Speciaal verslag
nr.05 2018

Hernieuwbare energie voor duurzame plattelandsontwikkeling: aanzienlijke synergieën mogelijk, waarvan de meeste echter niet zijn gerealiseerd

Over het verslag Het is van essentieel belang dat er meer energie uit hernieuwbare bronnen wordt gebruikt, zodat er in de EU minder broeikasgassen worden uitgestoten en de EU minder afhankelijk wordt van fossiele brandstoffen en van de invoer van energie, waardoor wordt bijgedragen tot de zekerheid van haar energievoorziening. Bovendien kan hernieuwbare energie een belangrijke aanjager zijn van duurzame ontwikkeling van de plattelandsgebieden. Tijdens onze controle hebben wij geconstateerd dat er sprake is van potentiële synergieën tussen het beleid met betrekking tot hernieuwbare energie en de fondsen die zijn bedoeld om duurzame plattelandsontwikkeling te bevorderen, maar dat dit potentieel vooralsnog grotendeels niet is gerealiseerd. Het EU-beleid inzake hernieuwbare energie is niet expliciet genoeg bij het bepalen van de voorwaarden om hernieuwbare energie met succes aan plattelandsontwikkeling te koppelen. De specifieke financiering die beschikbaar is voor plattelandsontwikkeling kan een rol spelen in de verwezenlijking van de streefcijfers voor hernieuwbare energie op EU- en nationaal niveau, maar de lidstaten hebben niet altijd prioriteit gegeven aan projecten op het gebied van hernieuwbare energie die zouden kunnen bijgedragen tot duurzame plattelandsontwikkeling.

De publicatie is beschikbaar in 23 talen en in het volgende formaat:
PDF
PDF General Report

Samenvatting

I

Duurzame energie is energie die wordt opgewekt uit hernieuwbare, niet-fossiele energiebronnen, die in een mensenleven worden aangevuld. In de EU is zowel de productie als het verbruik van hernieuwbare energie toegenomen, maar er zijn nog meer inspanningen nodig om de EU-streefcijfers voor hernieuwbare energie, namelijk 20 % eindenergieverbruik uit hernieuwbare bronnen in 2020, oplopend tot tenminste 27 % in 2030, te behalen. Het gebruik van meer hernieuwbare energie is van cruciaal belang voor de EU om haar broeikasgasemissies terug te dringen teneinde te voldoen aan de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering van 2015. Een verhoging van het gebruik van hernieuwbare energie zou de EU ook minder afhankelijk maken van fossiele brandstoffen en van de invoer van energie, en zo bijdragen tot de zekerheid van de Europese energievoorziening. Er bestaan verschillende nationale en EU-financieringsprogramma’s om de productie en het gebruik van duurzame energie te stimuleren, waarvan de EU-middelen uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) één bron vormen.

II

Onze controle had betrekking op het verband tussen hernieuwbare energie en plattelandsontwikkeling. Wij onderzochten het EU-beleidskader voor hernieuwbare energie als geheel en de wijze waarop specifieke aspecten van plattelandsontwikkeling daarin zijn geïntegreerd. Wij hebben beoordeeld of het kader dat wordt gebruikt om middelen voor plattelandsontwikkeling te besteden zodanig was opgezet en uitgevoerd dat de uitrol van hernieuwbare energie en de duurzame plattelandsontwikkeling werden vergemakkelijkt.

III

Uit onze controlewerkzaamheden concluderen wij dat er sprake is van potentiële synergieën tussen het beleid met betrekking tot hernieuwbare energie en het Elfpo, waarmee duurzame plattelandsontwikkeling kan worden bevorderd, maar dat dit potentieel vooralsnog grotendeels niet is gerealiseerd.

IV

Hoewel in verschillende studies een proactieve aanpak wordt aanbevolen om de potentiële synergieën te ontsluiten, constateerden we dat de EU wat betreft haar beleid inzake hernieuwbare energie explicieter kan zijn bij het bepalen van de voorwaarden om hernieuwbare energie met succes aan plattelandsontwikkeling te koppelen. Wij erkennen dat sommige instrumenten in het voorstel voor een beleidskader voor hernieuwbare energie deze situatie potentieel kunnen verbeteren. Het huidige noch het voorgestelde duurzaamheidskader voor bio-energie (met betrekking tot de productie en het gebruik van biomassa) biedt een adequate grondslag om plattelandsgebieden voldoende te beschermen tegen vastgestelde sociaal-economische en milieurisico’s, en ook niet om hun potentieel voor verdere duurzame ontwikkeling zo groot mogelijk te maken.

V

De specifieke financiering die beschikbaar is voor plattelandsontwikkeling kan een rol spelen in de verwezenlijking van de streefcijfers voor hernieuwbare energie van de EU en op nationaal niveau, maar deze moet een aanvulling zijn op de duurzame ontwikkeling van de plattelandsgebieden in de EU. De Commissie heeft echter onvoldoende verduidelijking of richtsnoeren op dit gebied gegeven, en ook niet met betrekking tot de wijze waarop het Elfpo een aanvulling moet vormen op de bestaande nationale en EU-financiering. Dit heeft tot gevolg dat de meeste van de bezochte lidstaten geen prioriteit gaven aan projecten op het gebied van hernieuwbare energie die een bijdrage kunnen leveren aan duurzame plattelandsontwikkeling.

VI

Verder beschikt de Commissie niet over volledige informatie over de uitgaven voor hernieuwbare energie uit het Elfpo in de programmeringsperiode voor plattelandsontwikkeling 2007-2013, of over de wijze waarop het project past in de algemene uitgaven van de EU op het gebied van hernieuwbare energie. Er is ook slechts beperkte informatie beschikbaar over wat er is bereikt met de bestede middelen. Ondanks bepaalde verbeteringen in de programmeringsperiode 2014-2020 zitten er nog steeds tekortkomingen in het monitoringsysteem, voornamelijk als gevolg van complicaties bij de programmering en de beperkte werkingssfeer van de belangrijkste indicatoren.

VII

Onze steekproef van gecontroleerde projecten omvatte zowel investeringen die energie uit hernieuwbare bronnen beschikbaar hadden gesteld aan derden als andere projecten in het kader waarvan energie was gegenereerd voor eigen gebruik door de eigenaar. Wij hebben geconstateerd dat de meeste van de bezochte projecten vanwege hun positieve economische en milieueffecten op plattelandsontwikkeling succesvol waren. Tekortkomingen in de selectieprocedures van de lidstaten hebben er echter ook toe geleid dat er projecten werden gefinancierd die de projecteigenaars een economisch voordeel opleverden, maar verder weinig effect hadden op plattelandsgebieden.

VIII

Op grond van deze bevindingen doen wij de volgende aanbevelingen:

  • Bij de uitwerking van hun toekomstige beleid voor hernieuwbare energie moeten de Commissie en de lidstaten rekening houden met de omstandigheden en de behoeften van plattelandsgebieden, met name bij het opzetten van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen.
  • De Commissie moet samen met de medewetgevers het toekomstige beleidskader voor bio-energie zo ontwerpen dat wordt voorzien in betere waarborgen tegen het niet-duurzame gebruik van biomassa voor energie.
  • De Commissie moet het doel en de rol van Elfpo-steun voor investeringen in hernieuwbare energie specificeren.
  • Met betrekking tot Elfpo-steun voor hernieuwbare energie moet de Commissie van de lidstaten eisen dat zij in hun verbeterde jaarlijkse uitvoeringsverslagen van 2019 relevante informatie verstrekken over de programmaresultaten van projecten voor hernieuwbare energie.
  • De Commissie moet samen met de lidstaten de noodzaak onderstrepen om relevante selectieprocedures toe te passen, zodat uitsluitend steun wordt verstrekt aan levensvatbare projecten voor hernieuwbare energie met een duidelijk voordeel voor duurzame plattelandsontwikkeling.

Inleiding

Hernieuwbare energie in de EU

01

Duurzame energie is energie die wordt opgewekt uit hernieuwbare, niet-fossiele energiebronnen, die in een mensenleven worden aangevuld. Hernieuwbare energiebronnen zijn zonne- en windenergie, mariene energie en waterkracht, geothermische energie en bio-energie12. De voornaamste soorten hernieuwbare energie, technologieën en typische toepassingen zijn weergegeven in figuur 1.

Figuur 1

Hernieuwbare energiebronnen, technologieën en toepassingen

Bron: ERK.

02

Het gebruik van meer hernieuwbare energie is van cruciaal belang voor de EU om haar broeikasgasemissies terug te dringen teneinde te voldoen aan de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering van 2015. Een verhoging van het gebruik van hernieuwbare energie zou de EU ook minder afhankelijk maken van fossiele brandstoffen en van de invoer van energie, en zo bijdragen tot de zekerheid van haar energievoorziening.

03

In 2015 was 26,7 % van de in de EU geproduceerde primaire energie afkomstig uit hernieuwbare bronnen (zie figuur 2). De productie van hernieuwbare energie nam toe van ongeveer 120 Mtoe in 2005 tot 205 Mtoe in 2015 (een stijging van 71 %), terwijl de productie van primaire energie uit de meeste andere bronnen in dezelfde periode daalde in zowel absolute als relatieve termen3.

Figuur 2

Productie van primaire energie, EU-28, 2015 (% van het totaal, op basis van ton olie-equivalenten)

NB: In de statistische documenten omvat biomassa hout en andere vaste biobrandstoffen, biogas, vloeibare biobrandstoffen, en hernieuwbare (biologisch afbreekbare) afvalstoffen.

Bron: Eurostat (nrg_100a) and (nrg_107a) (http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/Energy_production_and_imports en http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/Renewable_energy_statistics).

04

Figuur 2 toont eveneens dat biomassa (inclusief het biologisch afbreekbare deel van afvalstoffen) veruit de belangrijkste hernieuwbare energiebron in de EU is: deze sector is goed voor 63,3 % van alle hernieuwbare energieproductie. Dit maakt de landbouw- en de bosbouwsector bijzonder belangrijk voor de productie van hernieuwbare energie. In 2010 was 48,5 % (80,7 Mtoe) van de in de EU geproduceerde hernieuwbare energie afkomstig van biomassa uit de bosbouw, terwijl biomassa uit de landbouw goed was voor 10,6 % (17,6 Mtoe)4.

Het beleidskader van de EU op het gebied van hernieuwbare energie

05

Het belangrijkste element in het huidige EU-beleidskader voor hernieuwbare energie is de richtlijn hernieuwbare energie. De richtlijn maakt integrerend deel uit van het klimaat- en energiepakket5 van 2020, waarin drie EU-brede doelstellingen zijn vastgelegd die uiterlijk in 2020 moeten worden bereikt. Een van deze doelstellingen is dat 20 % van de in de EU verbruikte energie moet zijn opgewekt uit duurzame energiebronnen6. De richtlijn voorziet ook in de vaststelling van nationale streefcijfers voor het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen, variërend van 10 % in Malta tot 49 % in Zweden7. Ook is in dat artikel bepaald dat 10 % van de energie die wordt verbruikt in de vervoersector in alle lidstaten, afkomstig moet zijn van hernieuwbare energiebronnen.

06

De richtlijn hernieuwbare energie verplicht de lidstaten tot het vaststellen van nationale actieplannen voor energie uit hernieuwbare bronnen (NREAP’s) en de Commissie om elke twee jaar verslag uit te brengen over hun vorderingen bij de verwezenlijking van hun doelstellingen op het gebied van hernieuwbare energie. Aan de hand van deze individuele verslagen stelt de Commissie een voortgangsverslag op waarin een overzicht wordt gegeven van de beleidsontwikkelingen in de EU op het gebied van hernieuwbare energie8.

07

In 2014 heeft de Europese Raad een nieuw klimaat- en energiekader vastgesteld met nieuwe streefdoelen die uiterlijk in 2030 moeten worden bereikt. Volgens deze streefdoelen moet in dat jaar ten minste 27 % van de in de EU gebruikte energie afkomstig zijn uit hernieuwbare bronnen9. Daarvoor heeft de Commissie verschillende wetgevingsvoorstellen ingediend, met name in haar pakket “Schone energie voor alle Europeanen” (het “winterpakket”) van 30 november 2016. Dit pakket omvatte onder meer een voorstel tot herziening van de richtlijn hernieuwbare energie (in dit verslag aangeduid als het RED II-voorstel)10 en doorloopt momenteel het wetgevingsproces.

08

De Commissie heeft in haar RED II-voorstel voorgesteld de bindende nationale streefdoelen voor de lidstaten te schrappen. Zij verplichtte hen evenwel om niet achterop te raken met hun streefdoelen voor 2020. In haar voorstel inzake de governance van de energie-unie11 verplichtte zij hen om geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen voor te bereiden om ervoor te zorgen dat hun nationale inspanningen ambitieus en coherent genoeg waren om te voldoen aan de doelstellingen van de EU.

09

Hoewel hernieuwbare energie goed is voor 26,7 % van de geproduceerde energie in de EU (zie figuur 2), bedroeg het aandeel van hernieuwbare energie in de EU qua verbruik in 2014 slechts 16 % volgens het Voortgangsverslag hernieuwbare energie van de Commissie uit 2017. Dit komt doordat meer dan de helft van het energieverbruik in de EU afkomstig was uit netto-invoer (hoofdzakelijk gas en ruwe olie)12. In hetzelfde verslag staat dat de EU als geheel en de meeste lidstaten hun streefdoelen voor 2020 zullen bereiken of zelfs zullen overschrijden. Bij de prognoses wordt echter ook verwacht dat Ierland, Luxemburg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk niet aan hun nationale streefcijfers zullen voldoen13.

Steunregelingen voor hernieuwbare energie

10

Om de productie van hernieuwbare energie te stimuleren en om hun nationale streefcijfers inzake hernieuwbare energie te halen, hebben de lidstaten een scala aan beleidsmaatregelen genomen. Deze omvatten financiële prikkels, zoals tarieven voor teruglevering (FIT’s) of premies voor teruglevering (FIP’s) en maatregelen, zoals quotaverplichtingen met verhandelbare groene certificaten. Combinaties van deze instrumenten worden veelvuldig gebruikt, vooral in de elektriciteitssector. In de sector verwarming en koeling is de steun hoofdzakelijk gebaseerd op investeringssubsidies en belastingprikkels14.

11

Hernieuwbare energie is een horizontale prioriteit die relevant is voor talloze beleidsterreinen van de EU. De EU verleent steun voor hernieuwbare energie in het kader van de verschillende financieringsprogramma’s. Deze omvatten het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), en ook de programma’s Horizon 2020 en LIFE15.

