Zij declareerde de betalingen aan freelancers als directe personeelskosten.
Voor hun eigen werkzaamheden aan het project sloten de eigenaren consultancyovereenkomsten met hun eigen onderneming. Zij factureerden hun diensten aan de onderneming en verzochten vervolgens om terugbetaling door de EU tegen tarieven die bijna drie keer hoger lagen dan de Horizon 2020-tarieven die waren vastgesteld voor eigenaren van kmo's die geen salaris ontvangen. Als gevolg van de onjuiste classificatie van de kosten voor uitbesteding als personeelskosten declareerde de onderneming ook ten onrechte 115 000 EUR aan indirecte kosten voor personeelsleden en bedrijfsruimte die zij niet had.
Horizon 2020
Horizon 2020 en de voorloper ervan, KP7, blijven een gebied met een hoger risico en de belangrijkste bron van de door ons ontdekte fouten. We troffen kwantificeerbare fouten met betrekking tot niet-subsidiabele kosten aan bij 28 van de 84 verrichtingen op het gebied van onderzoek en innovatie die we hebben onderzocht. Dit vertegenwoordigt 66 % van het door ons geschatte foutenpercentage voor deze subrubriek in 2020.
De regels voor het declareren van personeelskosten in het kader van Horizon 2020 blijven complex, ondanks de inspanningen om deze te vereenvoudigen, en de berekening ervan blijft een belangrijke bron van fouten in de kostendeclaraties.
Auditors die aan het eind van een project door de begunstigden zijn gecontracteerd, verstrekken certificaten betreffende de financiële overzichten die bedoeld zijn om de Commissie te helpen na te gaan of de in de financiële overzichten gedeclareerde kosten subsidiabel zijn. We hebben in deze certificaten herhaaldelijk tekortkomingen gerapporteerd. In 2020 stelden we vast dat de auditors die de certificaten verstrekten, een aantal detecteerbare kwantificeerbare fouten in onze steekproef niet hadden ontdekt.
Verslaglegging van de Commissie over de regelmatigheid
Met betrekking tot Horizon 2020 rapporteerde DG Onderzoek en Innovatie (RTD) een verwacht representatief foutenpercentage van 2,95 % en een restfoutenpercentage, rekening houdend met corrigerende maatregelen, van 2,16 %, voor alle DG’s en andere EU-organen die de EU-uitgaven voor onderzoek beheren. De onderliggende controles achteraf worden uitgevoerd door de gemeenschappelijke auditdienst (GAD) van DG RTD of door externe contractanten namens de GAD.
Voor zowel ons Jaarverslag 2018 als ons Jaarverslag 2019 hebben we een aselecte steekproef van 20 controles achteraf geanalyseerd en hebben we vastgesteld dat we in 17 gevallen niet konden vertrouwen op de conclusies.
Wij merkten op dat de GAD naar aanleiding van onze aanbevelingen maatregelen had genomen om de kwaliteit van zijn controles achteraf te verbeteren. Niettemin bleven wij tekortkomingen aantreffen in de steekproefprocedures, waaronder inbreuken op de regels voor steekproeftrekking van de GAD en in de controledocumentatie.
We merkten ook op dat het verwachte representatieve foutenpercentage een stijging met 0,13 procentpunt omvat in reactie op de kwantitatieve bevindingen van onze analyses van de controles achteraf. Dit foutenpercentage is mogelijk echter nog steeds te laag opgegeven, aangezien het geen rekening houdt met het feit dat de door ons ontdekte fouten ook hadden kunnen voorkomen in de controles achteraf die niet door ons zijn geanalyseerd en aangezien onze kwalitatieve bevindingen, zoals tekortkomingen in controleprocedures, niet konden worden gekwantificeerd.
Wat wij aanbevelen
We bevelen aan dat de Commissie:
- het toepassingsgebied van de certificaten betreffende de financiële overzichten uitbreidt tot kostencategorieën per eenheid voor het nieuwe kaderprogramma voor onderzoek, Horizon Europa, teneinde fouten in eenheidskosten beter op te sporen en te corrigeren;
- acties uitvoert, met inbegrip van het periodiek analyseren van de belangrijkste oorzaken van fouten in financiële overzichten, het verstrekken van richtsnoeren voor complexe kwesties zoals regels voor uitbesteding, en het voeren van voorlichtingscampagnes om het foutenpercentage voor Horizon 2020 te verlagen;
- de kwaliteit van controles achteraf verder verbetert door de tekortkomingen in de steekproefprocedures op het niveau van kostendeclaraties aan te pakken en de correcties toepast op de methode voor de berekening van fouten voor Horizon Europa.


Wilt u meer weten? Alle informatie over onze controle van de EU-uitgaven voor “Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid” is te vinden in hoofdstuk 4 van ons

Economische, sociale en territoriale cohesie
Totaal: 59,5 miljard EUR
Wat we controleerden
De bestedingen in het kader van deze subrubriek zijn erop gericht om het concurrentievermogen te versterken en het verschil in ontwikkelingsniveau tussen de verschillende lidstaten en regio's van de EU terug te dringen. De financiering vindt plaats via het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Cohesiefonds (CF), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en andere regelingen, zoals het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD) en de Connecting Europe Facility (CEF).
Het financieel beheer van het grootste deel van de uitgaven wordt gedeeld tussen de Commissie en de lidstaten. De EU cofinanciert meerjarige operationele programma’s (OP), waaruit projecten worden gefinancierd. Bij de Commissie is het directoraat-generaal Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling (DG REGIO) verantwoordelijk voor de uitvoering van het EFRO en het CF, en het directoraat-generaal Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie (DG EMPL) voor het ESF.
Wij controleerden 48,4 miljard EUR aan uitgaven op dit gebied voor het Jaarverslag 2020 (2019: 28,4 miljard EUR). Overeenkomstig onze aanpak omvatte dit bedrag 46,1 miljard EUR aan uitgaven uit voorgaande jaren die de Commissie in 2020 had aanvaard of verrekend.
Wat we constateerden
Het aan controle onderworpen bedrag | Komen hierin fouten van materieel belang voor? | Geschat meest waarschijnlijk foutenpercentage | 48,4 miljard EUR | Ja | 3,5 % (2019: 4,4 %) |
---|
Over het geheel genomen was het foutenpercentage voor “Economische, sociale en territoriale cohesie” volgens onze schatting van materieel belang.
In 2020 hebben we 227 verrichtingen getoetst. We hebben 23 fouten vastgesteld en gekwantificeerd die niet door de auditautoriteiten van de lidstaten waren ontdekt. Rekening houdend met de 64 eerder door deze auditautoriteiten aangetroffen fouten en door programma-autoriteiten van de lidstaten toegepaste correcties (ter waarde van in totaal 834 miljoen EUR voor beide programmeringsperioden tezamen) schatten we het foutenpercentage op 3,5 %.
Niet-subsidiabele projecten en kosten, inbreuken op de internemarktregels (in het bijzonder niet-naleving van de staatssteunregels) en het ontbreken van essentiële bewijsstukken hebben het meest bijgedragen aan het door ons geschatte foutenpercentage. Het aantal en de impact van de ontdekte fouten tonen aan dat de bestaande controles het hoge inherente foutenrisico op dit gebied nog niet voldoende beperken. Dit geldt met name voor beheersautoriteiten en intermediaire instanties. Over het geheel genomen zijn hun verificaties van het eerste niveau ondoeltreffend om onregelmatigheden in de door de begunstigden gedeclareerde uitgaven te voorkomen of op te sporen.
Voorbeeld van een project met niet-subsidiabele personeelskosten
Bij een onderzoeksproject in Polen werden de personeelskosten voor de projectmanager volledig gedeclareerd voor het project. In de subsidieovereenkomst was echter bepaald dat het projectmanagement moest worden gedekt door een forfaitair bedrag voor indirecte kosten. Daarom hadden de kosten voor de projectmanager niet apart mogen worden gedeclareerd en zijn deze niet subsidiabel.
De toepassing van artikel 14, lid 1, van de ESF-verordening heeft geleid tot een buitensporige onevenwichtigheid in het voordeel van een lidstaat in het eerste jaar van uitvoering
De begunstigden van vijf concrete acties in het kader van het ESF in onze steekproef voor een OP in Italië hebben de subsidiabele kosten correct gedeclareerd op basis van een vereenvoudigde kostenmethode die door de beheersautoriteit was vastgesteld. In elk van deze gevallen was het door de beheersautoriteit bij de Commissie gedeclareerde bedrag echter gebaseerd op de standaardschalen van eenheidskosten van de Commissie. Als gevolg daarvan lagen de uit de EU-begroting betaalde bedragen voor elke betrokken concrete actie meer dan 20 % hoger dan de aan de begunstigden betaalde bedragen. Deze regeling heeft tot een onevenwichtigheid ten voordele van de lidstaat geleid die tot dusver meer dan 43 miljoen EUR beliep in de periode 2014‑2020. De huidige standaardschalen van eenheidskosten van de Commissie voor dit OP zijn te genereus voor de lidstaat.
Beoordeling van het werk van de auditautoriteiten
De werkzaamheden van de auditautoriteiten in de lidstaten spelen een cruciale rol in het zekerheids- en controlekader voor Cohesie, met name bij het waarborgen dat restfoutenpercentages onder de materialiteitsdrempel van 2 % blijven.
Een zekerheidspakket is een reeks documenten die elke lidstaat jaarlijks bij de Commissie indient met betrekking tot de ESIF-fondsen. Het bestaat uit de jaarrekening, een samenvatting daarvan, een controleverslag, een beheersverklaring en een controleoordeel. Sinds 2017 beoordelen we het werk van 34 van de 116 auditautoriteiten met betrekking tot 26 zekerheidspakketten voor de periode 2014‑2020. In al deze gevallen hadden de auditautoriteiten restfoutenpercentages gerapporteerd van minder dan 2 %. Hoewel onze werkzaamheden niet bedoeld zijn om conclusies te trekken over de juistheid van de foutenpercentages van de auditautoriteiten als zodanig, troffen we fouten aan die niet door de auditautoriteiten waren ontdekt. Voor 12 van de 26 door ons onderzochte zekerheidspakketten leidde dit tot te laag opgegeven restfoutenpercentages, die in feite meer dan 2 % bedroegen.
Evenzo heeft ons onderzoek van de drie programma-afsluitingspakketten uit de periode 2007‑2013 in twee gevallen geleid tot een aanpassing van het restfoutenpercentage tot boven de materialiteitsdrempel van 2 %.
In de afgelopen vier jaar waarin we de werkzaamheden van de auditautoriteiten hebben onderzocht, constateerden we over het geheel genomen dat zij voor ongeveer de helft van de zekerheidspakketten die we hadden geselecteerd voor controle (zowel wat het aantal pakketten als de waarde ervan betreft) ten onrechte melding hadden gemaakt van restfoutenpercentages van minder dan 2 %. De gebreken die wij aantroffen in het werk van diverse auditautoriteiten beperken nog steeds het vertrouwen dat in hun werk kan worden gesteld.
We stelden ook vast dat de auditautoriteiten geen oog hebben voor het risico op fraude, aangezien er voor slechts 21 % van de concrete acties in onze steekproef controledocumentatie bestond waarin dat risico naar behoren aan bod kwam.
Verslaglegging door DG REGIO en DG EMPL over de regelmatigheid van de cohesie-uitgaven
De jaarlijkse activiteitenverslagen zijn voor de DG’s van de Commissie het belangrijkste middel om te rapporteren of zij redelijke zekerheid hebben dat met de controleprocedures van de lidstaten de regelmatigheid van de uitgaven gewaarborgd is.
In de jaarlijkse activiteitenverslagen wordt ook een foutenpercentage verstrekt als een kernprestatie-indicator inzake regelmatigheid. In 2020 meldde DG REGIO een kernprestatie-indicator die boven het materialiteitsniveau van 2 % lag (2,1 %), terwijl het door DG EMPL gerapporteerde percentage (1,4 %) onder het materialiteitsniveau lag. In ons Jaarverslag 2018 hebben wij geconcludeerd dat om verschillende redenen het foutenpercentage dat als een kernprestatie-indicator is weergegeven, als minimumpercentage moet worden beschouwd.
De Commissie gebruikte deze foutenpercentages in het jaarlijks beheers- en prestatieverslag over 2020 om regelmatigheidsinformatie over het beleidsterrein cohesie te verstrekken. Zij meldde een algeheel risico bij betaling tussen 1,9 % en 2,4 %. Vanwege de tekortkomingen van de werkzaamheden van de auditautoriteiten en de door ons vastgestelde problemen met betrekking tot de in de jaarlijkse activiteitenverslagen van de twee DG’s gerapporteerde kernprestatie-indicatoren zijn wij echter van mening dat de in het jaarlijks beheers- en prestatieverslag geaggregeerde percentages slechts minimumschattingen kunnen zijn.
De DG’s van de Commissie maakten in het jaarlijks activiteitenverslag een punt van voorbehoud ten aanzien van een OP waarvoor tekortkomingen in het beheers- en controlesysteem van de betrokken lidstaat een materieel risico vormen voor de EU-begroting. Daartoe moeten zij rekening houden met alle informatie die op het moment van de beoordeling beschikbaar is, met inbegrip van de door de auditautoriteiten gerapporteerde foutenpercentages. We constateerden echter dat deze foutenpercentages voornamelijk voorlopige percentages waren voor uitgaven die waren opgenomen in de jaarrekeningen die de Commissie nog niet had aanvaard. Het is dus mogelijk dat de punten van voorbehoud niet alle materiële risico’s dekten.
Wat wij aanbevelen
We bevelen onder meer aan dat de Commissie:
- nauwlettend toeziet op het gebruik van de standaardschalen van eenheidskosten door de lidstaten om ervoor te zorgen dat de regeling niet tot buitensporige onevenwichtigheden ten voordele van lidstaten leidt. De Commissie moet de lidstaten verzoeken buitensporig hoge percentages aan te passen en onevenwichtigheden te corrigeren om eventuele winsten bij de afsluiting van programma's te voorkomen;
- auditautoriteiten uitdrukkelijk aanmoedigt om specifieke vragen over frauderisico's op te nemen in hun checklists en de maatregelen te documenteren die worden getroffen om dergelijke risico's die in de loop van een controle worden ontdekt, aan te pakken;
- de lidstaten verzoekt voldoende informatie beschikbaar te stellen in het jaarlijkse overzicht van de conclusies en de follow-up van concrete acties waarvoor zij bedragen uit de rekeningen hebben geschrapt in het kader van een lopende beoordeling. Dit zou de wijze waarop de programma-autoriteiten deze bedragen monitoren, transparanter maken.


Wilt u meer weten? Alle informatie over onze controle van de EU-uitgaven voor “Economische, sociale en territoriale cohesie” is te vinden in hoofdstuk 5 van ons