12

De Commissie kon geen recente en uitvoerige informatie verstrekken over de totale financiële steun voor energie uit hernieuwbare energiebronnen, hetzij uit Europese programma’s of uit nationale regelingen die zijn opgezet door de lidstaten. Alleen de studie van Ecofys “Subsidies and costs of EU energy”16 bevat ramingen van de jaarlijkse subsidies voor hernieuwbare energie van 2008 tot en met 2012. In de EU werd in 2012 volgens deze gegevens 99,4 miljard euro aan overheidsgeld besteed ter ondersteuning van de energiesector, voornamelijk uit de nationale begrotingen, waarvan 40,32 miljard euro voor hernieuwbare energie. FIT’s (23,8 miljard euro), FIP’s (6,4 miljard euro) en investeringssteun (4 miljard euro) waren de belangrijkste vormen van steun voor hernieuwbare energiebronnen.

Hernieuwbare energie in het beleidskader voor plattelandsontwikkeling van de EU

13

In wetgevende en beleidsdocumenten van de EU wordt de potentieel positieve impact van hernieuwbare energie op plattelandsontwikkeling vastgesteld. De richtlijn hernieuwbare energie en het RED II-voorstel bevatten verwijzingen naar de kansen die dankzij hernieuwbare energie ontstaan voor werkgelegenheid en regionale ontwikkeling, met name in plattelandsgebieden en geïsoleerde gebieden17.

14

In de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling voor de periode 2007-201318 en Verordening (EG) nr. 1698/200519 wordt in de context van het beleidskader voor plattelandsontwikkeling op deze kwesties ingegaan. De overwegingen betreffende de mogelijkheden van de productie en het gebruik van hernieuwbare energie in plattelandsgebieden zijn uitgewerkt in de “gezondheidscheck”, een pakket voor de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), waarover de EU-ministers van Landbouw in november 2008 overeenstemming hebben bereikt. In die context erkenden zij dat hernieuwbare energie een van de zes “nieuwe uitdagingen”20 is.

15

In de programmeringsperiode 2014-2020 wordt de EU-steun voor plattelandsontwikkeling, met inbegrip van steun voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie, binnen een nieuw kader verstrekt. Het Elfpo is een van de vijf Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) geworden. Dit kader is bedoeld om de verschillende fondsen beter te coördineren met het oog op de verbetering van de uitvoering van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei21. De strategische doelstellingen van de Europa 2020-strategie zijn omgezet in de elf thematische doelstellingen van de ESI-fondsen. Voor het Elfpo zijn deze verder onderverdeeld in zes prioriteiten voor plattelandsontwikkeling en 18 aandachtsgebieden22 (zie figuur 3). Onze visie op de nieuwe programmering is opgenomen in Speciaal verslag nr. 16/2017 “Programmering van plattelandsontwikkeling: minder complexiteit nodig en meer aandacht voor resultaten”.

Figuur 3

Plattelandsontwikkelingskader voor de programmeringsperiode 2014-2020

Bron: Europese Commissie, het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling (ENPO, Policy overview 2014-2020 (aangepast) (https://enrd.ec.europa.eu/en/node/1587/policy-overview-2014-2020).

16

Hernieuwbare energie wordt afgedekt door aandachtsgebied 5C, waarin wordt verwezen naar “het faciliteren van de levering en het gebruik van hernieuwbare bronnen, van bijproducten, en afvalmateriaal en van residuen en andere non-foodgrondstoffen ten bate van de bio-economie”. Dit betekent dat de Elfpo-maatregelen ter ondersteuning van de uitrol van hernieuwbare energie in beginsel moeten worden toegeschreven aan aandachtsgebied 5C.

17

In het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid is investeringssteun voor de uitrol van hernieuwbare energie onderworpen aan gedeeld beheer door de Commissie en de lidstaten. Programma's voor plattelandsontwikkeling (POP's) worden door de lidstaten opgesteld en door de Commissie goedgekeurd. De lidstaten kiezen daarna op basis van de ingediende programma's de projecten waaraan ze financiering toekennen.

Reikwijdte en aanpak van de controle

18

Wij onderzochten het kader voor hernieuwbare energie, waarbij wij bijzondere aandacht hadden voor de vraag hoe plattelandsontwikkelingsaspecten daarin waren geïntegreerd. Onze belangrijkste controlevraag luidde: “Bevordert de Elfpo-steun voor hernieuwbare energie de uitrol van hernieuwbare energie en duurzame plattelandsontwikkeling?”

19

Wij hebben beoordeeld of en hoe de instrumenten van het beleid inzake hernieuwbare energie op het niveau van de EU en de lidstaten de ontwikkeling van het platteland actief hebben ondersteund. Bio-energie is van groot belang voor plattelandsgebieden waar biomassa, zoals gewassen, dierlijke en organische afvalstoffen, en houtbiomassa, gemakkelijk beschikbaar is, maar hieraan zijn bepaalde ecologische en sociaal-economische risico’s verbonden (zie de paragrafen 23-41).

20

Ook onderzochten we het beleidskader voor plattelandsontwikkeling en de uitvoering ervan in de lidstaten om te beoordelen of de Elfpo-steun voor hernieuwbare energie daadwerkelijk heeft bijgedragen tot duurzame plattelandsontwikkeling (zie de paragrafen 42-81).

21

Rekening houdend met de werkzaamheden van de OESO op dit gebied23, zijn wij van mening dat de investeringen in hernieuwbare energie bijdragen tot duurzame plattelandsontwikkeling als zij een of meer van de volgende voordelen bieden:

  • milieuvoordelen,
  • inkomensdiversificatie voor landbouwers en bosbezitters,
  • banen bij en bedrijfsmogelijkheden voor ondernemingen op het platteland,
  • nieuwe en betere infrastructuur en diensten in plattelandsgebieden,
  • nieuwe inkomstenbronnen ter ondersteuning van belangrijke openbare diensten en infrastructuur in plattelandsgebieden.
22

We verrichtten onze controle tussen september 2016 en mei 2017, waarbij wij controle-informatie afkomstig van de volgende bronnen hebben verzameld:

  • Controles aan de hand van stukken en gesprekken met personeelsleden van de vier directoraten-generaal van de Europese Commissie: DG Landbouw en Plattelandsontwikkeling (DG AGRI), DG Energie (ENER), DG Milieu (ENV), DG Klimaat (CLIMA);
  • controlebezoeken in vijf lidstaten: Bulgarije, Frankrijk (Laag-Normandië), Italië (Toscane), Litouwen en Oostenrijk. Deze lidstaten werden geselecteerd omdat 53 % van de geplande uitgaven voor aandachtsgebied 5C daarheen gaat en om voor een evenwichtige geografische spreiding te zorgen. Wij hebben de vijf betrokken POP’s en andere relevante documenten geëvalueerd en gesprekken gevoerd met functionarissen van de beheersautoriteiten voor plattelandsontwikkeling, betaalorganen en energieministeries van de lidstaten. We bezochten 29 projecten op het gebied van hernieuwbare energie in de programmeringsperioden 2007-2013 en 2014-2020 ter plaatse en ondervroegen de projectbeheerders (zie bijlage II); de door ons bezochte projecten waren voornamelijk investeringen in installaties voor hernieuwbare energie, maar omvatten ook een aantal te ondersteunen projecten, bijvoorbeeld op het gebied van bosbeheer, of investeringen in faciliteiten voor de productie van pellets of houtafval;
  • een korte enquête onder zes lidstaten (Ierland, Luxemburg, Nederland, Polen, Roemenië en Slovenië) die slechts een klein bedrag aan of helemaal geen Elfpo-financiering hadden toegewezen aan aandachtsgebied 5C. Onze bedoeling was erachter te komen waarom dit zo was;
  • overlegbijeenkomsten met de betreffende belanghebbenden, waaronder de European Biomass Association (AEBIOM) en BirdLife, om de potentiële voordelen en de duurzaamheidsrisico’s van bio-energie te bespreken.

Opmerkingen

Het beleidskader voor hernieuwbare energie van de EU zou beter gebruik kunnen maken van de mogelijkheden van de uitrol van hernieuwbare energie in plattelandsgebieden, en tegelijkertijd de daarmee verbonden risico’s kunnen beperken

23

In dit deel onderzoeken wij of door het beleidskader voor hernieuwbare energie de potentiële voordelen van hernieuwbare energie op het platteland worden bevorderd en of tegelijkertijd de daaraan verbonden sociaal-economische en milieurisico’s worden beperkt. We hebben ons gericht op het bijzondere geval van bio-energie, omdat bio-energie de vorm van hernieuwbare energie is die het meest duidelijk verband houdt met plattelandsgebieden.

De mogelijkheden van hernieuwbare energie voor plattelandsgebieden zijn onvoldoende benut

Studies tonen de potentieel positieve effecten aan van hernieuwbare energie op plattelandsontwikkeling…
24

Verschillende studies wijzen erop dat projecten op het gebied van hernieuwbare energie kunnen worden ontwikkeld in het voordeel van lokale belangen en duurzame plattelandsontwikkeling24. Zo kan hernieuwbare energie directe banen scheppen (de bediening en het onderhoud van installaties bijvoorbeeld), maar de meeste banen voor de lange termijn zijn indirect en kunnen in de hele toeleveringsketen worden gevonden (bouw, productie, of, in het geval van biomassa, in de land- en bosbouw). In sommige gevallen bleek uit de studies die we hebben onderzocht dat het mogelijk was om bestaande productiefaciliteiten die niet eerder waren gebruikt voor de productie van energie opnieuw te gebruiken door middel van de bouw van onderdelen voor windturbines of zonnepanelen. Sommige studies vermeldden innovaties (zoals de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken en beleid) in plattelandsgebieden met installaties voor hernieuwbare energie. Energie uit hernieuwbare bronnen kan een nieuwe bron van inkomsten zijn voor landbouwers of bosbezitters, maar ook voor grondbezitters of lokale overheden. Door bovendien hun eigen energie te produceren, kunnen plattelandsgemeenschappen minder afhankelijk worden van de prijsschommelingen van conventionele brandstoffen.

25

De studies benadrukken echter dat het, om optimaal gebruik te kunnen maken van de economische voordelen van de uitrol van hernieuwbare energie voor plattelandsgebieden, noodzakelijk is dat voor het plattelandsontwikkelingsbeleid een aanpak wordt gekozen die goed aansluit op de plaatselijke omstandigheden en kansen, en waarin de nadruk ligt op het concurrentievermogen van de plattelandsgebieden. Daartoe moet een aantal belangrijke factoren in aanmerking worden genomen (zie tekstvak 1).

Tekstvak 1

Belangrijke factoren voor een succesvolle koppeling van hernieuwbare energie en plattelandsontwikkeling

De OESO heeft in haar studie “Linking Renewable Energy to Rural Development” de volgende belangrijke factoren vastgesteld25:

  • Integreer energiestrategieën in de plaatselijke economische ontwikkelingsstrategie, zodat zij een afspiegeling zijn van de lokale mogelijkheden en behoeften.
  • Integreer hernieuwbare energie in grote toeleveringsketens in plattelandseconomieën, zoals landbouw, bosbouw, traditionele productie en groen toerisme.
  • Beperk subsidies zowel qua reikwijdte als qua duur en gebruik deze slechts om projecten op het gebied van hernieuwbare energie aan te moedigen die bijna levensvatbaar zijn op de markt.
  • Voorkom dat bepaalde vormen van hernieuwbare energie worden opgedrongen op terreinen waarvoor deze niet geschikt zijn.
  • Wees gericht op betrekkelijk rijpe technologieën, zoals de opwekking van warmte uit biomassa, kleinschalige waterkracht en windkracht.
  • Zet een geïntegreerd energiesysteem op, op basis van kleine energienetwerken ter ondersteuning van de industriële activiteiten.
  • Erken dat hernieuwbare energie concurreert met andere sectoren voor productiemiddelen, met name grond.
  • Beoordeel potentiële projecten aan de hand van investeringscriteria en niet op basis van de subsidieniveaus op korte termijn.
  • Zorg voor lokaal maatschappelijk draagvlak door te waarborgen dat hernieuwbare energie duidelijke voordelen oplevert voor de lokale gemeenschappen en door hen te betrekken bij het proces.
26

De ervaringen met de uitrol van hernieuwbare energie in plattelandsgebieden in Noorwegen, Zweden en Finland benadrukken het belang van lokale samenwerking ter bevordering van de ontwikkeling van hernieuwbare energie en de ontwikkeling van het platteland. Deze voorbeelden betreffen hoofdzakelijk bosbiomassa26. Het typische model van deze “bio-energiegemeenschappen” omvat producenten van biomassa, houtverwerkende industrieën, lokale overheden en organisaties van het maatschappelijk middenveld. Deze belanghebbenden werken vaak samen met onderzoeksinstellingen of adviesbureaus.

… maar het beleid inzake hernieuwbare energie van de EU zou deze voordelen actiever kunnen nastreven
27

Wij hebben geconstateerd dat het huidige beleidskader voor duurzame energie hernieuwbare energieprojecten die ten goede komen aan plattelandsgebieden doeltreffender zou kunnen stimuleren.

  1. In wetgevende en beleidsdocumenten van de EU wordt vastgesteld dat hernieuwbare energie op het gebied van plattelandsontwikkeling potentieel een positieve impact heeft. Hoewel in de overwegingen van de richtlijn hernieuwbare energie met betrekking tot de uitrol van hernieuwbare energie wordt verwezen naar het aspect plattelandsontwikkeling, bevat het regelgevende gedeelte van de richtlijn geen specifieke bepalingen met betrekking tot het bevorderen van plattelandsontwikkeling.
  2. Er worden weinig verbanden gelegd tussen hernieuwbare energie en plattelandsontwikkeling in de NREAP's en in de desbetreffende voortgangsverslagen. Het Elfpo wordt zelden genoemd als een bron van financiering voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie. Ook is er kennelijk een gebrek aan coördinatie tussen de verschillende ministeries die zich bezighouden met hernieuwbare energie en het beleid voor plattelandsontwikkeling in de bezochte lidstaten.
28

Onze bevindingen worden bevestigd door de studie “Impacts of Renewable Energy on European Farmers” (december 2011) en het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC), die erop wijzen dat de lidstaten strategieën hadden moeten ontwikkelen om plattelandsontwikkeling en de uitrol van hernieuwbare energiebronnen aan elkaar te koppelen, maar dat zij dit niet hebben gedaan27.

29

In sommige lidstaten hebben we desondanks ook goede voorbeelden aangetroffen van strategieën voor hernieuwbare energie waarin rekening wordt gehouden met de plattelandsdimensie (zie tekstvak 2).

Tekstvak 2

Goede voorbeelden van strategieën voor duurzame energie waarin rekening wordt gehouden met plattelandsgebieden

In Oostenrijk wordt het programma “Klima- und Energie-Modellregionen” (KEM) sinds 2009 gefinancierd in het kader van het nationale klimaat- en energiefonds. Hierin worden regio’s uitgenodigd om bottom-upconcepten op het gebied van klimaat en energie te ontwikkelen en uit te voeren, om in overeenstemming met hun eigen mogelijkheden en behoeften aan de vraag naar energie te voldoen met een slimme mix van opwekking van hernieuwbare energie, een grotere energie-efficiëntie en slimme controles. Momenteel nemen 99 regio’s, die 65 % van de plattelandsgebieden van Oostenrijk vertegenwoordigen, deel aan het KEM-programma.

Frankrijk heeft speciaal voor plattelandsgebieden een strategisch plan ontwikkeld voor anaerobe vergisting, het EMAA (plan Énergie Méthanisation Autonomie Azote). Doel ervan is in 2012 op landbouwbedrijven in Frankrijk 1 000 anaerobe gistingstanks te installeren. Het EMAA beoogt een Frans model te ontwikkelen om de positieve externe effecten van anaerobe vergisting te maximaliseren (zoals de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen of het terugwinnen van verschillende soorten organisch afval) en te zorgen voor een extra bron van inkomsten voor landbouwers. Eind 2015 stonden er op landbouwbedrijven in Frankrijk 236 anaerobe vergisters.

30

In de verklaring van de Europese conferentie over plattelandsontwikkeling te Cork in september 201628 wordt gepleit voor plattelandstoetsingsmechanismen (“rural proofing”) om ervoor te zorgen dat het “potentieel van het platteland om innovatieve, inclusieve en duurzame oplossingen aan te dragen” is terug te vinden in beleidsmaatregelen en strategieën van de Unie. Bij “rural proofing” gaat het erom de beste manieren te vinden om in plattelandsgebieden beleid uit te voeren en om ervoor te zorgen dat in plattelandsgebieden billijke beleidsresultaten worden bereikt29. In mei 2017 verklaarde de Commissie dat zij was begonnen relevante studies en de ervaringen van de lidstaten in kaart te brengen. De resultaten van deze werkzaamheden kunnen worden gebruikt voor de ontwikkeling van een plattelandstoetsingsmechanisme.

31

De Commissie heeft in haar pakket “Schone energie voor alle Europeanen” (zie paragraaf 7) een aantal bepalingen en instrumenten voorgesteld die de potentieel positieve effecten van de uitrol van hernieuwbare energie voor plattelandsontwikkeling zouden kunnen versterken:

  1. in geïntegreerde klimaat- en energieplannen ter vervanging van de NREAP's zijn de zorgen van de plattelandsgebieden en de verschillende autoriteiten die verantwoordelijk zijn, naar de mening van de Commissie beter geïntegreerd terwijl de verslaglegging is gestroomlijnd doordat overlappingen worden vermeden;
  2. de governanceverordening30 schrijft voor dat de lidstaten rekening moeten houden met alle belanghebbenden en beter gebruik moeten maken van synergieën in verschillende sectoren;
  3. het RED II-voorstel van de Commissie omvatte bepalingen inzake consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie en gemeenschappen voor hernieuwbare energie31. Het doel ervan was om consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie in staat te stellen deze energie te genereren, op te slaan, te verbruiken en te verkopen zonder met onevenredige lasten te worden geconfronteerd, en om lokale gemeenschappen in staat te stellen deel te nemen aan en bij te dragen tot de ontwikkeling van specifieke strategieën ter verbetering van de acceptatie en de aanwending van hernieuwbare energie, en zodoende het potentieel dat in plattelandsgebieden bestaat, te ontsluiten.

Wij zijn van mening dat deze voorstellen van de Commissie nuttig zijn om de integratie van de plattelandsdimensie in het beleid inzake hernieuwbare energie van de EU te verbeteren.

In het beleidskader voor hernieuwbare energie van de EU worden de sociaal-economische en milieurisico’s van bio-energie voor plattelandsgebieden niet volledig aangepakt

32

Bio-energie is geen synoniem voor duurzame energie. De duurzaamheid van bio-energie hangt grotendeels af van de manier waarop de biomassa wordt geproduceerd en gebruikt. De productie en het gebruik van biomassa kunnen ook niet-duurzaam zijn, bijvoorbeeld als ze negatieve gevolgen hebben voor mensen, het milieu of natuurlijke hulpbronnen, waardoor toekomstige generaties minder in staat zijn om in hun behoeften te voorzien.

33

Bio-energie is de vorm van hernieuwbare energie die het meest duidelijk verband houdt met plattelandsgebieden. De grondstoffen32 die worden gebruikt voor de productie van bio-energie komen in nagenoeg alle gevallen uit plattelandsgebieden. Teelt en winning van biomassa uit de land- en bosbouw bieden mogelijkheden om het landbouwinkomen te diversifiëren, om werkgelegenheid en kansen voor het bedrijfsleven te scheppen, en om nieuwe plattelandsdiensten te verlenen.

34

Wanneer vaste biomassa, biogas of biomethaan het gebruik van conventionele fossiele brandstoffen vervangen, hebben zij het potentieel om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen, zoals wordt geïllustreerd in figuur A1 en A2 in bijlage I. Dit potentieel varieert naar gelang het systeem voor de productie van uit de land- of bosbouw afkomstig biogas, en het systeem voor de productie van biomethaan.

35

Bio-energie brengt echter ook sociaal-economische en milieurisico’s met zich mee voor plattelandsgebieden. Zo kunnen veranderingen in het landgebruik, intensivering van bosbeheer of intensieve teelt van energiegewassen leiden tot een afname van de biodiversiteit, bodemaantasting of waterstress en -verontreiniging (zie tekstvak 3). De verbranding van biomassa uit hout kan ook leiden tot hogere emissies van bepaalde schadelijke luchtverontreinigende stoffen33, en er wordt een debat gevoerd over de vraag of biomassa uit hout werkelijk koolstofneutraal is (zie tekstvak A1)34. Wij hebben 16 sociaal-economische en milieurisico’s vastgesteld in verband met de productie en het gebruik van bio-energie (zie tabel 1 en de tabellen A2 en A3 in bijlage I)35. De Commissie analyseerde risico’s die verbonden zijn aan de productie en het gebruik van bio-energie in haar effectbeoordeling over de duurzaamheid van bio-energie, die door haar werd opgesteld in voorbereiding op de herschikking van de richtlijn hernieuwbare energie36.

Tekstvak 3

De prikkels voor de productie van biogas in Duitsland als gevolg van niet-duurzame teelt van energiegewassen

Duitsland is de grootste producent van biogas in Europa (met 10 846 productiefaciliteiten die goed zijn voor 63 % van het EU-totaal). Elektriciteit uit biogas is goed voor 16,8 % van de in Duitsland geproduceerde hernieuwbare elektriciteit37.

De productie van biogas werd na 2000 sterk bevorderd door de bepalingen van de Wet op de hernieuwbare energie (EEG). Biogasinstallaties kregen krachtens die wet prioriteit bij de aansluiting op het elektriciteitsnet. Zij werden ook in staat gesteld om elektriciteit/biogas te verkopen tegen een teruglevertarief dat werd vastgelegd voor 20 jaar. Bij wijzigingen van de EEG in 2004 en 2009 werden extra bonussen ingevoerd, zoals een bonus voor het gebruik van energiegewassen. In de meeste biogasinstallaties in Duitsland wordt een mengsel van energiegewassen en mest gebruikt als grondstof.

In 2013 werd een oppervlakte van ongeveer 1 157 000 hectare (6,9 % van het landbouwareaal) gebruikt voor de productie van energiegewassen, voornamelijk ingekuilde maïs (73 %). Het toegenomen gebruik van energiegewassen zoals mais heeft echter tot controverses geleid, zoals mededingingskwesties (gebruik van grond of biomassa), een stijging van de pachtprijzen voor grond, veranderingen in het grondgebruik (kortere vruchtwisseling, vaker ploegen, minder blijvend grasland), en nutriëntenoverschotten, en ook tot problemen in verband met het maatschappelijk draagvlak38 39.

Diverse wijzigingen van de EEG in 2012, 2014 en 2017 (lagere betalingen, afschaffing van bonussen, enz.) waren erop gericht de groei van de sector te vertragen en aan te moedigen dat in plaats van energiegewassen afval werd gebruikt. Een vergelijkbare wetswijziging is onlangs doorgevoerd in Italië, Europa’s op één na grootste producent van biogas40.

36

In de momenteel geldende EU-wetgeving41 zijn duurzaamheidscriteria vastgelegd voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa42. Sinds deze criteria in 2009 werden vastgesteld en in 2015 gewijzigd, worden er discussies gevoerd over de duurzaamheid van bio-energie. In haar pakket “Schone energie voor alle Europeanen”, heeft de Commissie duurzaamheidscriteria vastgesteld die ook van toepassing zouden zijn op andere vormen van bio-energie, zoals bio-energie uit vaste en gasvormige biomassabrandstoffen die worden gebruikt voor verwarming en elektriciteitsopwekking.

37

Het voorstel van de Commissie omvat twee soorten duurzaamheidscriteria:

  1. criteria waarmee bepaalde grenzen worden gesteld aan de productie van biomassabrandstoffen uit land- en bosbouw, en
  2. criteria die een minimumpercentage van broeikasgasemissiereducties vereisen voor verschillende installaties waarin biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen worden gebruikt.
38

Wij hebben onderzocht of en in hoeverre de criteria betrekking hebben op de door ons vastgestelde risico’s en of het voorgestelde kader43 een deugdelijke basis verschaft voor duurzame hernieuwbare energie in plattelandsgebieden.

39

De criteria uit het voorstel van de Commissie zijn niet bindend voor het op de markt brengen van energie uit biomassa; maar wel voor:

  1. de productie van bio-energie die wordt beschouwd als een bijdrage tot de doelstelling inzake hernieuwbare energie en die wordt gebruikt om de naleving van de verplichtingen inzake hernieuwbare energie te meten, en
  2. de vaststelling van voor energieproductie gebruikte biomassa die in aanmerking komt voor financiële steun.
40

Het voorstel omvat niet alle gewassen en toepassingen, en ook niet alle soorten installaties (zie paragraaf A3). In het RED II-voorstel werden slechts drie van de zestien door ons vastgestelde risico’s volledig aangepakt en in andere wetgevingshandelingen werd op twee daarvan ingegaan, terwijl elf andere risico’s gedeeltelijk werden behandeld. De risico’s die niet zijn aangepakt, houden vooral verband met de intensivering van de landbouwpraktijken en het bosbeheer, de verbranding van biomassa en de emissies van verontreinigende stoffen gedurende de rest van bio-energielevenscyclus (zie tabel 1, evenals de tabellen A2 en A3 in bijlage I). Onze gedetailleerde analyse en conclusies ter ondersteuning van tabel I zijn te vinden in bijlage 1.

Tabel 1

Dekking van duurzaamheidsrisico’s met betrekking tot bio-energie in het RED II-voorstel van de Commissie

  Risico’s voor de duurzaamheid Risico aangepakt?
1) Afname van de biodiversiteit

1a)als gevolg van een verandering in rechtstreeks landgebruik (zoals ontbossing, verlies van beschermde gebieden)

 

1b)als gevolg van de intensivering van landbouwpraktijken (bijv. verlies van gewasdiversiteit)

 

1c)als gevolg van de intensivering van bosbeheer

 
2) Aantasting van de bodem

2a)als gevolg van een verandering in rechtstreeks landgebruik (wat bijvoorbeeld kan leiden tot verlies van koolstof in de bodem, erosie)

 

2b)als gevolg van de intensivering van landbouwpraktijken (wat bijvoorbeeld kan leiden tot verdichting, verlies van vruchtbaarheid van de bodem en erosie)

 

2c)als gevolg van de intensivering van bosbeheer (wat bijvoorbeeld kan leiden tot een verlies van vruchtbaarheid van de bodem in de bossen als gevolg van de onttrekking van nutriënten – winning van bosrestanten)

 
3) Waterstress en -verontreiniging

3a)als gevolg van veranderingen in rechtstreeks landgebruik (zoals een verandering in de waterhuishouding)

 

3b)als gevolg van de intensivering van landbouwpraktijken (bijv. irrigatie, bemesting)

 

3c)als gevolg van de intensivering van bosbeheer (bijv. veranderingen in de waterhuishouding)

 
4) De uitstoot van broeikasgassen (BKG)

4a)als gevolg van broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus met uitzondering van biogene koolstof (bijv. gebruik van meststoffen, het vervoer van de biomassa, methaanlekkage vanuit biogasinstallaties)

 

4b)als gevolg van indirecte effecten (bijv. indirecte veranderingen in landgebruik (ILUC) als gevolg van de verplaatsing van de teelt van voedselgewassen, jonge bossen)

 

4c)CO2-emissies uit de verbranding van biomassa (biogene emissies)

 
5) Lucht-verontreiniging

5a)als gevolg van de verbranding van biomassa (bijv. fijnstof, SO2, enz.)

 

5b)als gevolg van emissies van verontreinigende stoffen gedurende de rest van de bio-energielevenscyclus (bijv. vervoer van biomassa)

 
6) Sociaal-economisch

6a)Niet doelmatig gebruik van de beschikbare biomassa (met inbegrip van de niet-toepassing van het cascaderingsbeginsel, suboptimale methoden voor omzetting van biomassa in energie)

 

6b)De concurrentie met bestaande toepassingen (bijv. de productie van levensmiddelen, hout voor de papier- en pulpindustrie)

 

Legenda:

     
Risico aangepakt Risico gedeeltelijk aangepakt Risico niet aangepakt

Bron: ERK.

41

De vaststelling van streefcijfers voor hernieuwbare energie in combinatie met regelingen voor overheidssteun voor bio-energie stimuleert het gebruik van bio-energie. Sinds het begin van de 21e eeuw is dit met name het geval voor de sectoren vervoer en elektriciteitsproductie. Een deel van deze bio-energie wordt geïmporteerd: in 2015 importeerde de EU 34 % van de pellets en 9,5 % van de vloeibare biobrandstoffen die zij verbruikte44. Wanneer afdoende garanties ontbreken (gebrekkige duurzaamheidscriteria), zien wij het als een risico dat het RED II-voorstel de productie en het gebruik van bio-energie aanmoedigt door middel van ambitieuze streefdoelen voor hernieuwbare energie, in combinatie met financiële stimulansen, omdat dit kan leiden tot toegenomen gebruik van niet-duurzame biomassa op lange termijn. Daarom biedt het voorgestelde kader geen adequate basis voor het optimaal benutten van het potentieel van plattelandsgebieden ten behoeve van duurzame ontwikkeling.

In het Elfpo worden de doelstellingen voor plattelandsontwikkeling niet voldoende nagestreefd bij de uitgaven voor hernieuwbare energie

42

De lidstaten kunnen besluiten om investeringen in hernieuwbare energie te financieren via het Elfpo. Het plattelandsontwikkelingsbeleid van de EU is gericht op de ondersteuning van plattelandsgebieden van de EU bij het aangaan van economische, sociale en milieu-uitdagingen. Daarom moeten via het Elfpo gefinancierde investeringen in hernieuwbare energie duidelijk ten goede komen aan plattelandsgebieden. In de volgende paragrafen wordt onderzocht of de Commissie en de lidstaten passende strategieën en maatregelen hebben ontwikkeld en toegepast, en of zij de resultaten van Elfpo-steun voor zowel de uitrol van hernieuwbare energie als duurzame plattelandsontwikkeling kunnen aantonen.