Natuurlijke hulpbronnen
Totaal: 60,6 miljard EUR
Wat we controleerden
Dit uitgaventerrein heeft betrekking op het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), het gemeenschappelijk visserijbeleid en een gedeelte van de EU-uitgaven voor het milieu en klimaatactie.
Het GLB is goed voor 97 % van de uitgaven voor “Natuurlijke hulpbronnen”. De drie algemene in de EU-wetgeving vastgelegde doelstellingen voor het GLB zijn:
- rendabele voedselproductie, met de nadruk op landbouwinkomen, productiviteit van de landbouw en prijsstabiliteit;
- duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie, met de nadruk op uitstoot van broeikasgassen, biodiversiteit, bodem en water, en
- evenwichtige territoriale ontwikkeling.
De GLB-uitgaven in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) vallen uiteen in twee grote categorieën:
- rechtstreekse betalingen aan landbouwers, die volledig worden gefinancierd uit de EU-begroting;
- marktmaatregelen op landbouwgebied, die ook volledig worden gefinancierd uit de EU-begroting, met uitzondering van bepaalde maatregelen die worden gecofinancierd door de lidstaten, waaronder verkoopbevorderende maatregelen.
Daarnaast wordt in het kader van het GLB ondersteuning geboden aan strategieën en projecten voor plattelandsontwikkeling door middel van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo). Sinds het begin van de periode 2014 2020 maakt het Elfpo deel uit van de ESIF en valt het onder de ESIF-verordening inzake gemeenschappelijke bepalingen.
In 2020 bedroegen de aan controle onderworpen uitgaven op dit terrein 60,3 miljard EUR.
Het GLB valt onder gedeeld beheer door de Commissie en de lidstaten.
Wat we constateerden
Het aan controle onderworpen bedrag | Komen hierin fouten van materieel belang voor? | Geschat meest waarschijnlijk foutenpercentage | 60,3 miljard EUR | Dicht bij de materialiteitsdrempel | 2,0 % (2019: 1,9 %) |
---|
Over het geheel genomen constateren wij dat het foutenpercentage voor “Natuurlijke hulpbronnen” dicht bij de materialiteitsdrempel ligt.
Net als in voorgaande jaren was het foutenpercentage voor rechtstreekse betalingen die hoofdzakelijk gebaseerd zijn op de door landbouwers opgegeven oppervlakte landbouwgrond en goed zijn voor 69 % van de uitgaven voor “Natuurlijke hulpbronnen”, niet van materieel belang. Voor de overige terreinen (plattelandsontwikkeling, marktmaatregelen, visserij, milieu en klimaatactie) wijzen onze resultaten over het geheel genomen op een materieel foutenpercentage.
Rechtstreekse betalingen aan landbouwers: een doeltreffend controlesysteem
Het belangrijkste beheersinstrument voor rechtstreekse betalingen is het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS), waarvan het landbouwpercelenidentificatiesysteem (LPIS) deel uitmaakt. Het GBCS heeft bijgedragen tot de daling van het foutenpercentage bij rechtstreekse betalingen, met een bijzonder significante bijdrage van het LPIS.
Wij hebben 88 rechtstreekse betalingen gecontroleerd, waarbij de belangrijkste regelingen werden bestreken. We stelden vast dat 76 hiervan geen fouten vertoonden en troffen bij twee rechtstreekse betalingen problemen aan met betrekking tot niet-naleving zonder financiële impact. De tien gekwantificeerde fouten in deze regelingen werden veroorzaakt door landbouwers die de subsidiabele oppervlakte landbouwgrond of het aantal dieren te hoog opgaven in hun steunaanvragen.
Controles door monitoring: beperkte dekking in 2020
Sinds 2018 kunnen betaalorganen van de lidstaten “controles door monitoring” uitvoeren. Bij deze aanpak wordt gebruikgemaakt van geautomatiseerde processen op basis van gegevens van Sentinel-satellieten van het Copernicus-programma van de EU om de naleving van bepaalde GLB-regels te controleren. Wanneer alle subsidiabiliteitscriteria van een bepaalde betalingsregeling vanuit de ruimte kunnen worden geëvalueerd, stelt dit de betaalorganen in staat de volledige populatie van steunontvangers op afstand monitoren.
Controles door monitoring kunnen worden gebruikt om landbouwers op elk moment tijdens het groeiseizoen te waarschuwen voor mogelijke niet-naleving van de voorschriften van de betalingsregeling. Dit biedt landbouwers meer mogelijkheden om hun aanvragen te corrigeren voordat deze worden afgerond.
De Commissie heeft zich ertoe verbonden de lidstaten te ondersteunen bij de ontwikkeling van de nieuwe aanpak van controles door monitoring. Eind 2020 was 5,7 % van de oppervlakte die valt onder de belangrijkste regelingen voor rechtstreekse steun (basisbetalingen en enkele areaalbetalingen) onderworpen aan controles door monitoring.
Plattelandsontwikkeling, marktmaatregelen, visserij, milieu en klimaatactie: hoger foutenrisico
In vergelijking met rechtstreekse betalingen zijn deze uitgaventerreinen onderworpen aan complexe subsidiabiliteitsvoorwaarden, waardoor het foutenrisico toeneemt.
Van de 104 door ons getoetste verrichtingen voor plattelandsontwikkeling vertoonden er 87 geen fouten. Van de elf gevallen waarin wij fouten hebben ontdekt en gekwantificeerd, hadden er vijf een impact van meer dan 20 %. We ontdekten bij zes betalingen problemen met betrekking tot niet-naleving zonder financiële impact.
Voorbeeld: niet-subsidiabele uitgaven voor een plattelandsontwikkelingsproject
We controleerden een betaling voor een plattelandsontwikkelingsproject in Kroatië in het kader waarvan steun werd verleend voor de teelt van bosbessen, waaronder de installatie van een irrigatiesysteem.
Investeringen in irrigatie komen alleen in aanmerking voor EU-financiering als zij voldoen aan de vereisten die zijn vastgesteld in de EU-wetgeving ter bevordering van duurzaam watergebruik. Hierbij gaat het onder meer om de aanwezigheid of de installatie van watermeters.
De begunstigde had documenten ingediend waaruit bleek dat een watermeter deel uitmaakte van het project en het betaalorgaan aanvaardde uitgaven in verband met het irrigatiesysteem. We stelden echter vast dat er geen meter was geïnstalleerd, waardoor de irrigatiecomponent niet in aanmerking kwam voor EU-financiering.
Marktmaatregelen op landbouwgebied vormen een aantal uiteenlopende regelingen waarop diverse subsidiabiliteitsvoorwaarden van toepassing zijn. We hebben 16 verrichtingen getoetst en troffen 3 gevallen aan waarin betaalorganen niet-subsidiabele kosten hadden vergoed. In twee van deze gevallen bedroeg de fout meer dan 20 %. In één geval ontdekten we een probleem met betrekking tot niet-naleving zonder financiële impact.
Ook de selectiecriteria en subsidiabiliteitsvereisten voor projecten op het gebied van visserij, milieu en klimaatactie variëren. Van de negen door ons onderzochte verrichtingen troffen we één kwantificeerbare fout aan die het gevolg was van de declaratie en vergoeding van niet-subsidiabele uitgaven. We ontdekten in vier gevallen problemen met betrekking tot niet-naleving zonder financiële impact.
De verslaglegging door het directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling over de regelmatigheid van de GLB-uitgaven
Elke directeur van een betaalorgaan verstrekt het directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling (DG AGRI) een jaarlijkse beheersverklaring over de doeltreffendheid van de controlesystemen van dat orgaan en de wettigheid en regelmatigheid van de betalingen ervan. De lidstaten brengen verslag uit over hun administratieve controles en controles ter plaatse (“controlestatistieken”).
Om extra zekerheid te bieden zijn de certificerende instanties sinds 2015 verplicht om voor elk betaalorgaan een jaarlijks oordeel te geven over de wettigheid en de regelmatigheid van de uitgaven waarvoor de lidstaten om vergoeding verzoeken.
DG AGRI gebruikt de in de controlestatistieken gerapporteerde foutenpercentages, brengt aanpassingen aan op basis van de resultaten van de controles door de certificerende instanties en van zijn eigen controles van de systemen en uitgaven van de betaalorganen, om een cijfer te berekenen voor het “risico bij betaling”. De Commissie schatte het risico bij betaling op ongeveer 1,9 % voor de GLB-uitgaven als geheel in 2020.
Beleid en procedures op het gebied van fraudebestrijding in het kader van het GLB
De betaalorganen moeten over systemen beschikken om fraude te voorkomen en op te sporen, en de Commissie moet redelijke zekerheid verkrijgen over de werking van deze systemen. In ons Jaarverslag 2019 stelden we enkele tekortkomingen vast in het beleid en de procedures op het gebied van fraudebestrijding in het kader van het GLB, en deden we een aanbeveling om de problemen aan te pakken. In 2021 hebben we een doelmatigheidscontrole uitgevoerd van de fraudebestrijdingsmaatregelen van de Commissie en de lidstaten in het kader van het GLB. Wij zijn voornemens om tegen het einde van 2021 een speciaal verslag over dit onderwerp te publiceren waarbij ook wordt ingegaan op de daarmee verband houdende kwestie van “landroof”.