Bij de programmering voor plattelandsontwikkeling is onvoldoende rekening gehouden met hernieuwbare energie

43

Het Elfpo kan potentieel projecten ondersteunen die bijdragen tot de uitrol van hernieuwbare energie en de duurzame plattelandsontwikkeling. Ter bevordering van een betere prijs-kwaliteitverhouding moet Elfpo-financiering voor hernieuwbare energie gebaseerd zijn op een deugdelijke strategie, en worden verstrekt op basis van behoorlijk geïdentificeerde en gekwantificeerde behoeften. Ze moet ook worden afgestemd op andere beschikbare financieringsbronnen en andere beleidsinstrumenten, zoals de NREAP's.

44

De begunstigden van projecten op het gebied van hernieuwbare energie kunnen een deel van de investeringskosten terugverdienen door de verkoop van de geproduceerde energie tegen preferentiële of marktprijzen, of de economische prestaties van hun activiteiten verbeteren. Wanneer investeringssteun uit het Elfpo wordt aangevuld met aantrekkelijke FIT’s, bestaat het risico van overcompensatie en onrechtmatige staatssteun in de vorm van financiële voordelen voor de begunstigden, wat werd bevestigd bij een controle door de Commissie in Bulgarije. De uiteenlopende benaderingen die worden gehanteerd in de door ons bezochte lidstaten zijn weergegeven in tekstvak 4.

Tekstvak 4

Verschillende benaderingen van de lidstaten om Elfpo-steun en tarieven voor teruglevering te combineren

In Bulgarije en Frankrijk was de combinatie van FIT’s en Elfpo-steun toegestaan in de programmeringsperiode 2007-2013. Naar aanleiding van een controle in Bulgarije stelde de Commissie financiële correcties voor, omdat ze van oordeel was dat er door de aanpak sprake was van onrechtmatige staatssteun in de vorm van financieel voordeel voor de begunstigden. Als gevolg daarvan hebben de Bulgaarse autoriteiten de FIT’s met terugwerkende kracht verlaagd om de oorspronkelijke voorgestelde correctie te verminderen. Wij hebben geen informatie over soortgelijke wijzigingen in Frankrijk.

In Litouwen werd deze vorm van gecombineerde ondersteuning over het algemeen niet toegestaan. Een van de bezochte begunstigden is echter naar de rechter gestapt en verkreeg zo uiteindelijk zowel FIT- als Elfpo-investeringssteun.

In Oostenrijk en Italië (Toscane) was het in de programmeringsperiode 2007-2013 mogelijk om FIT-betalingen én Elfpo-steun te ontvangen, maar projecten die FIT-steun ontvingen, kregen minder Elfpo-steun. In de programmeringsperiode 2014-2020 is de combinatie van Elfpo- en FIT-steun niet toegestaan.

De totale voorziene uitgaven voor hernieuwbare energie uit verschillende EU-fondsen is niet bekend
45

Er zijn geen volledige gegevens beschikbaar over de geplande uitgaven voor investeringen in hernieuwbare energie in de programmeringsperiode 2014-2020 in het kader van de ESI-fondsen in het algemeen en het Elfpo in het bijzonder. De thematische doelstelling 4 van de ESI-fondsen (de omschakeling naar een koolstofarme economie), met uitgaven ter hoogte van 44 814 miljoen euro45, omvat hernieuwbare energie, maar ook energie-efficiëntie en duurzame stedelijke mobiliteit. Bijgevolg heeft de Commissie geen duidelijk beeld van de verwachte bijdrage van de ESI-fondsen tot investeringen in de uitrol van hernieuwbare energie.

46

Het Elfpo is goed voor ongeveer 11 % van de middelen van de ESI-fondsen voor thematische doelstelling 4 (ongeveer 5 027 miljoen euro46), terwijl de geplande Elfpo-uitgaven voor aandachtsgebied 5C voor de programmeringsperiode 2014-2020 798,9 miljoen euro bedroegen (zie figuur 4). De investeringen in het kader van dit aandachtsgebied hebben echter niet alleen betrekking op hernieuwbare energie, maar ook andere aspecten van de bio-economie, zoals de levering en het gebruik van bijproducten, afvalmateriaal, residuen en andere non-foodgrondstoffen.

47

Anderzijds mogen de lidstaten projecten met onderdelen die betrekking hebben op hernieuwbare energie in het kader van andere aandachtsgebieden uitvoeren (zie de paragrafen 55-58), wat een analyse van de Elfpo-bijdrage voor de financiering van hernieuwbare energie verder bemoeilijkt. Uit ons onderzoek (zie paragraaf 22) is gebleken dat bijvoorbeeld Roemenië (zie tekstvak 6) en Slovenië hadden besloten slechts geringe of geen financiering toe te wijzen aan aandachtsgebied 5C, omdat ze andere aandachtsgebieden, zoals 2A, 3A, 6A of 6B, geschikter vonden. Nederland en Polen hebben verklaard dat zij geen Elfpo-uitgaven hadden geprogrammeerd voor hernieuwbare energie, omdat zij van mening waren dat de uitrol van hernieuwbare energie in plattelandsgebieden voldoende werd ondersteund door andere ESI-fondsen en hun eigen nationale programma’s.

Figuur 4

Toewijzing van financiering aan aandachtsgebied 5C per lidstaat voor de periode 2014-2020 en gedane uitgaven op 12 oktober 2017 (in miljoen euro)

Bron: Europese Commissie (SFC), 12 oktober 2017.

48

Halverwege de programmeringsperiode is slechts 40,9 miljoen euro van de uitgaven gedaan (5,1 % van de totale begroting van 800 miljoen euro)47. De aanzienlijke vertragingen bij de uitvoering van programma’s voor hernieuwbare energie kunnen het gevolg zijn van de moeilijkheden in verband met de programmering van aandachtsgebieden (zie de paragrafen 55-58), naast vertragingen bij de goedkeuring van de programma’s voor plattelandsontwikkeling en de tijd die de lidstaten nodig hadden voor het ontwerp en de aanpassing van het nieuwe kader.

Ruimte voor verbetering van de koppeling tussen de vastgestelde behoeften en de benadering van de financiering voor hernieuwbare energie die is beschreven in de POP’s
49

In de mededeling van de Commissie getiteld “Richtsnoeren voor de strategische programmering voor de periode 2014-2020” geeft zij aan dat de beschrijving van de strategie (interventielogica) de keuze, de combinatie en de prioritering van maatregelen voor plattelandsontwikkeling moet rechtvaardigen in het licht van de resultaten van de SWOT-analyse en de vastgestelde behoeften. In de beschrijving moeten de verschillende behoeften en prioriteiten worden geprioriteerd. Daartoe onderzoekt de Commissie de strategische overwegingen van de lidstaten voor de uitrol van hernieuwbare energie in de goedkeuringsfase van het POP.

50

De Commissie geeft door middel van werkgroepen, comités van toezicht, controlelijsten, richtsnoeren (“maatregelfiches”) enz. advies aan de lidstaten om het opzetten en uitvoeren van de POP’s te vergemakkelijken. In de documenten met richtsnoeren wordt echter niet uitdrukkelijk ingegaan op de strategische overwegingen voor hernieuwbare energie, en ook niet op de vraag wat met Elfpo-investeringen in hernieuwbare energie moet worden bereikt, hoe daarmee waarde moet worden gecreëerd voor plattelandsgebieden, en hoe het Elfpo bestaande EU- en nationale financieringsregelingen moet aanvullen.

51

Wij hebben geconstateerd dat alle vijf de door ons onderzochte POP’s de verplichte elementen bevatten met betrekking tot het vaststellen van de doelstellingen, alsmede de behoeften en de strategische overwegingen in verband met hernieuwbare energie, maar dat geen daarvan een uitgebreide analyse of kwantificering van de bijbehorende financiële behoeften bevatte. Met uitzondering van Oostenrijk hebben de bezochte lidstaten hun vastgestelde behoeften en SWOT-analyses niet doeltreffend gebruikt ter onderbouwing van hun strategische benadering ten aanzien van hernieuwbare energie in hun POP’s; hun benadering bleef zeer algemeen. Andere tekortkomingen hadden betrekking op de uitvoering en wijzigingen van de oorspronkelijke strategieën op korte termijn (zie tekstvak 5).

Tekstvak 5

Wijziging van de in de POP’s beschreven oorspronkelijke benadering van de financiering van hernieuwbare energie

Bulgarije: strategie voor hernieuwbare energie is niet aangepast aan de marktomstandigheden en de aanbevelingen van de beoordelaar

In Bulgarije had meer dan 90 % van de in de periode 2007-2013 goedgekeurde projecten voor energie uit hernieuwbare bronnen betrekking op zonne-energie en deze hebben ook geprofiteerd van aantrekkelijke tarieven voor teruglevering uit de verkoop van elektriciteit. In de tussentijdse evaluatie van het Bulgaarse POP voor de periode 2007-2013 staat dat het potentieel van Bulgarije voor de productie van biomassa niet volledig was gerealiseerd, wat vooral te wijten was aan externe marktfactoren. Gelet op het grote aantal projecten voor zonne-energie beval de beoordelaar aan om de Elfpo-steun voor de verschillende soorten hernieuwbare energie evenwichtiger uit te voeren. De autoriteiten hebben hun strategie echter niet aangepast om rekening te houden met bijvoorbeeld het potentieel van biomassa voor de tweede helft van de programmeringsperiode 2007-2013. In de programmeringsperiode 2014-2020 zijn investeringen in projecten voor de verkoop van energie in Bulgarije niet langer subsidiabel.

Frankrijk (Laag-Normandië): de vastgestelde behoeften aan hernieuwbare energie moeten worden aangepakt met de helft van de aanvankelijk geplande Elfpo-financiering

In augustus 2015 heeft de Commissie haar goedkeuring gegeven aan het POP van de Franse regio Laag-Normandië, dat was gebaseerd op de behoeften die de regio zelf had vastgesteld. In maart 2017 diende Laag-Normandië een gewijzigde versie van het POP in. Dit leidde tot een afname met 48 % van de Elfpo-middelen voor hernieuwbare energie in het kader van aandachtsgebied 5C, van 14,6 tot 7,6 miljoen euro. Het is niet duidelijk of de aanvankelijk in het POP vastgestelde behoeften op zo’n korte termijn zijn afgenomen of verdwenen, of dat deze door een andere EU- of nationale regeling worden afgedekt.

52

De richtsnoeren en controles van de Commissie hebben deze tekortkomingen niet voorkomen. Deze hebben er niet voor gezorgd dat de lidstaten solide strategieën opstelden voor hernieuwbare energie in plattelandsgebieden. Bovendien vloeide de keuze van de Elfpo-maatregelen en de begrotingstoewijzing ervan niet altijd op logische wijze voort uit de in de POP’s beschreven mogelijkheden en behoeften.

Gebrekkige coördinatie tussen de verschillende financieringsbronnen voor hernieuwbare energie
53

Het huidige wetgevingskader48 bevordert de doeltreffende, doelmatige en gecoördineerde uitvoering van de verschillende EU-fondsen, met name de ESI-fondsen. De verantwoordelijkheid voor het onderbouwen van de behoefte aan een interventie in het kader van het POP en voor het zorgen voor goede coördinatie tussen fondsen ligt hoofdzakelijk bij de lidstaten. De Commissie steunt en begeleidt de lidstaten door het publiceren van strategische richtsnoeren, het bevorderen van goede praktijken en het monitoren van de uitvoering van het programma.

54

Bij het onderzoeken van een steekproef van partnerschapsovereenkomsten en POP’s voor de programmeringsperiode 2014-2020 hebben wij geconstateerd dat de lidstaten verschillende potentiële financieringsbronnen hadden geïdentificeerd en algemene afbakeningsbeginselen en maatregelen ter voorkoming van dubbele financiering hadden beschreven. De door ons geëvalueerde strategische documenten bevatten echter geen verdere informatie over de voordelen die kunnen worden verwezenlijkt door een doeltreffende coördinatie tussen de verschillende financieringsbronnen voor hernieuwbare energie. Ook ontbrak een analyse van de potentiële substitutie-effecten of van financiële lacunes op dit gebied49.

Toewijzing van maatregelen inzake hernieuwbare energie aan de diverse aandachtsgebieden
55

Zoals is uitgelegd in de paragrafen 14 en 15, is het beleidskader voor plattelandsontwikkeling in de periode 2014-2020 opgebouwd rond zes prioriteiten die zijn onderverdeeld in 18 thematische aandachtsgebieden (zie figuur 3). Steun voor energie uit hernieuwbare energiebronnen valt onder aandachtsgebied 5C, waarin wordt verwezen naar de levering en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen.

56

Deze aandachtsgebieden worden uitgevoerd door middel van maatregelen voor plattelandsontwikkeling. Figuur 5 bevat voorbeelden van de toewijzing van maatregelen en de voor prioriteit 5 vastgestelde indicatoren. Eén maatregel kan echter bijdragen tot verschillende aandachtsgebieden, prioriteiten en doelstellingen.

Figuur 5

Voorbeeld van een combinatie van maatregelen en indicatoren voor prioriteit 5 en de betreffende aandachtsgebieden

Bron: Europese Commissie, DG AGRI (aangepast door de ERK).

57

Bovendien kunnen de lidstaten voor specifieke maatregelen die worden toegewezen in het kader van aandachtsgebied 5C secundaire effecten vaststellen die van invloed zijn op andere aandachtsgebieden. Zo kan de toevoeging van fotovoltaïsche panelen op het dak van een nieuwe schuur die wordt gebruikt om de economische prestaties van een begunstigde te verbeteren, worden beoordeeld als een project op het gebied van hernieuwbare energie (dat dus onder aandachtsgebied 5C valt) of als onderdeel van een project voor de modernisering van een landbouwbedrijf, dat onder aandachtsgebied 2A valt (zie figuur 3), waarbij de component hernieuwbare energie een secundair effect zou zijn voor aandachtsgebied 5C.

58

De lidstaten hebben maatregelen voor hernieuwbare energie en soorten projecten niet op consistente wijze toegewezen aan aandachtsgebieden (zie tekstvak 6). Dit zal een impact hebben op de doeltreffendheid van de monitoring en de evaluatie van projecten op het gebied van hernieuwbare energie die worden gefinancierd via het Elfpo (zie de paragrafen 69-71), met name omdat de Commissie de lidstaten geen aanvullende richtsnoeren heeft verstrekt over het op consistente wijze toekennen van projecten aan de aandachtsgebieden.