Wilt u meer weten? Alle informatie over onze controle van de EU-uitgaven voor “Natuurlijke hulpbronnen” is te vinden in hoofdstuk 6 van het ons

Veiligheid en burgerschap
Totaal: 6,3 miljard EUR
Wat we controleerden
Onder dit uitgaventerrein vallen verschillende beleidsterreinen die als gemeenschappelijk doel hebben het concept “Europees burgerschap” te versterken door de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zonder binnengrenzen.
Het instrument voor noodhulp vormt het belangrijkste uitgaventerrein: in 2020 werd 2,6 miljard EUR uitgegeven, ofwel 40,5 % van het totaal voor deze MFK-rubriek. Dit instrument werd in april 2020 opgezet om de lidstaten te helpen de COVID-19-pandemie aan te pakken door financiering te verstrekken voor onder meer de grensoverschrijdende overplaatsing en overbrenging van patiënten, medisch personeel en essentiële medische benodigdheden. Andere belangrijke fondsen binnen deze rubriek zijn:
- het Fonds voor asiel, migratie en integratie (Asylum, Migration and Integration Fund, AMIF), dat tot doel heeft bij te dragen tot het doeltreffend beheer van migratiestromen en een gemeenschappelijke benadering van asiel en immigratie door de EU tot stand te brengen;
- het Fonds voor interne veiligheid (Internal Security Fund, ISF), dat tot doel heeft de veiligheid in de EU te waarborgen en tegelijkertijd legaal reizen te vergemakkelijken en de fundamentele vrijheden en de mensenrechten te eerbiedigen.
In 2020 waren deze twee fondsen, met 1,6 miljard EUR, goed voor iets meer dan een kwart (25,3 %) van de EU-uitgaven op dit terrein. Het beheer van de uitvoering van het AMIF en het ISF wordt voornamelijk gedeeld tussen de lidstaten en het directoraat-generaal Migratie en Binnenlandse Zaken (DG HOME) van de Commissie.
De financiering voor twaalf gedecentraliseerde agentschappen, alsook het EOM, die betrokken zijn bij de uitvoering van de belangrijkste prioriteiten van de EU op het gebied van migratie en veiligheid, justitiële samenwerking en gezondheid is goed voor nog eens 18,5 %. Wij rapporteren afzonderlijk over de uitgaven van de EU-agentschappen in onze specifieke jaarverslagen en in een jaarlijkse samenvatting, getiteld “De controle van EU-agentschappen in het kort”.
In 2020 beliepen de aan controle onderworpen uitgaven op dit terrein 3,1 miljard EUR.
Wat we constateerden
In 2020 onderzochten we een steekproef van 27 verrichtingen. Deze steekproef was bedoeld om bij te dragen tot onze algemene betrouwbaarheidsverklaring en niet zozeer om representatief te zijn voor de uitgaven in het kader van deze MFK-rubriek. Wij konden voor deze MFK-rubriek dan ook geen foutenpercentage schatten.
Van de 27 gecontroleerde verrichtingen vertoonden er 8 (30 %) fouten. We stelden vier verrichtingen met kwantificeerbare fouten vast die een financiële impact hadden op de bedragen die ten laste van de EU-begroting kwamen. Wij troffen ook vier gevallen aan waarin de wettelijke en financiële voorschriften niet waren nageleefd, zonder dat dit echter een financiële impact had op de EU-begroting.
Daarnaast evalueerden wij het werk dat was verricht door vier autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het controleren van de jaarrekeningen van het AMIF/ISF van hun respectieve lidstaten en voor het indienen van een jaarlijks controleverslag (JCV) bij de Commissie. Alle door ons onderzochte auditautoriteiten hadden gedetailleerde procedures ontwikkeld en toegepast die van toereikende kwaliteit zijn om verslag uit te brengen over hun werk in het JCV. Wij hebben enkele tekortkomingen vastgesteld waarvan de impact op de rekeningen niet voldoende materieel was om af te doen aan de conclusies van de auditautoriteiten.
Jaarlijkse activiteitenverslagen en andere governanceregelingen
We evalueerden de jaarlijkse activiteitenverslagen van het directoraat-generaal Migratie en Binnenlandse Zaken (DG HOME) en het directoraat-generaal Communicatienetwerken, Inhoud en Technologie (DG CONNECT) en troffen geen informatie aan die onze bevindingen zou kunnen tegenspreken. Onze beperkte steekproef voor 2020 (27 verrichtingen) volstaat echter niet om onze controleresultaten te kunnen vergelijken met de informatie die door beide DG's werd gerapporteerd inzake de regelmatigheid van de uitgaven.
Wat wij aanbevelen
We bevelen aan dat de Commissie:
- de subsidiabiliteit van de door de begunstigden van ESI-acties ingediende kosten zorgvuldig controleert, met name de regelmatigheid van de aanbestedingsprocedures;
- de autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het AMIF en het ISF richtsnoeren verstrekt over het documenteren van de volledigheid en kwaliteit van diensten wanneer de financiering gebaseerd is op standaardkosten per eenheid.


Wilt u meer weten? Alle informatie over onze controle van de EU-uitgaven voor “Veiligheid en burgerschap” is te vinden in hoofdstuk 7 van ons

Europa als wereldspeler
Totaal: 11,4 miljard EUR
Wat we controleerden
Dit uitgaventerrein omvat uitgaven voor al het externe optreden dat uit de EU-begroting wordt gefinancierd (met uitzondering van de Europese Ontwikkelingsfondsen). Het beleid is erop gericht om: EU-waarden buiten de grenzen uit te dragen, grote mondiale uitdagen aan te pakken, de impact van de ontwikkelingssamenwerking van de EU te versterken en stabiliteit en veiligheid in kandidaat-lidstaten en nabuurschapslanden te bevorderen.
De belangrijkste directoraten-generaal en diensten die betrokken zijn bij de tenuitvoerlegging van de begroting voor extern optreden zijn directoraat-generaal Internationale Partnerschappen (DG INTPA, voorheen DG DEVCO), directoraat-generaal Nabuurschapsbeleid en Uitbreidingsonderhandelingen (DG NEAR), directoraat-generaal Europese Civiele Bescherming en Humanitaire Hulp (DG ECHO), directoraat-generaal Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling (DG REGIO) en de dienst Instrumenten buitenlands beleid (FPI).
Betalingen worden in meer dan 150 landen verricht via verschillende instrumenten en steunverleningsmethoden zoals contracten voor werken, leveringen en diensten; subsidies; speciale leningen, leninggaranties en financiële bijstand; begrotingssteun en andere gerichte vormen van budgettaire bijstand.
In 2020 bedroegen de aan controle onderworpen uitgaven op dit terrein 9,2 miljard EUR.
Wat we constateerden
We onderzochten een steekproef van 75 verrichtingen, die was bedoeld om bij te dragen tot onze algemene betrouwbaarheidsverklaring en niet zozeer om representatief te zijn voor de uitgaven in het kader van deze MFK-rubriek. Wij konden voor deze MFK-rubriek dan ook geen foutenpercentage schatten.
Van de 75 door ons gecontroleerde verrichtingen vertoonden er 28 (37,3 %) fouten. Wij stelden 17 kwantificeerbare fouten vast met een financiële impact op de bedragen die ten laste van de EU-begroting kwamen. We troffen ook 11 gevallen aan van niet-naleving van wettelijke en financiële bepalingen.
Verrichtingen in verband met begrotingssteun en projecten die worden uitgevoerd door internationale organisaties volgens de “hypothetische aanpak” (waarbij bijdragen van de Commissie aan multidonorprojecten worden samengevoegd met die van andere donoren en niet zijn geoormerkt voor specifieke, aanwijsbare uitgavenposten) waren minder foutgevoelig. In 2020 hebben we geen fouten ontdekt op deze terreinen.
Sommige internationale organisaties boden slechts beperkte toegang tot documenten, bijvoorbeeld in read-onlyformaat, wat betekent dat we geen kopieën van de onderzochte documenten konden maken. Bovendien trokken sommige internationale organisaties ons mandaat in twijfel. Deze problemen belemmerden de planning en uitvoering van onze controle en leidden tot buitensporige vertragingen bij de ontvangst van de gevraagde documentatie en de uitvoering van de werkzaamheden door het controleteam. Op grond van het Verdrag betreffende de werking van de EU moeten alle bescheiden en inlichtingen die nodig zijn voor de vervulling van haar taak worden toegezonden aan de Europese Rekenkamer.
RFP-studie van DG NEAR
In 2020 liet DG NEAR zijn zesde studie van het restfoutenpercentage (RFP) door een externe contractant verrichten. Het doel van deze studie was een schatting te maken van het percentage fouten dat overblijft na voltooiing van alle beheerscontroles ter voorkoming, opsporing en correctie van fouten op het gehele terrein waarvoor het DG verantwoordelijk is. Een dergelijke studie vormt geen assurance-opdracht of controle.
Evenals in voorgaande jaren lag het geschatte totale RFP voor DG NEAR onder de materialiteitsdrempel van 2 % van de Commissie (2020: 1,36 %; 2019: 0,53 %; 2018: 0,72 %).
We hebben beperkingen vastgesteld die kunnen bijdragen tot onderschatting van het RFP.
Belangrijke factoren die het RFP van de Commissie vertekenden
- DG NEAR had de populatie van verrichtingen die voor de steekproeftrekking werden gebruikt, niet in lagen verdeeld om gebieden die foutgevoeliger zijn gedetailleerder te kunnen onderzoeken of om minder aandacht te hoeven besteden aan gebieden met een bevestigd kleiner risico.
- De betrouwbaarheidsgraad die wordt toegepast op het “subsidiepercentage”, een bijkomend foutenpercentage voor rechtstreeks beheerde subsidies dat DG NEAR in 2018 heeft ingevoerd, bedraagt 80 %, terwijl het voor het totale RFP 95 % bedraagt. Hierdoor weerspiegelt de schatting van de fouten bij subsidies onder direct beheer niet het hoge risico op dit gebied en leidde zij tot een minder nauwkeurige schatting van het werkelijke foutenpercentage.
- De RFP-ramingsmethode biedt de contractant veel vrijheid bij de beoordeling of er voldoende logistieke en juridische redenen zijn die de tijdige toegang tot de documenten voor een verrichting, en derhalve ook een raming van het foutenpercentage, verhinderen. Deze methode levert niet noodzakelijkerwijs het feitelijke foutenpercentage op voor de verrichting in kwestie.
Daarnaast heeft de contractant in 2020 geen of beperkte controles uitgevoerd op meer dan 60 % van de verrichtingen die hij/zij voor de studie heeft geselecteerd (2019: ongeveer 50 %), en vertrouwde hij/zij in plaats daarvan geheel of gedeeltelijk op eerdere controlewerkzaamheden. Het doel van de RFP-studie is echter fouten op te sporen die bij eerdere controlewerkzaamheden niet zijn ontdekt. Door te vertrouwen op eerdere controlewerkzaamheden worden dergelijke fouten niet volledig gemeten in de RFP-studie. Tot slot wordt het risico van fraude niet behandeld of vermeld in het regelgevingskader voor de RFP-studie.
Jaarlijkse activiteitenverslagen en andere governanceregelingen
Voor het begrotingsjaar 2020 controleerden wij of de dienst FPI de informatie over de regelmatigheid in overeenstemming met de instructies van de Commissie had gepresenteerd in het jaarlijks activiteitenverslag en of hij de methodologie voor het ramen van toekomstige correcties en terugvorderingen consequent had toegepast.
In dit verband merkten we een mogelijke tekortkoming op het gebied van interne controle op, waarvoor de FPI specifieke maatregelen heeft genomen om de daaraan verbonden risico’s te beperken. Deze kwestie houdt verband met de missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), waarvoor de Commissie moet waarborgen dat deze worden geaccrediteerd op basis van een beoordeling of zij voldoen aan de beginselen van goed financieel beheer, transparantie, non-discriminatie en zichtbaarheid van het optreden van de EU (als onderdeel van de “pijlerbeoordeling”). Eind 2020 hadden twee van de elf lopende GVDB-missies nog geen volledige positieve pijlerbeoordeling gekregen.
Wat wij aanbevelen
We bevelen aan dat de Commissie:
- stappen onderneemt om ervoor te zorgen dat internationale organisaties de Europese Rekenkamer volledige, onbeperkte en tijdige toegang — en niet alleen in read-onlyformaat — bieden tot documenten die nodig zijn om onze taak overeenkomstig het VWEU uit te voeren;
- een procedure vaststelt om ervoor te zorgen dat partnerorganisaties hun toewijzing van gedeelde kosten baseren op de werkelijk gedane uitgaven;
- verplichtingen vaststelt voor de contractant van RFP-studies om de Commissie alle gevallen te melden van vermoedelijke fraude ten nadele van de EU-begroting die tijdens zijn werkzaamheden aan de RFP-studie aan het licht zijn gekomen.


Wilt u meer weten? Alle informatie over onze controle van de EU-uitgaven voor “Europa als wereldspeler” is te vinden in hoofdstuk 8 van ons

Administratie
Totaal: 10,3 miljard EUR
Wat we controleerden
Onze controle had betrekking op de administratieve uitgaven van de instellingen en organen van de EU: het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad van de Europese Unie, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's, de Europese Ombudsman, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de Europese Dienst voor extern optreden.
In 2020 besteedden de instellingen en organen in totaal 10,3 miljard EUR aan administratie. Dit bedrag omvatte uitgaven voor personele middelen (ongeveer 68 % van het totaal), gebouwen, uitrusting, energieverbruik, communicatie en IT.
In 2020 bedroegen de aan controle onderworpen uitgaven op dit terrein 10,4 miljard EUR, met inbegrip van betalingen en verrekeningen van voorfinanciering.
We onderzochten geselecteerde toezicht- en controlesystemen van de Europese Ombudsman en de Raad. Ook onderzochten wij 48 verrichtingen.
Een externe auditor onderzoekt onze eigen financiële overzichten. Elk jaar maken we het daaruit voortvloeiende controleoordeel en -verslag bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie en op onze website.
Wat we constateerden
Het aan controle onderworpen bedrag | Komen hierin fouten van materieel belang voor? | 10,4 miljard EUR | Nee — bevatte geen materiële fouten in 2020 en 2019 |
---|
In 2020 onderzochten we geselecteerde toezicht- en controlesystemen van de Europese Ombudsman en de Raad. Wij onderzochten ook 48 verrichtingen.
Evenals in voorgaande jaren schatten wij dat het foutenpercentage onder de materialiteitsdrempel ligt.
Wij hebben geen specifieke kwesties vastgesteld betreffende de Raad, het Hof van Justitie, het Europees Economisch en Sociaal Comité, de Europese Dienst voor extern optreden, het Europees Comité van de Regio’s, de Europese Ombudsman, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming of de Europese Rekenkamer.
Parlement
We ontdekten fouten in twee door het Europees Parlement verrichte betalingen. De eerste betrof een te hoge betaling voor IT-diensten als gevolg van de onjuiste toepassing van contractvoorwaarden. De andere betrof een onjuiste betaling van een dagvergoeding aan een EP-lid als gevolg van een fout in een presentielijst. We constateerden dat het bestaande controlesysteem dergelijke fouten niet heeft voorkomen of opgespoord, maar het Parlement werkt momenteel aan een nieuw systeem om hierin verbetering te brengen.
Commissie
We troffen vijf fouten aan in betalingen die door de Commissie zijn gedaan. Eén daarvan betrof een iets te hoge betaling van de kosten voor softwarelicenties. De overige vier hadden betrekking op toelagen van personeelsleden die hadden nagelaten recente wijzigingen in hun persoonlijke situatie te melden of die recht hadden op soortgelijke toelagen uit andere bronnen. Het personeel moet dergelijke toelagen eerst aanvragen en vervolgens de Commissie daarvan in kennis stellen, zodat de Commissie deze bij de berekening van de bezoldiging in aanmerking kan nemen. De consistentiecontroles die de Commissie op haar berekening uitvoerde, brachten deze vier gevallen niet aan het licht. In voorgaande jaren troffen we soortgelijke fouten aan met betrekking tot gezinstoelagen.
Aanbestedingsprocedures voor de aanschaf van persoonlijke beschermingsmiddelen
Dit jaar onderzochten we ook 15 aanbestedingsprocedures die werden georganiseerd door het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie en de EDEO voor de aanschaf van beschermingsmiddelen voor hun personeel tijdens de COVID-19-pandemie. Hoewel we enkele problemen aantroffen in de procedures die het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de EDEO hanteerden voor de aanschaf van mondmaskers die ze dringend nodig hadden, viel het onderzoek van deze procedures buiten onze representatieve steekproef en droeg het dus niet bij tot het door ons geschatte foutenpercentage.
Wat wij aanbevelen
We bevelen aan dat:
- het Parlement de nodige wijzigingen doorvoert om ervoor te zorgen dat het alleen dagvergoedingen betaalt aan EP-leden die daarvoor in aanmerking komen;
- om haar systeem voor het beheer van wettelijke gezinstoelagen te verbeteren, de Commissie de consistentiecontroles van de declaraties door personeelsleden van uit andere bronnen ontvangen toelagen versterkt en de bewustwording hiervan bij het personeel vergroot.