Tekstvak 6

Toewijzing van maatregelen inzake hernieuwbare energie aan de diverse aandachtsgebieden

Frankrijk – toewijzing van bosbouwmaatregelen

Sommige bosbouwmaatregelen zijn bevorderlijk voor de productie en verkoop van energie uit hout en kunnen dus worden gekoppeld aan hernieuwbare energie50. Bosbouwmaatregelen werden door de Franse regio’s inconsequent toegewezen aan de aandachtsgebieden. Minder dan de helft van de regio’s in Frankrijk wees deze toe aan aandachtsgebied 5C, terwijl de overige regio’s ze aan andere aandachtsgebieden toewezen, zoals 2A, 2B, 2C, 5E of 6A. De keuze hing af van de vastgestelde behoeften en het te activeren geselecteerde aandachtsgebied, hoewel het verwachte resultaat van de maatregelen vergelijkbaar was.

Roemenië en Bulgarije – projecten inzake hernieuwbare energie voor eigen gebruik

In de periode 2014-2020 ondersteunden Roemenië en Bulgarije in aan zienlijke mate of uitsluitend projecten op het gebied van hernieuwbare energie voor eigen verbruik (op het landbouwbedrijf of in de onderneming, waarbij de energie niet wordt verkocht). Bulgarije is van mening dat deze projecten bijdragen tot aandachtsgebied 5C en heeft van alle lidstaten het op twee na hoogste bedrag toegewezen aan dit aandachtsgebied. De Roemeense autoriteiten hebben echter een zeer laag budget toegewezen aan aandachtsgebied 5C, aangezien zij van mening waren dat investeringen in hernieuwbare energie voor eigen gebruik slechts een secundaire bijdrage leverden tot aandachtsgebied 5C. Deze projecten vielen in plaats daarvan onder de aandachtsgebieden 2A, 3A, 6A of 6B.

Monitoring en evaluatie bieden slechts weinig gegevens over de financiering en de resultaten van investeringen in hernieuwbare energie

59

Er is informatie over de prestaties betreffende de doeltreffendheid en doelmatigheid van de uitgaven voor plattelandsontwikkeling ten behoeve van hernieuwbare energie nodig om aan te tonen wat er met de EU-begroting is bereikt en dat die goed is besteed. Verder is informatie over monitoring en evaluatie een waardevol instrument om de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de uitgaven voor plattelandsontwikkeling te verbeteren door het lopende beheer van programma’s aan te sturen door op mogelijke verbeteringen te wijzen en te helpen toekomstig beleid vorm te geven.

Hernieuwbare energie in het gemeenschappelijk toezicht- en evaluatiekader (GTEK) voor de periode 2007-2013
Geen uitgebreide monitoringgegevens in het kader van het GTEK voor hernieuwbare energie
60

Veel lidstaten (waaronder alle vijf door ons bezochte lidstaten) besloten om vanaf het begin van de programmeringsperiode 2007-2013 gebruik te maken van Elfpo-middelen voor de financiering van projecten op het gebied van hernieuwbare energie. Op dat moment waren er geen specifieke indicatoren voor het meten van de output of resultaten van projecten op het gebied van hernieuwbare energie.

61

Hierin kwam verandering in het kader van de “gezondheidscheck” van het GLB, waarbij hernieuwbare energie werd erkend als “nieuwe uitdaging” en de lidstaten voor de rest van de programmeringsperiode (2009-2013) aanvullende financiering ontvingen voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie (zie paragraaf 14). In deze context werden de lidstaten verplicht toezicht te houden op de uitgaven en het aantal begunstigden voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie dat werd gefinancierd in het kader van deze “nieuwe uitdaging”. Zij hoefden echter geen gegevens te verzamelen over de resultaten van projecten, zoals de hoeveelheid geproduceerde hernieuwbare energie of de geïnstalleerde capaciteit. Als gevolg daarvan ontbreekt het op EU-niveau aan uitgebreide informatie over in de periode 2007-2013 via het Elfpo gefinancierde projecten voor hernieuwbare energie; de bestaande indicatoren hebben namelijk uitsluitend betrekking op de extra financiële middelen die in het kader van de “gezondheidscheck” van het GLB zijn besteed aan hernieuwbare energie.

62

Wij onderzochten de gegevens van projecten op het gebied van hernieuwbare energie (aantal projecten, betaalde steun) van de door ons bezochte lidstaten, waarbij wij in vier van deze bezochte lidstaten51 een aantal verschillen hebben vastgesteld tussen de aan de Commissie gerapporteerde gegevens en onze berekeningen op basis van de cijfers uit de projectdatabanken van de lidstaten. De autoriteiten konden ons daarvoor geen verklaring geven, waardoor twijfels ontstaan over de juistheid en de volledigheid van de gegevens van de “gezondheidscheck” van het GLB.

63

Bovendien is er ook op EU-niveau geen omvattende informatie beschikbaar over het aantal projecten, de productie van hernieuwbare energie, of de geïnstalleerde capaciteit. Het is daarom onmogelijk om de bijdrage uit het Elfpo aan de uitrol van hernieuwbare energie in plattelandsgebieden te kwantificeren. Bij gebrek aan relevante en betrouwbare informatie over hernieuwbare energie, is het niet mogelijk om de doeltreffendheid van deze maatregelen in deze periode te beoordelen, en daarbij blijft onduidelijk op welke basis de lidstaten de hoofdstukken over hernieuwbare energie in hun POP’s hebben opgesteld. Deze bevindingen komen overeen met onze eerdere opmerkingen over monitoringgegevens met betrekking tot EFRO- en CF-steun voor hernieuwbare energie in de programmeringsperiode 2007-201352.

GTEK-evaluaties van het programma bieden slechts beperkte informatie over het effect van steun voor hernieuwbare energie op het gebied van plattelandsontwikkeling
64

Vertragingen bij de uitvoering van programma’s in het kader van het MFK zijn terugkerende problemen die wij in het verleden voor een groot aantal beleidsterreinen hebben geconstateerd53. De vertragingen bij de uitvoering van de POP’s voor 2007-2013 leidde opnieuw tot een discrepantie tussen de uitgavencyclus en de timing van de verslagleggingsvereisten. Dit heeft ertoe geleid dat er over hernieuwbare energie weinig relevante gegevens beschikbaar zijn voor de tussentijdse evaluaties, hoewel er enige nuttige informatie werd verstrekt (zie tekstvak 7). Veel lidstaten ondervonden vertragingen bij het afronden van hun evaluaties achteraf54.

65

Uit onze doorlichting van evaluaties achteraf bleek dat daarin was ingegaan op investeringen in hernieuwbare energie (d.w.z. de genomen maatregelen), hoewel de gevolgen daarvan voor duurzame plattelandsontwikkeling niet waren behandeld. Er waren geen relevante analyses gemaakt op het gebied van bijvoorbeeld de milieuvoordelen van hernieuwbare energie voor plattelandsgebieden, inkomensdiversifiëring, het scheppen van banen, de verbetering van de energie-infrastructuur en -diensten in plattelandsgebieden, enz.

66

Wij hebben echter een aantal goede praktijken vastgesteld met betrekking tot de evaluatie van projecten op het gebied van hernieuwbare energie (zie tekstvak 7).

Tekstvak 7

Voorbeelden van goede praktijken met betrekking tot de evaluatie van hernieuwbare energie in plattelandsgebieden

De autoriteiten van de regio Toscane (Italië) hadden aanvullende evaluaties verricht die relevante informatie bevatten over de bijdrage van de ondersteunde projecten tot de uitrol van hernieuwbare energie: een evaluatieverslag over 15 geïntegreerde projecten op het gebied van toeleveringsketens, een evaluatieverslag over bosbouwmaatregelen waarin de toeleveringsketen van energie uit hout en het potentieel van de sector wordt besproken, en een document over de ervaringen van de vijf in de periode 2000-2006 door middel van LEADER+ gefinancierde stadsverwarmingssystemen.

De Oostenrijkse autoriteiten hadden ook evaluatierapporten opgesteld over hernieuwbare energie, met name voor maatregel 321 (basisvoorzieningen voor de plattelandseconomie en -bevolking). In het verslag werd informatie verzameld over de economische, regionale, sociale en milieugevolgen van projecten voor hernieuwbare energie door middel van een evaluatiematrix met dertig gedetailleerde indicatoren. Aan de hand van twintig casestudy’s hebben de beoordelaars geconcludeerd dat de impact van biomassaverwarmingssystemen, zoals uitgevoerd in Oostenrijk, positieve gevolgen heeft gehad voor duurzame plattelandsontwikkeling, zoals regionale houtvoorziening, het scheppen van banen in de toeleveringsketen, en de levering van verwarming voor de plattelandsbevolking.

Door middel van monitoring- en evaluatie-activiteiten buiten het GTEK om heeft Oostenrijk nog meer voorbeelden van goede praktijken gegeven, zoals studies over de economische en regionale gevolgen van een nationaal programma ter ondersteuning van lokale en regionale initiatieven voor de uitrol van hernieuwbare energie (zie tekstvak 2). In deze studies werd geconcludeerd dat regionale bewustmaking en coördinatie voor de deelnemende regio’s tot de meest waardevolle effecten behoorden. De autoriteiten hadden ook een systeem voor kwaliteitsbeheer ingevoerd voor systemen voor biomassaverwarming van een bepaalde omvang, waarin benchmarkinggegevens werden verzameld die nuttig bleken te zijn voor projecteigenaars.

Hernieuwbare energie in het gemeenschappelijk toezicht- en evaluatiesysteem (GTES) voor de periode 2014-2020
67

Het nieuwe prestatiekader van de programmeringsperiode 2014-2020 is gericht op een, vergeleken met het verleden, resultaatgerichtere uitvoering van de programma’s voor plattelandsontwikkeling. In dit verband biedt het GMES55, het toezicht- en evaluatiesysteem voor plattelandsontwikkeling, een gedetailleerde gemeenschappelijke reeks indicatoren die voor aandachtsgebieden moeten worden gebruikt, en daarnaast gemeenschappelijke evaluatievragen die in de toekomst moeten worden beantwoord om de voortgang en de verwezenlijkingen van het plattelandsontwikkelingsbeleid te beoordelen, alsook de impact, doeltreffendheid, doelmatigheid en relevantie van beleidsmaatregelen op het gebied van plattelandsontwikkeling.

68

Het GTEK vereist dat er monitoringinformatie wordt verstrekt over “Totale investering in productie van hernieuwbare energie” (streefdoelindicator T 16) en over “Hernieuwbare energie uit ondersteunde projecten” (aanvullende resultaatindicator R 15). De lidstaten hebben de mogelijkheid aanvullende outputindicatoren vast te stellen voor specifieke maatregelen en de Commissie heeft bevestigd dat tien lidstaten of regio’s56 hadden besloten dit te doen. Bij de meeste van deze bijkomende maatregelspecifieke indicatoren voor aandachtsgebied 5C ging het echter om inputindicatoren, zoals overheidsuitgaven, of outputindicatoren, zoals het aantal ondersteunde begunstigden, projecten of maatregelen. Daarom bieden deze indicatoren geen solide basis om de resultaten van de component hernieuwbare energie in de POP’s te beoordelen, zodat de resultaatgerichte focus niet kon worden versterkt57.

69

Een andere complicatie is dat informatie over prestaties alleen wordt ingewonnen op het niveau van de aandachtsgebieden58. De aan aandachtsgebied 5C toegewezen Elfpo-projecten bieden geen volledige gegevens over hernieuwbare energie in plattelandsgebieden, omdat sommige projecten misschien indirect verband houden met hernieuwbare energie (zoals bosbeheer) maar zijn toegewezen aan aandachtsgebied 5C, terwijl bij andere projecten misschien is geoordeeld dat ze secundaire bijdragen leveren aan aandachtsgebied 5C en daarom vanuit andere aandachtsgebieden kunnen worden gesteund, zoals 2A, 3A, 6A, 6B, enz. De informatie over de “Totale investering in productie van hernieuwbare energie” (streefdoelindicator T 16) geeft dan ook alleen weer wat er werd toegekend aan aandachtsgebied 5C, en geeft geen algemeen beeld van alle investeringen in hernieuwbare energie in plattelandsgebieden.

70

Een andere indicator, resultaatindicator R 15 (hernieuwbare energie uit ondersteunde projecten), is gericht op alle projecten voor hernieuwbare energie. Uit de richtsnoeren van de Commissie blijkt echter dat de gegevens voor deze indicator op verschillende wijzen konden worden verzameld door de beoordelaars, bijvoorbeeld door middel van statistische enquêtes op EU- en nationaal niveau. Daarom hangt de vergelijkbaarheid van de gegevens op EU-niveau af van de keuzes van de beoordelaars.

71

Hoewel de Commissie gedetailleerde richtsnoeren heeft uitgebracht ter ondersteuning van de voorbereiding van de verslaglegging en de evaluatie, zouden de verbindingen tussen de GMES-indicatoren en de aandachtsgebieden de evaluatoren extra kunnen belasten, invloed kunnen hebben op de kwaliteit van de programmaevaluaties en hun vergelijkbaarheid, en, net als in het verleden, tot vertragingen kunnen leiden. Als er op belangrijke rapportagemomenten geen betrouwbare monitoring- en evaluatie-informatie beschikbaar is, lopen de lidstaten en de Commissie misschien de kans mis om de uitvoering van de maatregelen voor hernieuwbare energie te verbeteren.

Projecten met betrekking tot hernieuwbare energie bevestigen hun potentieel voor plattelandsontwikkeling, ondanks tekortkomingen in de selectieprocedures en de projectuitvoering

72

De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de selectie van projecten voor plattelandsontwikkeling, waarbij het de bedoeling is dat maatregelen voor plattelandsontwikkeling beter worden gericht op de EU-prioriteiten en de doelstellingen en strategieën van de lidstaten. Met het oog hierop zijn de lidstaten verplicht om duidelijke, relevante en objectieve subsidiabiliteits- en selectiecriteria en objectieve, eerlijke en transparante procedures vast te stellen en toe te passen59.

73

De subsidiabiliteitscriteria zijn de eisen waaraan door de projecten moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor steun in het kader van het Elfpo. Deze subsidiabiliteit is een ja/nee-voorwaarde. De selectiecriteria worden zo opgesteld door de lidstaten dat prioriteit wordt gegeven aan projecten die het best inspelen op de vastgestelde behoeften en aan de in de POP’s vastgelegde doelstellingen. In het belang van goed financieel beheer60 moeten de lidstaten de selectiecriteria zelfs toepassen in gevallen waarin voldoende middelen beschikbaar zijn om alle aanvragen goed te keuren. In het onderhavige geval moeten zij er met name voor zorgen dat levensvatbare projecten worden geselecteerd die de uitrol van hernieuwbare energie ondersteunen en toegevoegde waarde opleveren voor plattelandsgebieden.

De meeste projecten hadden voordelen opgeleverd voor de uitrol van hernieuwbare energie en plattelandsontwikkeling
74

We controleerden projecten voor hernieuwbare energie die verschilden qua soort en omvang (zie bijlage II). De projectsteekproef omvatte zowel investeringen waarmee energie uit hernieuwbare bronnen beschikbaar was gesteld aan derden als investeringen in het kader waarvan energie was gegenereerd voor eigen gebruik door de eigenaar.