Wilt u meer weten? Alle informatie over onze controle van de EU-uitgaven voor “Administratie” is te vinden in hoofdstuk 9 van ons Jaarverslag 2020.

Europese Ontwikkelingsfondsen
Totaal: 4,6 miljard EUR
Wat we controleerden
De EOF’s, die in 1959 van start gingen, vormden tot eind 2020 het voornaamste instrument door middel waarvan de EU de ontwikkelingssamenwerking ondersteunde in de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) en in landen en gebieden overzee (LGO). De partnerschapsovereenkomst die op 23 juni 2000 werd ondertekend in Cotonou voor een periode van 20 jaar (“de Overeenkomst van Cotonou”) vormde het kader dat gold voor de betrekkingen van de EU met de ACS- en LGO-landen. De belangrijkste doelstelling ervan was armoede terug te dringen en uiteindelijk uit te bannen. In het MFK 2021‑2027 is ontwikkelingshulp voor de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan geïntegreerd in het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (Neighbourhood, Development and International Cooperation Instrument, NDICI — Europa in de wereld) en die voor de LGO in het LGO-besluit. Het achtste, negende, tiende en elfde EOF zullen echter niet in de algemene begroting van de EU worden geïntegreerd en de afzonderlijke uitvoering en rapportage zullen worden voortgezet totdat zij worden afgesloten.
In 2020 beliepen de aan onze controle onderworpen uitgaven op dit terrein in totaal 4,0 miljard EUR. Deze uitgaven hebben betrekking op het achtste, negende, tiende en elfde EOF.
De EOF’s worden beheerd door de Commissie, buiten het kader van de algemene begroting van de EU en de Europese Investeringsbank. Het directoraat-generaal Internationale Partnerschappen (DG INTPA, voorheen DG DEVCO) is het belangrijkste bevoegde DG.
Wat we constateerden
De rekeningen over 2020 vertoonden geen afwijkingen van materieel belang.
Wij concluderen ook dat de ontvangsten van de EOF’s geen materieel foutenpercentage vertoonden.
Ten aanzien van de uitgaven voor het begrotingsjaar 2020 geven wij een afkeurend oordeel af:
Het aan controle onderworpen bedrag | Komen hierin fouten van materieel belang voor? | Geschat meest waarschijnlijk foutenpercentage | 4,0 miljard EUR | Ja | 3,8 % (2019: 3,5 %) |
---|
Om de regelmatigheid van de verrichtingen te controleren, onderzochten we een steekproef van 140 verrichtingen die representatief was voor alle soorten uitgaven binnen de EOF’s. De steekproef bestond uit 21 verrichtingen met betrekking tot het noodtrustfonds voor Afrika, 102 verrichtingen die zijn goedgekeurd door 21 EU-delegaties en 17 betalingen die zijn goedgekeurd door het hoofdkantoor van de Commissie.
Vanwege de COVID-19-pandemie was het niet mogelijk om ter plaatse bezoeken aan EU-delegaties af te leggen. Dit maakte dat wij bepaalde controleprocedures, met name het verifiëren van de uitvoering van de contracten voor de geselecteerde verrichtingen, niet konden uitvoeren, wat onze controlewerkzaamheden beperkte. We moesten onze aanpak aanpassen, controles op stukken uitvoeren van verrichtingen en projecten en op afstand contact onderhouden met onze gecontroleerden.
Van de 140 door ons onderzochte verrichtingen bevatten er 36 (25,7 %) fouten. Op basis van de 31 door ons gekwantificeerde fouten schatten wij het foutenpercentage op 3,8 %. De drie meest voorkomende soorten fouten waren het ontbreken van essentiële bewijsstukken (38,3 %), niet-subsidiabele uitgaven (38,2 %) en niet-gedane uitgaven (18,1 %).
Dit jaar maakten de Commissie en haar uitvoerende partners meer fouten bij verrichtingen die verband hielden met subsidies en met internationale organisaties gesloten bijdrage- en delegatieovereenkomsten dan bij andere steunvormen (zoals die met betrekking tot contracten voor werkzaamheden, leveringen en diensten). Van de 67 door ons onderzochte verrichtingen in deze categorie vertoonden er 27 (40,3 %) kwantificeerbare fouten, wat 94,2 % van het geschatte foutenpercentage uitmaakte.
Sommige internationale organisaties boden slechts beperkte toegang tot documenten, bijvoorbeeld in read-onlyformaat, wat betekende dat we geen kopieën van de onderzochte documenten konden maken. Bovendien trok één internationale organisatie ons mandaat in twijfel of had zij buitensporig veel tijd nodig om de gevraagde bewijsstukken te verstrekken. Deze problemen belemmerden de planning en uitvoering van onze controle en leidden tot buitensporige vertragingen bij de ontvangst van de gevraagde documentatie en de uitvoering van de werkzaamheden door het controleteam. Op grond van het Verdrag betreffende de werking van de EU moeten alle bescheiden en inlichtingen die nodig zijn voor de vervulling van haar taak worden toegezonden aan de Europese Rekenkamer.
RFP-studie van DG INTPA
In 2020 heeft DG INTPA zijn negende studie van het restfoutenpercentage (RFP) laten uitvoeren door een externe contractant om het percentage te schatten van fouten die waren ontsnapt aan alle beheerscontroles van DG INTPA ter voorkoming, opsporing en correctie van fouten op het gehele terrein waarvoor het verantwoordelijk is. Voor de RFP-studie 2020 waren er 480 verrichtingen in de steekproef opgenomen. Hierdoor was het opnieuw mogelijk om afzonderlijke foutenpercentages te presenteren voor de uit de algemene EU-begroting gefinancierde uitgaven en voor de uit de EOF’s gefinancierde uitgaven, naast het totale foutenpercentage voor beide samen.
Voor het vijfde achtereenvolgende jaar ligt het in de studie geraamde totale RFP onder de materialiteitsdrempel van 2 % van de Commissie (2016: 1,67 %; 2017: 1,18 %, 2018: 0,85 %; 2019: 1,13 %, en 2020: 0,95 %). De RFP-studie vormt geen assurance-opdracht of controle; ze is gebaseerd op de RFP-methodologie en -handleiding van DG INTPA. Net als in de vorige vier jaar hebben we beperkingen vastgesteld die kunnen bijdragen tot onderschatting van het RFP.
Factoren die het RFP van de Commissie verstoren
- de financiële en administratieve kaderovereenkomst beperkt het aantal posten dat tijdens een uitgavenverificatie kan worden gecontroleerd, evenals de toegang tot controle-informatie;
- 97 % van het voor het RFP gedeclareerde foutenpercentage had betrekking op subsidies en contracten met internationale organisaties en agentschappen van de lidstaten (hoog risico). Slechts zes subsidieverrichtingen (die worden geacht bloot te staan aan een hoog risico en goed zijn voor in totaal 6,3 miljoen EUR ofwel 0,3 % van de totale steekproefwaarde) werden volledig onderzocht;
- de RFP-ramingsmethode biedt de contractant veel vrijheid bij de beoordeling of er voldoende logistieke en juridische redenen zijn die de tijdige toegang tot de documenten voor een verrichting, en daarmee ook een raming van het foutenpercentage, verhinderen;
- het risico van fraude wordt niet behandeld of vermeld in het regelgevingskader voor de RFP-studie en het contract tussen DG INTPA en de contractant.
Bovendien is het RFP voor meer dan de helft (54 %) van de verrichtingen geheel (17 %) of gedeeltelijk (37 %) afhankelijk van eerdere controlewerkzaamheden. Voor deze verrichtingen heeft de contractant geen of beperkte controles uitgevoerd en baseerde hij zich in plaats daarvan op eerdere controlewerkzaamheden die binnen het controlekader van DG DEVCO vallen. Het overdreven vertrouwen op eerdere controlewerkzaamheden druist in tegen het doel van de RFP-studie, namelijk het opsporen van de fouten die juist aan deze controles zijn ontsnapt. Tot slot wordt het risico van fraude niet behandeld of vermeld in het regelgevingskader voor de RFP-studie.
Onderzoek van het jaarlijks activiteitenverslag van DG INTPA
De betrouwbaarheidsverklaring van de directeur-generaal in het jaarlijkse activiteitenverslag 2020 bevat geen punten van voorbehoud, aangezien de twee punten van voorbehoud die in 2018 overbleven, zijn opgeheven en er geen nieuwe punten van voorbehoud zijn gemaakt. In 2018 en 2019 heeft DG INTPA de reikwijdte van de punten van voorbehoud (d.w.z. het aandeel van de uitgaven waarop zij betrekking hadden) aanzienlijk beperkt.
Net als vorig jaar zijn we van oordeel dat er ten onrechte geen punten van voorbehoud zijn opgenomen in het jaarlijks activiteitenverslag 2020 van DG INTPA en dat dit deels te wijten is aan de beperkingen van de RFP-studie.
Voor de tweede keer heeft de Commissie een regel toegepast die inhoudt dat een voorbehoud niet nodig is indien het individuele uitgaventerrein in kwestie minder dan 5 % van de totale betalingen vertegenwoordigt en een financiële impact van minder dan 5 miljoen EUR heeft. Bijgevolg wordt er op sommige terreinen geen voorbehoud meer gemaakt waar dit wel het geval was in de voorgaande jaren, zelfs als het desbetreffende risico blijft bestaan.
Wat we aanbevelen
We bevelen aan dat de Commissie:
- stappen onderneemt om ervoor te zorgen dat internationale organisaties de Europese Rekenkamer volledige, onbeperkte en tijdige toegang — en niet alleen in read-onlyformaat — bieden tot documenten die nodig zijn om haar taak overeenkomstig het VWEU uit te voeren;
- punten van voorbehoud maakt op alle terreinen met een vastgesteld hoog risiconiveau, ongeacht het aandeel in de totale uitgaven en de financiële impact daarvan;
- verplichtingen vaststelt voor de contractant van RFP-studies om de Commissie alle gevallen te melden van vermoedelijke fraude ten nadele van de EU-begroting die tijdens zijn werkzaamheden aan de RFP-studie aan het licht zijn gekomen.

Wilt u meer weten? Alle informatie over onze controle van de EOF's is te vinden in het Jaarverslag 2020 over de activiteiten gefinancierd uit het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds.
Achtergrondinformatie
De Europese Rekenkamer en haar werk
De Europese Rekenkamer is de onafhankelijke externe auditor van de Europese Unie. Wij zijn gevestigd te Luxemburg en hebben ongeveer 900 controlerende en ondersteunende personeelsleden van alle EU-nationaliteiten in dienst.
Het is onze opdracht om de zuinigheid, doeltreffendheid, doelmatigheid, wettigheid en regelmatigheid van EU-maatregelen te beoordelen aan de hand van onze onafhankelijke, professionele en impactvolle controlewerkzaamheden om de verantwoording, de transparantie en het financieel beheer te verbeteren en zo het vertrouwen van de burgers te vergroten en doeltreffend te reageren op de uitdagingen van vandaag en morgen waarmee de EU wordt geconfronteerd.
Onze controleverslagen en -adviezen vormen een essentieel onderdeel van de verantwoordingsketen van de EU. Ze worden gebruikt om degenen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van EU-beleid en -programma’s (de Commissie, andere EU-instellingen en -organen, en overheden van de lidstaten) ter verantwoording te roepen.
We waarschuwen voor risico’s, verschaffen zekerheid, wijzen op tekortkomingen en goede praktijken en geven EU-beleidsmakers en -wetgevers advies over de wijze waarop ze EU-beleid en -programma’s beter kunnen beheren. Door middel van ons werk zorgen we ervoor dat de Europese burgers weten hoe hun geld wordt uitgegeven.

Onze output
Wij produceren:
- jaarverslagen, die de resultaten bevatten van onze controlewerkzaamheden inzake financiële, nalevingsgerichte en prestatieaspecten met betrekking tot de EU-begroting en de Europese Ontwikkelingsfondsen, alsook inzake begrotingsbeheer;
- speciale verslagen, waarin de resultaten van geselecteerde controles van specifieke beleids- of uitgaventerreinen, of begrotings- of beheerskwesties worden gepresenteerd;
- specifieke jaarverslagen over de agentschappen, gedecentraliseerde organen en gemeenschappelijke ondernemingen van de EU;
- adviezen over nieuwe of geactualiseerde wetgeving met een significante impact op het financieel beheer – op verzoek van een andere instelling of op ons eigen initiatief;
- analyses, met een beschrijving van of informatie over beleid, systemen, instrumenten of specifiekere onderwerpen.
De controleaanpak voor onze betrouwbaarheidsverklaring in het kort
De oordelen in onze betrouwbaarheidsverklaring zijn gebaseerd op objectieve controle-informatie die wordt verkregen door middel van controletests die worden uitgevoerd overeenkomstig internationale controlestandaarden.
Zoals aangegeven in onze strategie 2021‑2025 zullen wij voor het volgende meerjarig financieel kader (2021‑2027) onze controleaanpak blijven ontwikkelen en gebruik blijven maken van beschikbare gegevens en informatie, zodat wij sterke zekerheid kunnen blijven bieden op basis van ons in het Verdrag vastgelegde mandaat en in volledige overeenstemming met de internationale controlenormen voor de publieke sector.
Betrouwbaarheid van de rekeningen
Verschaft de jaarrekening van de EU volledige en juiste informatie?
Ieder jaar genereren de directoraten-generaal van de Commissie honderdduizenden boekingen waarvoor informatie wordt ontleend aan vele verschillende bronnen (waaronder de lidstaten). Wij controleren of de boekhoudkundige processen naar behoren functioneren en of de daaruit voortkomende boekhoudkundige gegevens volledig zijn, correct werden vastgelegd en naar behoren worden gepresenteerd in de financiële overzichten van de EU.
- We beoordelen het boekhoudsysteem om te waarborgen dat het systeem een goede basis biedt voor het opstellen van betrouwbare gegevens.
- Wij beoordelen essentiële boekhoudprocedures om te waarborgen dat zij goed werken.
- We verrichten analytische controles van boekhoudgegevens om te waarborgen dat deze op consistente wijze worden gepresenteerd en redelijk lijken.
- We controleren een steekproef van boekingen rechtstreeks om te waarborgen dat de onderliggende verrichtingen inderdaad bestaan en nauwkeurig zijn vastgelegd.
- Wij controleren de financiële overzichten om te waarborgen dat deze de financiële situatie getrouw weergeven.
Regelmatigheid van de verrichtingen
Voldoen de aan de EU-rekeningen ten grondslag liggende verrichtingen inzake ontvangsten en verrichte betalingen aan de regels?
Uit de EU-begroting worden miljoenen betalingen gedaan aan begunstigden in zowel de EU als de rest van de wereld. Het merendeel van deze uitgaven wordt beheerd door de lidstaten. Om de bewijzen te verzamelen die we nodig hebben, onderzoeken we een steekproef van verrichtingen en gebruiken we informatie over de systemen waarmee ontvangsten en verrichte betalingen (d.w.z. zowel saldobetalingen als verrekening van voorschotten) worden beheerd en gecontroleerd.
Ingeval is voldaan aan de voorwaarden van de relevante internationale controlestandaarden, evalueren we de toetsingen en controles die zijn verricht door degenen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de EU-begroting en voeren we deze opnieuw uit. Zodoende houden we volledig rekening met corrigerende maatregelen die eventueel zijn genomen op basis van deze controles.
- We beoordelen de systemen voor ontvangsten en uitgaven om te bepalen hoe doeltreffend ze zijn in het waarborgen van de regelmatigheid van de verrichtingen.
- Wij trekken statistische steekproeven van verrichtingen die de basis vormen voor een gedetailleerde toetsing door onze auditors. We onderzoeken de verrichtingen uit de steekproef nauwkeurig, ook ter plaatse bij de eindbegunstigden (bijv. landbouwers, onderzoeksinstituten of bedrijven die openbaar aanbestede werken uitvoeren of diensten leveren), om bewijs te verkrijgen dat elke onderliggende gebeurtenis ook heeft plaatsgevonden, naar behoren is vastgelegd en voldoet aan de regelgeving die geldt voor het verrichten van betalingen. Vanwege COVID-19-reisbeperkingen konden we dit jaar in vrijwel geen van de gevallen controles ter plaatse uitvoeren. Daarom hebben wij het grootste deel van onze werkzaamheden op afstand verricht, waardoor we het hebben kunnen afronden en er conclusies uit hebben kunnen trekken.
- We analyseren fouten en merken deze aan als kwantificeerbaar of niet-kwantificeerbaar. Verrichtingen vertonen kwantificeerbare fouten indien de betaling volgens de regels niet had mogen worden goedgekeurd. Wij extrapoleren de kwantificeerbare fouten om een geschat foutenpercentage te verkrijgen voor elk terrein waarvoor we een specifieke beoordeling verrichten.
- We hanteren het niveau van 2 % als materialiteitsdrempel bij onze beoordeling. We houden ook rekening met deze beoordelingen en andere relevante informatie, zoals de jaarlijkse activiteitenverslagen en verslagen van andere externe auditors.
- Indien we vaststellen dat het foutenpercentage van materieel belang is in de gecontroleerde verrichtingen, moeten we bepalen of de fouten “van diepgaande invloed” zijn. Wij kunnen een fout om verschillende redenen van diepgaande invloed achten, ook wanneer we deze in een aanzienlijk deel van de controlepopulatie aantreffen. In dat geval vormt dit de grondslag voor een afkeurend oordeel. Sinds 2016 identificeren we terreinen van de EU-begroting met een laag risico en met een hoog risico. Wanneer de uitgaven met een hoog risico die fouten van materieel belang vertonen een aanzienlijk deel van de controlepopulatie uitmaken, achten wij de fout van diepgaande invloed en geven wij bijgevolg een afkeurend oordeel af.
- Al onze bevindingen bespreken we met zowel de autoriteiten in de lidstaten als de Commissie om te bevestigen dat de daarin vermelde feiten juist zijn.