75

Projecten voor “energievoorziening voor derden” waren vooral bedoeld om de inkomsten van een land- of bosbouwbedrijf te diversifiëren. Sommige projecten waren geïnitieerd en uitgevoerd door kleine en middelgrote ondernemingen of micro-ondernemingen. In het kader van dit soort succesvolle projecten waren er nieuwe en goed ontvangen energiediensten verstrekt aan particuliere huishoudens en openbare gebouwen in plattelandsgebieden. Deze projecten hadden milieuvoordelen opgeleverd, in het bijzonder in het geval van systemen voor stadsverwarming, die doorgaans meer energie-efficiënt zijn en een geringere uitstoot hebben dan individuele verwarmingssystemen. Dankzij deze projecten kregen de projecteigenaars ook nieuwe zakelijke kansen. Zij hebben leveranciers van grondstoffen in de lokale toeleveringsketen van biomassa, met name land- en bosbouwers, in staat gesteld om hun inkomsten te diversifiëren en hun bedrijven in stand te houden (zie tekstvak 8).

76

De uitrol van hernieuwbare energie vereist een grondige planning en ook installatie- en onderhoudswerkzaamheden. De in de regio opgedane deskundigheid en ervaring zijn waardevolle elementen voor de verdere ontwikkeling ervan in de richting van duurzame energieproductie en een doelmatiger en flexibeler energieverbruik, en de voordelen kunnen verder strekken dan de oorspronkelijke projectinvesteringen.

Tekstvak 8

Goede praktijken bij uit het Elfpo gefinancierde projecten voor energievoorziening aan derden

Stadsverwarmingssystemen in plattelandsgebieden in Oostenrijk

De Elfpo-steun voor hernieuwbare energie van Oostenrijk in de programmeringsperiode 2007-2013 was gericht op de verdere ontwikkeling van systemen voor stadsverwarming die op hout draaien.

Bij een van de door ons bezochte projecten was Elfpo-steun verleend voor diversificatie naar niet-agrarische activiteiten. Het project werd geleid door een coöperatie van 26 deeltijdlandbouwers die samen een bos van 400 hectare bezaten en beheerden. Zij hadden een lokaal verwarmingssysteem opgezet met een ketel met een capaciteit van 398 kW die op houtspaanders liep. Het systeem leverde drie gebouwen buiten het dorp 580 MWh per jaar: een kinderdagverblijf, een gebouw voor begeleid wonen en een klooster. De landbouwers exploiteerden het verwarmingssysteem en haalden het hout voor de productie van houtsnippers uit hun eigen bossen; daarbij gebruikten zij voornamelijk dunningshout van lage kwaliteit waarvoor eerder geen markt was.

Het project had de landbouwers economisch voordeel opgeleverd: zij had inkomsten verworven uit de warmte zelf en uit de houtspaanders. De landbouwers hadden bovendien nieuwe vaardigheden verworven door cursussen bij te wonen voor organisaties die stadsverwarmingssystemen beheren.

Andere door ons bezochte stadsverwarmingssystemen met ketels die op houtafval draaien, werden geëxploiteerd door kleine of middelgrote ondernemingen of micro-ondernemingen, en hadden meer energiecapaciteit, waardoor ze een groter aantal consumenten van verwarming konden voorzien, met inbegrip van privéwoningen, lokale overheden en restaurants. In alle gevallen werden het hout of de spaanders geleverd door lokale landbouwers of bosbezitters die zich binnen een straal van 50 kilometer bevonden.

77

Projecten voor “eigen gebruik” leverden voordeel op voor land- of bosbouwbedrijven en voor voedselverwerkende bedrijven, bijvoorbeeld in de vorm van energiezekerheid en zelfvoorziening, lagere energiekosten, betere financiële prestaties of een verminderde koolstofvoetafdruk. Indirect hadden deze projecten ook bijgedragen tot duurzame plattelandsontwikkeling door banen en mogelijkheden om inkomsten te verwerven, te creëren voor de plaatselijke bewoners, of door bij te dragen aan de verbetering van de milieusituatie in de regio (zie tekstvak 9).

Tekstvak 9

Hernieuwbare energieprojecten voor “eigen gebruik” dragen indirect bij tot plattelandsontwikkeling

Vermindering van de koolstofvoetafdruk van een wijnmakerij in Toscane

Een veelzijdig project dat wij bezochten, had Elfpo-steun ontvangen voor de verwerking van voedsel; het betrof de bouw van een nieuwe wijnmakerij. Voor de wijnmakerij, die de koolstofvoetafdruk van haar producten had berekend, was ecologische duurzaamheid een prioriteit. Het project omvatte verschillende elementen om het energieverbruik te verminderen en hernieuwbare energie op te wekken: een geothermische installatie voor koeling, een fotovoltaïsche installatie, een verwarmingsinstallatie op biomassa uit hout, en verschillende energiebesparende investeringen (een opvanginrichting voor zonlicht, ventilatie, een verdampingskoeltoren). In 2015 produceerde de onderneming 68 % van de energie die ze gebruikte. Het project heeft ook geleid tot een vermindering van de koolstofvoetafdruk per fles wijn.

Naast de verbetering van haar milieuprestaties heeft de onderneming haar economische resultaten verbeterd, waardoor ook het aantal werknemers kon worden verhoogd (van acht in januari 2011 tot twintig in december 2016).

Kleine projecten op het gebied van hernieuwbare energie in Bulgarije werden aangepast aan de behoeften van de landbouwers

Bij twee door ons bezochte investeringsprojecten op kleine landbouwbedrijven in Bulgarije (12,5 en 4 hectare) werd duidelijk wat het potentieel is van door het Elfpo gefinancierde projecten op het gebied van hernieuwbare energie, zij het op een meer bescheiden schaal. Bij beide projecten werd elektriciteit uit fotovoltaïsche cellen gebruikt om een irrigatiepomp aan te drijven voor de productie van biologische hazelnoten en truffels, en voor elektrische verlichting in een opslagplaats voor biologische groenten. De beide projecten werden buiten het dorp uitgevoerd en waren niet aangesloten op het netwerk, dus de fotovoltaïsche installaties werden beschouwd als economische en milieuvriendelijke oplossingen, die waren aangepast aan de behoeften van de landbouwers. De productie van biologische hazelnoten en truffels biedt niet alleen de landbouwers maar ook de regio kansen om nieuwe zakelijke mogelijkheden te ontwikkelen.

De selectieprocedures van de lidstaten konden echter niet waarborgen dat de meest relevante projecten werden geselecteerd…
78

De lidstaten moeten criteria voor de selectie van projecten opstellen om ervoor te zorgen dat de financiële middelen voor plattelandsontwikkeling zo goed mogelijk worden ingezet. Wij hebben vastgesteld dat de bezochte lidstaten niet altijd aan dit beginsel voldeden.

79

Wij onderzochten de selectiecriteria en -procedures in de programmeringsperiode 2014-2020 en hebben daarbij geconstateerd dat vier van de vijf door ons bezochte lidstaten61 in enige mate relevante selectiecriteria hadden gebruikt om ervoor te zorgen dat projecten die de uitrol van hernieuwbare energie en duurzame plattelandsontwikkeling bevorderden, prioriteit kregen, bijvoorbeeld projecten die naar verwachting een positief effect zouden hebben op de diversificatie van inkomsten en op het milieu, het gebruik van lokaal geproduceerde en verwerkte grondstoffen (biomassabrandstoffen), of projecten waarbij rekening was gehouden met plaatselijke strategieën en waarbij de plaatselijke bevolking was betrokken. Deze inspanningen werden echter gedeeltelijk ondermijnd door gebrekkige selectieprocedures. Wij overwogen dat Oostenrijk, Bulgarije, Italië (Toscane) en Frankrijk (Laag-Normandië, met betrekking tot bosbouwmaatregelen) weinigzeggende scoresystemen hadden gebruikt met minimumdrempels die konden worden bereikt door slechts aan één of enkele criteria te voldoen.

…wat ertoe heeft geleid dat een aantal projecten op het gebied van hernieuwbare energie plattelandsgebieden slechts marginale voordelen hebben opgeleverd
80

Tekortkomingen in de selectieprocedures kunnen ertoe leiden dat projecten worden gefinancierd die de projecteigenaars een economisch voordeel opleveren, maar weinig gevolgen hebben voor plattelandsgebieden. Dit is het geval voor sommige van de tijdens de controle bezochte projecten. De financiële steun werd niet altijd gebruikt om banen of verdere zakelijke kansen te scheppen, om de situatie van de bestaande landbouw- of bosbouwbedrijven te verbeteren, of om energiediensten aan de plattelandsbevolking te leveren (zie tekstvak 10).

Tekstvak 10

Hernieuwbare energieprojecten met marginale voordelen voor plattelandsontwikkeling

Marginaal voordeel voor plattelandsgebieden uit fotovoltaïsche projecten in Bulgarije

Zoals is aangegeven in tekstvak 2 heeft Bulgarije in de programmeringsperiode 2007-2013 meer dan 90 % van de Elfpo-steun voor hernieuwbare energie gebruikt voor fotovoltaïsche projecten, ondanks aanbevelingen om dat niet te doen en capaciteitsbeperkingen van het net62.

Drie door ons bezochte projecten op het gebied van hernieuwbare energie in Bulgarije hadden Elfpo-steun ontvangen voor de oprichting en ontwikkeling van micro-ondernemingen en voor diversificatie naar niet-agrarische activiteiten. Door elk van de projecten werd één baan gecreëerd voor het onderhoud en de bescherming van de installaties. Alle drie de projecten waren afhankelijk van preferentiële FIT-betalingen en boden geen andere zakelijke kansen of diensten, en leverden dus geen aanzienlijke voordelen voor plattelandsontwikkeling op.

81

Uit onze bezoeken aan projecten werd duidelijk dat bepaalde soorten projecten op het gebied van hernieuwbare energie inderdaad een positieve impact hebben op plattelandsontwikkeling, die de financiële steun in het kader van het Elfpo gerechtvaardigt. Als echter rekening wordt gehouden met het bestaan van verschillende andere steunregelingen voor hernieuwbare energie, zou er geen Elfpo-steun moeten worden betaald aan projecten die niet én tot de streefdoelen voor hernieuwbare energie én tot de algemene doelstelling op het gebied van plattelandsontwikkeling bijdragen.

Conclusies en aanbevelingen

82

In wetgevende en beleidsdocumenten van de EU wordt benadrukt dat het de bedoeling is om de potentieel positieve impact van hernieuwbare energie op plattelandsontwikkeling te benutten. Studies bevestigen dat de ontwikkeling van hernieuwbare energie positieve gevolgen kan hebben voor duurzame plattelandsontwikkeling, maar er zijn ook sociaal-economische en milieurisico’s verbonden aan de inzet van bepaalde soorten hernieuwbare energie.

83

Bij onze controle onderzochten wij het kader voor hernieuwbare energie, waarbij wij bijzondere aandacht hadden voor de vraag hoe plattelandsontwikkelingsaspecten daarin waren geïntegreerd. Ook onderzochten we het beleidskader voor plattelandsontwikkeling en de uitvoering ervan in de lidstaten om te beoordelen of de Elfpo-steun voor hernieuwbare energie daadwerkelijk had bijgedragen tot duurzame plattelandsontwikkeling.

84

Uit onze controlewerkzaamheden concluderen wij dat de financiering van projecten op het gebied van hernieuwbare energie een groot potentieel heeft om bij te dragen tot duurzame plattelandsontwikkeling, maar dat dit potentieel vooralsnog grotendeels niet is gerealiseerd.

85

Wij constateerden dat er in het huidige beleidskader van de Commissie en de lidstaten onvoldoende rekening was gehouden met de plattelandsontwikkelingsdimensie van hernieuwbare energie. Als gevolg daarvan waren de mogelijkheden van de uitrol van hernieuwbare energie in plattelandsgebieden niet voldoende benut. De Commissie heeft onlangs een aantal wijzigingen in het beleidskader voor hernieuwbare energie voorgesteld die het potentieel hebben om deze situatie te verbeteren (paragrafen 24-31).

Aanbeveling 1 – “Rural proofing” (plattelandstoets) voor toekomstig beleid inzake hernieuwbare energie

Bij het ontwerpen van hun toekomstige beleid inzake hernieuwbare energie moeten de Commissie en de lidstaten rekening houden met de omstandigheden en behoeften van de plattelandsbevolking en -economie, en de potentiële positieve en negatieve effecten van het beleid in overweging nemen, en ervoor zorgen dat in plattelandsgebieden billijke beleidsresultaten worden verwezenlijkt.

Daartoe dient de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, een relevant mechanisme te ontwikkelen dat geënt zou kunnen zijn op het mechanisme voor “rural proofing” (plattelandstoets) dat is voorzien in “beleidsoriëntatie 1” van de verklaring van Cork 2.0 van 2016.

De Commissie moet dit instrument introduceren in het overleg met de lidstaten over de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, die vóór 1 januari 2019 moeten worden meegedeeld aan de Commissie, en de lidstaten helpen bij de toepassing ervan.

Streefdatum voor de uitvoering: eind 2019.

86

Met betrekking tot bio-energie, het soort hernieuwbare energie dat het meest duidelijk is verbonden met plattelandsgebieden, zijn bovendien de sociaal-economische en milieurisico’s in verband met de uitrol ervan niet voldoende aangepakt in de huidige of voorgestelde beleidskaders van de Commissie. Door de combinatie van streefdoelen voor hernieuwbare energie, regelingen voor overheidssteun en gebrekkige duurzaamheidscriteria voor bio-energie ontstaat het risico dat het gebruik van biomassa voor energiedoeleinden wordt gestimuleerd zonder dat er voldoende waarborgen worden gegeven om ervoor te zorgen dat de biomassa afkomstig is uit duurzame bronnen (zie de paragrafen 32-41).

Aanbeveling 2 – Verbeterd kader voor de duurzaamheid van bio-energie

De Commissie moet samen met de medewetgevers het toekomstige beleidskader voor bio-energie zo ontwerpen dat wordt voorzien in voldoende waarborgen tegen het niet-duurzame gebruik van biomassa voor energie. In het kader moeten de duurzaamheidrisico’s van de stimulering van het gebruik van bio-energie worden onderkend en aangepakt door middel van streefdoelen en regelingen voor financiële ondersteuning, en moet ervoor worden gezorgd dat de hiermee samenhangende sociaal-economische en milieurisico’s worden beperkt.

Streefdatum voor de uitvoering: 2020.

87

De Commissie heeft geen duidelijke richtsnoeren verstrekt over de wijze waarop Elfpo-steun voor hernieuwbare energie op Europees niveau een toegevoegde waarde zou kunnen hebben en hoe deze de bestaande regelingen voor EU- en nationale financiering moet aanvullen. Het Elfpo dreigt daardoor gewoon een andere financieringsbron voor hernieuwbare energie te worden, waarbij geen prioriteit wordt gegeven aan plattelandsontwikkeling.