Al onze publicaties zijn te vinden op onze website: http://www.eca.europa.eu. Meer informatie over het controleproces ten behoeve van de betrouwbaarheidsverklaring is te vinden in bijlage 1.1 van ons Jaarverslag 2020.
Contact
EUROPESE REKENKAMER
12, rue Alcide De Gasperi
L-1615 Luxemburg
LUXEMBURG
Tel. +352 4398-1
Inlichtingen: eca.europa.eu/nl/Pages/ContactForm.aspx
Website: eca.europa.eu
Twitter: @EUAuditors
Meer gegevens over de Europese Unie vindt u op internet via de Europaserver (http://europa.eu).
Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2021
ISBN 978-92-847-6750-2 | doi:10.2865/980933 | QJ-02-21-962-NL-N | |
HTML | ISBN 978-92-847-6730-4 | doi:10.2865/201846 | QJ-02-21-962-NL-Q |
ISBN 978-92-847-6780-9 | doi:10.2865/580563 | QJ-02-21-962-NL-C |
AUTEURSRECHT
© Europese Unie, 2021.
Het beleid van de Europese Rekenkamer (ERK) inzake hergebruik is geregeld bij Besluit nr. 6-2019 van de Europese Rekenkamer over het opendatabeleid en het hergebruik van documenten.
Tenzij anders aangegeven (bijv. in afzonderlijke auteursrechtelijke mededelingen), wordt voor inhoud van de ERK die eigendom is van de EU een licentie verleend in het kader van de Creative Commons Attribution 4.0 International (CC BY 4.0)-licentie. Dit betekent dat hergebruik is toegestaan mits de bron correct wordt vermeld en wijzigingen worden aangegeven. De hergebruiker mag de oorspronkelijke betekenis of boodschap van de documenten niet wijzigen. De ERK is niet aansprakelijk voor mogelijke gevolgen van hergebruik.
Voor de volgende foto’s is hergebruik toegestaan mits de auteursrechthebbende, de bron en de naam van de fotografen/architecten (voor zover aangegeven) worden vermeld:
* © Europese Unie, 2021, Europese Rekenkamer.
* © Europese Unie, 2015, Europese Rekenkamer. Architect: Paul Noël (K1-gebouw, 1988).
* © Europese Unie, 2018, Europees Parlement / Mathieu Cugnot.
* © Europese Unie, 2020, Europees Parlement / Melanie Wenger.
* © Europese Unie, 2017, Europese Rekenkamer. Architecten: Paul Noël (K1-gebouw, 1988) en Jim Clemes (K2-gebouw, 2004 en K3-gebouw, 2013).
U dient aanvullende rechten te verwerven indien specifieke inhoud personen herkenbaar in beeld brengt, bijvoorbeeld op foto’s van personeelsleden van de ERK, of werken van derden bevat. Indien toestemming wordt verkregen, wordt hiermee de bovengenoemde algemene toestemming opgeheven en zullen beperkingen van het gebruik daarin duidelijk worden aangegeven.
Wilt u inhoud gebruiken of reproduceren die geen eigendom van de EU is, dan dient u de houders van het auteursrecht mogelijk rechtstreeks om toestemming te vragen:
* © Shutterstock / Rawpixel.com.
* © Getty Images, 2017 / Miorag Gajic.
* © Getty Images, 2017 / skynesher.
* © Getty Images, 2018 / Ruslan Dashinsky.
* © Getty Images, 2017 / Simon Skafar.
* © Getty Images, 2017 / redstone.
* © Getty Images, 2019 / LumiNola.
Software of documenten waarop industriële-eigendomsrechten rusten, zoals octrooien, handelsmerken, geregistreerde ontwerpen, logo’s en namen, zijn uitgesloten van het beleid van de ERK inzake hergebruik; hiervoor wordt u ook geen licentie verleend.
De groep institutionele websites van de Europese Unie met de domeinnaam “europa.eu” bevat links naar sites van derden. Aangezien de ERK geen controle heeft over deze sites, wordt u aangeraden kennis te nemen van hun privacy- en auteursrechtbeleid.
Gebruik van het logo van de Europese Rekenkamer
Het logo van de Europese Rekenkamer mag niet worden gebruikt zonder voorafgaande toestemming van de Europese Rekenkamer.
Hoe neemt u contact op met de EU?
Kom langs
Er zijn honderden Europe Direct-informatiecentra overal in de Europese Unie. U vindt het adres van het dichtstbijzijnde informatiecentrum op: https://europa.eu/european-union/contact_nl
Bel of mail
Europe Direct is een dienst die uw vragen over de Europese Unie beantwoordt. U kunt met deze dienst contact opnemen door:
- te bellen naar het gratis nummer: 00 800 6 7 8 9 10 11 (bepaalde telecomaanbieders kunnen wel kosten in rekening brengen),
- te bellen naar het gewone nummer: +32 22999696, of
- een e-mail te sturen via: https://europa.eu/european-union/contact_nl
Waar vindt u informatie over de EU?
Online
Informatie over de Europese Unie in alle officiële talen van de EU is beschikbaar op de Europa-website op: https://europa.eu/european-union/index_nl
EU-publicaties
U kunt publicaties van de EU downloaden of bestellen op: https://op.europa.eu/nl/publications (sommige zijn gratis, andere niet). Als u meerdere exemplaren van gratis publicaties wenst, neem dan contact op met Europe Direct of uw plaatselijke informatiecentrum (zie https://europa.eu/european-union/contact_nl).
EU-wetgeving en aanverwante documenten
Toegang tot juridische informatie van de EU, waaronder alle EU-wetgeving sinds 1952 in alle officiële talen, krijgt u op EUR-Lex op: http://eur-lex.europa.eu
Open data van de EU
Het opendataportaal van de EU (http://data.europa.eu/euodp/nl) biedt toegang tot datasets uit de EU. Deze gegevens kunnen gratis worden gedownload en hergebruikt, zowel voor commerciële als voor niet-commerciële doeleinden.