88

De Commissie heeft uitgebreide richtsnoeren verstrekt aan de lidstaten over het opzetten en uitvoeren van hun POP’s. Ten dele als gevolg van het ontbreken van een duidelijke visie in samenhang met Elfpo-steun voor hernieuwbare energie hebben de bezochte lidstaten echter slechts een zeer algemene strategische aanpak vastgesteld met betrekking tot steun voor hernieuwbare energie, en daarbij de Elfpo-steun onvoldoende afgestemd op de verschillende andere EU- en nationale financieringsbronnen voor hernieuwbare energie, wat nodig is om het effect daarvan in plattelandsgebieden te maximaliseren. Bovendien hebben wij geconstateerd dat de maatregelen inzake hernieuwbare energie niet op consistente wijze waren toegekend aan de EU-aandachtsgebieden, wat niet optimaal lijkt, maar wat wij vooral beschouwen als een probleem met betrekking tot monitoring en evaluatie (zie de paragrafen 49-58).

Aanbeveling 3 – Duidelijke richtsnoeren over de rol van het Elfpo in de ondersteuning van hernieuwbare energie

Bij het ontwerpen van hun toekomstige beleid voor plattelandsontwikkeling moet de Commissie duidelijk aangeven wat er met Elfpo-investeringen in hernieuwbare energie moet worden bereikt, hoe daarmee toegevoegde waarde moet worden gecreëerd in plattelandsgebieden, en hoe het Elfpo de bestaande EU- en nationale regelingen voor de financiering van hernieuwbare energie moet aanvullen.

In dit verband moet de Commissie gebruikmaken van de tijdens onze controle opgedane relevante ervaringen met goede praktijken (zie tekstvak 7, tekstvak 8 en tekstvak 9), en ook van vergelijkbare ervaring die is beschreven in de OESO-studie “Linking Renewable Energy to Rural Development” (zie tekstvak 1).

Streefdatum voor de uitvoering: eind 2018.

89

Om voor een betere uitvoering van de Elfpo-steun voor hernieuwbare energie te zorgen is het voor de Commissie en de lidstaten van cruciaal belang dat er bij het opstellen van de verslagen relevante en betrouwbare monitoring- en evaluatie-informatie beschikbaar is. Ondanks enkele voorbeelden van goede praktijken zijn er voor de programmeringsperiode 2007-2013 echter geen volledige monitoring- en evaluatiegegevens beschikbaar over steun voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie uit het Elfpo en andere EU-fondsen (zie de paragrafen 60-65).

90

Voor de programmeringsperiode 2014-2020 heeft de Commissie richtsnoeren vastgesteld om de lidstaten te ondersteunen bij de verslaglegging en de evaluatie. De doeltreffendheid van de monitoring en evaluaties zal echter negatief worden beïnvloed door de uiteenlopende benaderingen van de lidstaten bij het bepalen van de primaire en secundaire bijdragen van projecten en bij het toekennen van maatregelen en projectsoorten. De belangrijkste indicatoren in de programmeringsperiode 2014-202063 die van belang zijn voor hernieuwbare energie bieden weinig informatie vanwege hun beperkte omvang en methodologische kwesties. De lidstaten konden aanvullende relevante indicatoren gebruiken, maar slechts een paar landen deden dit. Deze beperkingen vergen extra inspanningen van de beoordelaars van de lidstaten en kunnen in de gehele EU tot inconsistente verslaglegging en vertragingen leiden (zie de paragrafen 67-71).

91

In Speciaal verslag nr. 16/201764 hebben wij reeds de aandacht gevestigd op de noodzaak dat Commissie garandeert dat de verbeterde jaarlijkse verslaglegging over de uitvoering van 2019 voorziet in duidelijke en volledige informatie over de programmaresultaten en dat de verschillende soorten indicatoren voor de programmeringsperiode na 2020 nauwkeuriger worden beschreven.

Aanbeveling 4 – Een eenvoudiger en zinvoller toezicht- en evaluatiekader

Met betrekking tot Elfpo-steun voor hernieuwbare energie moet de Commissie van de lidstaten eisen dat zij in hun verbeterde jaarlijkse uitvoeringsverslagen van 2019 relevante informatie verstrekken over de programmaresultaten van projecten voor hernieuwbare energie. Aan de hand van deze informatie kan de Commissie vaststellen hoeveel Elfpo-uitgaven zijn uitgekeerd voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie, hoeveel energiecapaciteit is geïnstalleerd, en hoeveel energie is geproduceerd door dergelijke projecten.

Streefdatum voor de uitvoering: eind 2018.

92

De lidstaten zijn er verantwoordelijk voor om projecten te selecteren die zijn gericht op de prioriteiten van de EU en hun eigen doelstellingen, in overeenstemming met hun strategie. Om dat te kunnen doen, moeten zij duidelijke, relevante en objectieve subsidiabiliteits- en selectiecriteria vaststellen en toepassen, in combinatie met objectieve, eerlijke en transparante procedures. De Commissie heeft in dit verband richtsnoeren verstrekt, bijvoorbeeld in de vorm van seminars en schriftelijke richtsnoeren65.

93

Door de projecten die we bezochten, werd energie geproduceerd voor eigen gebruik door de projectuitvoerders of voor levering aan derden, en in andere gevallen werd hernieuwbare energie indirect ondersteund (zie de paragrafen 74-77). In combinatie met de lage uitvoeringsgraad (zie paragraaf 48) en gebrekkige selectieprocedures (zie de paragrafen 78 en 79) betekenen de grote budgetten voor aandachtsgebied 5C dat het risico bestaat dat er steun zal worden verleend aan projecten voor hernieuwbare energie die geen duidelijk voordeel opleveren voor de plattelandsgebieden waar ze worden uitgevoerd, om te voorkomen dat de hiervoor toegewezen middelen worden ingetrokken.

Aanbeveling 5 – Betere projectselectie waarbij rekening wordt gehouden met de toegevoegde waarde voor plattelandsgebieden en de levensvatbaarheid van een project

Ter beperking van de risico’s in verband met grote begrotingen voor aandachtsgebied 5C, in combinatie met de lage uitvoeringsgraad en gebrekkige selectieprocedures, moet de Commissie samen met de lidstaten de noodzaak onderstrepen om relevante selectieprocedures toe te passen, zodat uitsluitend steun wordt verstrekt aan levensvatbare projecten voor hernieuwbare energie met een duidelijk voordeel voor duurzame plattelandsontwikkeling.

Streefdatum voor de uitvoering: eind 2018.

Dit verslag werd door kamer I onder leiding van de heer Phil WYNN OWEN, lid van de Rekenkamer, te Luxemburg vastgesteld op haar vergadering van 10 januari 2018.

Voor de Rekenkamer

Klaus-Heiner LEHNE
President

Bijlagen

Bijlage I

Analyse: Worden de sociaal-economische en milieurisico’s door het EU-duurzaamheidskader voor bio-energie voldoende beperkt?

A1

Wij hebben onderzocht of (en in hoeverre) in het EU-duurzaamheidskader voor bio-energie 16 sociaal-economische en milieurisico’s in verband met de ontwikkeling van bio-energie worden aangepakt.

De Commissie heeft wijzigingen in het huidige kader voor de duurzaamheid van bio-energie voorgesteld…
A2

In de momenteel geldende EU-wetgeving66 zijn duurzaamheidscriteria vastgelegd voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa. Sinds deze criteria in 2009 werden vastgesteld en in 2015 gewijzigd, worden er discussie gevoerd over de duurzaamheid van bio-energie. Naar aanleiding daarvan heeft de Commissie in haar pakket “Schone energie voor alle Europeanen” duurzaamheidscriteria vastgesteld die ook van toepassing zouden zijn op andere vormen van bio-energie, zoals bio-energie uit vaste en gasvormige biomassabrandstoffen (zie tabel A1).

Tabel A1

Het voorgestelde duurzaamheidskader voor bio-energie in een notendop

Voorgestelde duurzaamheidscriteria
Duurzaamheidscriteria1 met betrekking tot de productie van biomassabrandstoffen Criteria inzake broeikasgasemissiereductie
uit de landbouw uit de bosbouw

-een minimumpercentage van de broeikasgasemissiereducties voor verschillende soorten installaties, afhankelijk van de datum waarop deze operationeel werden (zie ook paragraaf A4 over boekhoudkundige vraagstukken)

-het is verboden om biomassa voor energie uit bepaalde soorten land te winnen (d.w.z. land met een grote biodiversiteit, land met hoge koolstofvoorraden en veengebied)

-wetgeving en monitoring- en handhavingssystemen moeten worden opgezet om ervoor te zorgen dat bepaalde bosbeheerpraktijken in acht worden genomen

-landen of regio’s die een bron zijn van bosbiomassa in de EU moeten voldoen aan een aantal LULUCF-vereisten, waaronder de ratificatie van de Overeenkomst van Parijs, toezeggingen hebben gedaan en maatregelen hebben genomen om koolstofvoorraden en -putten te behouden en te verbeteren, en een rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen hebben

Artikel 26, leden 2 tot en met 4 Artikel 26, leden 5 en 6 Artikel 26, lid 7
Andere bepalingen die van invloed kunnen zijn op de duurzaamheid van bio-energie
Eis voor energie-efficiëntie

-de noodzaak om gebruik te maken van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling voor installaties die elektriciteit produceren met een brandstofcapaciteit van > = 20 MW

Artikel 26, lid 8
Plafond van het gebruik van voedings- of voedergewassen

-het gebruik van voedings- of voedergewassen voor de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa moet worden beperkt tot maximaal 7 % en in 2030 tot 3,8 %

Artikel 7
Doelstelling hernieuwbare energie voor verwarming en koeling

-het aandeel van voor verwarming en koeling geleverde hernieuwbare energie moet jaarlijks worden verhoogd met 1 %

Artikel 23
Streefdoel voor energie uit “geavanceerde biobrandstoffen"

-het minimale aandeel energie uit “geavanceerde biobrandstoffen” (opgenomen in bijlage IX, hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, uit afval geproduceerde fossiele brandstoffen en elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in het totale bedrag van vervoersbrandstoffen zou in 2021 1,5 % moeten zijn en in 2030 tot 6,8 % moeten zijn gestegen

Artikel 25, lid 1

1De duurzaamheidscriteria zijn van toepassing op installaties voor de productie van elektriciteit, verwarming en koeling of brandstoffen, met een brandstofcapaciteit van groter dan of gelijk aan 20 MW (vaste biomassa) en met een elektrisch vermogen groter dan of gelijk aan 0,5 MW (gasvormige biomassa). De lidstaten kunnen de criteria toepassen op installaties met een lagere brandstofcapaciteit.

Bron: ERK.

… maar de reikwijdte van het voorstel is beperkt…
A3

Het duurzaamheidskader is niet van toepassing op alle geproduceerde en verbruikte biomassa in de EU. Het is alleen van toepassing op het gebruik van biomassa voor energiedoeleinden; sommige gewassen of toepassingen zijn uitgesloten, en het aantal installaties die onder de richtlijn vallen, is beperkt.

  1. Gewassen die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het creëren van biogas voor elektriciteit vallen niet onder artikel 7, lid 1.
  2. Biogas voor gebruik in de vervoersector valt niet onder de criteria inzake broeikasgasemissiereducties (artikel 26, lid 7).
  3. Deze criteria zijn alleen van toepassing op installaties boven een bepaalde capaciteit. De industriesector is niet de grootste consument van vaste biomassa, aangezien het grootste gedeelte daarvan wordt gebruikt voor de verwarming van woningen67. Bovendien is de drempel van 20 MW voor vaste biomassabrandstoffen uitsluitend gebaseerd op gegevens over installaties die gebruikmaken van houtspaanders68, maar slechts 32 % van de vaste biomassa wordt geconsumeerd in de vorm van houtsnippers door installaties met een capaciteit van meer dan 1 MW69. De drempel van 0,5 MW voor biogasinstallaties betekent dat de criteria slechts van toepassing zijn op een zeer beperkt aantal biogasinstallaties, aangezien de installaties op basis van landbouwgrondstoffen een gemiddelde elektrische capaciteit van 450 kW hebben70.
… omvat onopgeloste boekhoudkundige kwesties met betrekking tot broeikasgasemissies…
A4

De berekening van broeikasgasemissies uit de productie van bio-energie is problematisch. De belangrijkste kwesties worden hieronder beschreven. Ze worden echter niet behandeld in het RED II-voorstel, maar moeten aan de orde komen in het voorstel van de Commissie inzake LULUCF.

  1. Op het niveau van individuele installaties: de directe uitstoot van kooldioxide in verband met de verbranding van biomassa wordt niet meegerekend in de levenscyclusanalyses (LCA’s)71 voor de berekeningen van de emissies van broeikasgassen in het kader van de richtlijn hernieuwbare energie. Hierbij wordt er impliciet van uitgegaan dat er via hergroei een vrijwel onmiddellijke opname van koolstof plaatsvindt. In het geval van houtbiomassa is deze veronderstelling echter onjuist vanwege de tijd die bomen nodig hebben om volwassen te worden, en omdat geen rekening is gehouden met de absorptie en het vrijkomen van koolstof uit de grond als deze niet zou worden gebruikt voor de productie van biomassa. Dit wordt verder uitgewerkt in tekstvak A1.
  2. Op het niveau van de nationale broeikasgasemissieboekhouding: in het kader van de huidige nationale boekhoudregels van Kyoto met betrekking tot broeikasgasemissies telt de verbranding van biomassa in de energiesector als nul, in de veronderstelling dat alle resulterende wijzigingen in koolstofvoorraden administratief worden verwerkt als emissies in de LULUCF-sector72. Dit wordt gedaan om dubbele telling van deze emissies te voorkomen. De LULUCF-sector is echter nog niet volledig opgenomen in het interne reductiestreefcijfer van de EU voor 2020, zodat de broeikasgasemissies uit de verbranding van biomassa momenteel in geen enkele sector goed zijn weergegeven. In juli 2016 heeft de Commissie een voorstel voor een verordening ingediend waarin wordt vereist dat de broeikasgasemissies en verwijderingen door LULUCF vanaf 2021 worden opgenomen in het klimaat- en energiekader 203073.

Tekstvak A1

Is het gebruik van biomassa uit hout koolstofneutraal?

Het verbranden van hout voor de productie van energie stoot meestal meer koolstof uit per eenheid geproduceerde energie dan de verbranding van fossiele brandstoffen.

Dit betekent dat de milieuvoordelen van bio-energie in de vorm van een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in de gebruiksfase van biomassa (d.w.z. het verbranden van biomassa voor energie) niet kunnen worden verwezenlijkt. In plaats daarvan moeten de voordelen worden gerealiseerd bij de productie van biomassa, hetzij door een vermindering van de uitstoot (in het bijzonder bij het gebruik van afvalstoffen en residuen die, als zij niet zouden worden benut om energie te produceren, de hoeveelheid koolstof in de atmosfeer zouden verhogen), of door het promoten van koolstofputten (zo bevordert de productie van biomassa voor energiedoeleinden plantengroei, wat bekend staat als “aanvullende” biomassa).

Wetenschappers verschillen van mening over de redelijke termijn waarop de milieuvoordelen van bio-energie zich naar verwachting zullen voordoen (de terugverdientijd). Op de korte termijn kan de verbranding van biomassa uit hout, afval of residu leiden tot een aanzienlijke vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Als bossen echter primair voor energiedoeleinden worden gekapt, verhoogt het CO2-gehalte in de lucht, zelfs als nieuwe bomen worden aangeplant, omdat pas aangeplante bomen niet dezelfde hoeveelheid koolstof absorberen als meer volwassen bomen, en het duurt het enige tijd voordat de hoeveelheid CO2 die tijdens de verbranding vrijkomt, opnieuw is opgenomen. Dit kan zelfs leiden tot een onomkeerbare verandering in het mondiale klimaat van een stabiele toestand naar een met een hogere temperatuur (“tipping-points”). Sommige wetenschappers betogen dat de lengte van de terugverdientijd niet van belang is, zolang alle CO2-emissies uiteindelijk worden geabsorbeerd.

In andere discussies wordt verwezen naar de relevante referentiescenario’s. Volgens het Wetenschappelijk Comité van het EEA is de fundamentele fout in de aanname dat biomassa over het algemeen koolstofneutraal is dat daarbij geen rekening wordt gehouden met de productie en het gebruik van biomassa door de grond als deze niet zou worden gebruikt voor bio-energie (het nulscenario). Daarom adviseert het Comité om voor bio-energie alleen extra verbouwde biomassa te gebruiken, evenals afvalstoffen die anders zouden verrotten in het bos. Andere wetenschappers zijn het daar niet mee eens en betogen dat het aanvaardbaar is om bossen te kappen voor bio-energie, aangezien deze sowieso zouden worden gekapt.

… en is niet volledig afgestemd op de risico’s met betrekking tot duurzaamheid van bio-energie
A5

Statistische gegevens bevestigen dat de productie van biomassa uit land- en bosbouw in absolute cijfers toeneemt74. De bossen in de EU zijn een netto koolstofput en breiden zich uit. Deze stijging compenseert elk jaar het equivalent van ongeveer 10 % van de uitstoot van niet-LULUCF-broeikasgassen in de EU. Als de vraag naar bio-energie aanzienlijk toeneemt, kan dit absorptievermogen echter worden ondermijnd en kunnen andere risico’s voor de houdbaarheid dan nog groter worden.

A6

In de loop van onze analyse hebben wij geconstateerd dat het in het RED II-voorstel uiteengezette duurzaamheidskader niet volledig tegemoet komt aan de 16 door ons vastgestelde sociaal-economische en milieurisico’s. In het RED II-voorstel werden slechts drie van de zestien door ons geconstateerde risico’s behandeld en in andere wetgevingshandelingen werd op nog eens twee daarvan ingegaan, terwijl zes risico’s gedeeltelijk en vijf helemaal niet werden behandeld (zie de tabellen A2 en A3). De volgende voornaamste risico’s werden niet of slechts gedeeltelijk aan de orde gesteld:

  1. intensivering van bosbouwpraktijken (zie tabel A2, de risico’s 1c, 2c en 3c). De Commissie heeft niet voorgesteld om de bestaande vrijwillige duurzaamheidseisen verplicht te stellen. Bij gebrek aan bindende normen die voor een gelijk en hoog niveau van duurzame bosbeheerpraktijken zorgen75, berust het voorstel dus op vrijwillige initiatieven in de lidstaten van de EU (zoals Forest Europe) en in niet-EU-landen die biomassa leveren aan de EU.
  2. Intensivering van landbouwpraktijken (zie tabel A2, de risico’s 1b, 2b en 3b). In de huidige richtlijn hernieuwbare energie worden in de duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen uitdrukkelijk normen opgelegd om de goede landbouw- en milieuconditie van grond in stand te houden76. Deze eis is geschrapt in het RED II-voorstel. Ten gevolge daarvan zijn de desbetreffende milieunormen niet verplicht voor gebieden die niet worden gecontroleerd in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ook ontbreken dergelijke normen voor biomassa die afkomstig is van buiten de EU.
  3. Cascadering (zie tabel A3, risico 6a). Volgens de logica van de circulaire economie moet hout goed worden gebruikt voordat het wordt hergebruikt, gerecycleerd en uiteindelijk verbrand om energie te winnen. Bij dit beginsel, dat ook wel bekend staat als cascadering, wordt prioriteit gegeven aan hoogwaardige toepassingen en wordt energieverbruik alleen bevorderd als andere opties bijna uitgeput zijn. Cascades worden echter alleen gerealiseerd als deze economisch gezien zinvol zijn. Krachtige beleidsstimulansen voor het gebruik van biomassa als hernieuwbare energiebron, zoals financiële steun en ambitieuze streefdoelen, kunnen deze logica verstoren. In het voorstel van de Commissie wordt niet ingegaan op dit risico.
A7

De vaststelling van streefcijfers voor hernieuwbare energie in combinatie met regelingen voor overheidssteun voor bio-energie stimuleert het gebruik van bio-energie. Sinds het begin van de 21e eeuw is dit met name het geval voor de sectoren vervoer en elektriciteitsproductie. Een deel van deze biomassa wordt geïmporteerd: in 2015 importeerde de EU 34 % van de pellets en 9,5 % van de vloeibare biobrandstoffen die zij verbruikte77. Wanneer afdoende garanties ontbreken (gebrekkige duurzaamheidscriteria), beschouwen wij het als een risico dat het RED II-voorstel de productie en het gebruik van bio-energie aanmoedigt door middel van ambitieuze streefdoelen voor hernieuwbare energie, in combinatie met financiële stimulansen, omdat dit kan leiden tot een groter gebruik van niet-duurzame biomassa op lange termijn. Daarom biedt het voorgestelde kader geen adequate basis om het milieu op het platteland voldoende te beschermen tegen bepaalde vastgestelde sociaal-economische en milieurisico’s, en ook niet om hun potentieel voor verdere duurzame ontwikkeling zo groot mogelijk te maken.

Figuur A1

Illustratie van de toeleveringsketen van de uitstoot van broeikasgassen in vergelijking met de uitstoot van fossiele brandstoffen als referentie voor de meest representatieve vaste biomassaroutes

NB: In de waarden zijn de verbranding en alle emissies en verwijderingen van biogene koolstof in de toeleveringsketen, behalve methaan, niet opgenomen. De waarden zijn gebaseerd op de standaardwaarden van de broeikasgasemissies. SRC = Short Rotation Coppice (hakhout met korte omlooptijd).

a)De berekeningen zijn gebaseerd op broeikasgasgegevens over de teelt van eucalyptushout in tropische gebieden.

b)De gegevens zijn gebaseerd op in de EU zonder kunstmatige bevruchting geteelde populieren.

c)Stamhout (aardgas) = pellets die zijn geproduceerd met gebruikmaking van aardgas als procesbrandstof, alle andere routes zijn gebaseerd op hout als procesbrandstof.

Bron: Giuntoli J, Agostini A, Edwards R, Marelli L, Solid and gaseous bioenergy pathways: input values and GHG emissions. Calculated according to the methodology set in COM(2016) 767, EUR 27215 EN, doi:10.2790/27486, blz. 131 (http://publications.jrc.ec.europa.eu/repository/bitstream/JRC104759/ld1a27215enn.pdf).

Figuur A2

Illustratie van BKG-besparingen voor de meest representatieve biogas- en biomethaanroutes

NB: In de waarden zijn de verbranding en alle emissies en verwijderingen van biogene koolstof in de toeleveringsketen, behalve methaan, niet opgenomen. De waarden zijn gebaseerd op de standaardwaarden van broeikasgasemissies. Waarden hoger dan 100 % vertegenwoordigen systemen waarin de credits als gevolg van beter landbouwbeheer eventuele emissies in de toeleveringsketen ruimschoots compenseren. Voor illustratieve doeleinden zijn de waarden voor de cofermentatie van een mengsel van 70 % mest (natte massa) en 30 % mais (natte massa) ook opgenomen.

Bron: Giuntoli J, Agostini A, Edwards R, Marelli L, Solid and gaseous bioenergy pathways: input values and GHG emissions. Calculated according to the methodology set in COM(2016) 767, EUR 27215 EN, doi:10.2790/27486, blz. 141 (aangepast) (http://publications.jrc.ec.europa.eu/repository/bitstream/JRC104759/ld1a27215enn.pdf).

Tabel A2

Mate waarin de risico’s die zijn verbonden aan de productie van biomassa worden aangepakt

Risico’s voor de duurzaamheid Wordt het risico aangepakt in de criteria inzake broeikasgasreducties of duurzaamheid van het RED II-voorstel? Het betreffende EU-beleidskader
Milieu 1) Afname van de biodiversiteit 1a) als gevolg van een verandering in rechtstreeks landgebruik (zoals ontbossing, verlies van beschermde gebieden) Ja:
Artikel 26, lid 2, onder a), b) en c); Artikel 26, lid 3, onder b) en c); Artikel 26, lid 5, onder a), ii), iii) en iv); Artikel 26, lid 5, onder b), ii), iii) en iv)

EU-biodiversiteitsstrategie:

Vogelrichtlijn 2009/147/EG,
Habitatrichtlijn 92/43/EEG,
Verordening nr. 1143/2014 inzake invasieve uitheemse soorten

1b) als gevolg van de intensivering van landbouwpraktijken (bijv. verlies van gewasdiversiteit)
Gedeeltelijk aangepakt door artikel 7, lid 1, dat een limiet stelt aan het gebruik van voedsel- en voedergewassen voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen voor vervoer. Deze limiet geldt echter niet voor het gebruik van biogas voor de opwekking van elektriciteit. Daarnaast is de verwijzing naar cross-compliancevereisten (artikel 17, lid 6, van de RED) geschrapt.

Gemeenschappelijk landbouwbeleid:

Verordening nr. 1306/2013 van de Raad,
Uitvoeringsverordening nr. 809/2014 van de Commissie,
Gedelegeerde Verordening nr. 640/2014 van de Commissie

1c) als gevolg van de intensivering van bosbeheer Gedeeltelijk aangepakt door artikel 26, lid 5, onder a), punt iv), en artikel 26, lid 5, onder b), iv), maar er zijn geen aanvullende maatregelen voor duurzaam bosbeheer opgelegd. Artikel 26, lid 5, berust volledig op bestaande wetgeving en beheersplannen. Bij gebrek aan bindende normen die zorgen voor een gelijk en hoog niveau van duurzame bosbeheerpraktijken berust het voorstel op vrijwillige initiatieven. EU-strategie voor de bossen COM(2013) 659 final
2) Aantasting van de bodem 2a) als gevolg van een verandering in rechtstreeks landgebruik (wat bijvoorbeeld kan leiden tot verlies van koolstof in de bodem, erosie) Ja:
Artikel 26, lid 3, onder a); artikel 26, lid 4; artikel 26, lid 5, onder a, ii); artikel 26, lid 5, onder b), ii)

Gemeenschappelijk landbouwbeleid:

Verordening nr. 1306/2013 van de Raad,
Uitvoeringsverordening nr. 809/2014 van de Commissie,
Gedelegeerde Verordening nr. 640/2014 van de Commissie

2b) als gevolg van de intensivering van landbouwpraktijken (wat bijvoorbeeld kan leiden tot verdichting, verlies van vruchtbaarheid van de bodem en erosie) Gedeeltelijk aangepakt
Indirect aangepakt door middel van bijlage VI, punt 6: bepaalde landbouwpraktijken kunnen in aanmerking worden genomen bij het berekenen van broeikasgasemissiereducties (bijv. minder of geen grondbewerking, verbeterde vruchtwisseling, het gebruik van bodembedekkers) als er solide en controleerbaar bewijsmateriaal is dat daarmee het koolstofgehalte van de bodem wordt verhoogd. Daarnaast is de verwijzing naar cross-compliancevereisten (artikel 17, lid 6, van de RED) geschrapt. Er zijn geen garanties gedefinieerd met betrekking tot de toegenomen winning van reststoffen in de landbouw, die tot bodemaantasting leidt.
2c) als gevolg van de intensivering van bosbeheer (wat bijvoorbeeld kan leiden tot een verlies van vruchtbaarheid van de bodem in de bossen als gevolg van de onttrekking van nutriënten – winning van bosrestanten) Gedeeltelijk aangepakt Hoewel artikel 26, lid 5, voorschriften bevat met betrekking tot het risico op het gebruik van niet-duurzame bosbiomassa, worden daarin geen waarborgen gedefinieerd met betrekking tot de toegenomen winning van reststoffen van bossen die leidt tot bodemaantasting. Er worden geen extra maatregelen voor duurzaam bosbeheer opgelegd. Artikel 26, lid 5, berust volledig op bestaande wetgeving en beheersplannen, indien zij voldoen aan de eisen van hetzelfde artikel. Bij gebrek aan bindende normen die zorgen voor een gelijk en hoog niveau van duurzame bosbeheerpraktijken berust het voorstel op vrijwillige initiatieven. EU-strategie voor de bossen COM(2013) 659 final
3) Waterstress en -verontreiniging 3a) als gevolg van veranderingen in landgebruik (zoals een verandering in de waterhuishouding) Ja:
Artikel 26, lid 3, onder a); Artikel 26, lid 4; Artikel 26, lid 5, onder a, ii); Artikel 26, lid 5, onder b), ii)
Kaderrichtlijn water 2000/60/EG
3b) als gevolg van de intensivering van landbouwpraktijken (bijv. irrigatie, bemesting) Gedeeltelijk aangepakt Indirect en gedeeltelijk aangepakt door middel van bijlage VI: onbemeste SRC-populier heeft iets hogere broeikasgasemissiereductiewaarden dan bemeste SRC-populier Daarnaast is de verwijzing naar cross-compliancevereisten (artikel 17, lid 6, van de RED) geschrapt.

Gemeenschappelijk landbouwbeleid:

Verordening nr. 1306/2013 van de Raad,
Uitvoeringsverordening nr. 809/2014 van de Commissie,
Gedelegeerde Verordening nr. 640/2014 van de Commissie

3c) als gevolg van de intensivering van bosbeheer (bijv. veranderingen in de waterhuishouding) Gedeeltelijk aangepakt Hoewel artikel 26, lid 5, voorschriften bevat met betrekking tot het risico op het gebruik van niet-duurzame bosbiomassa, worden er geen extra maatregelen voor duurzaam bosbeheer opgelegd. Artikel 26, lid 5, berust volledig op bestaande wetgeving en beheersplannen. Bij gebrek aan bindende normen die zorgen voor een gelijk en hoog niveau van duurzame bosbeheerpraktijken berust het voorstel op vrijwillige initiatieven. EU-strategie voor de bossen COM(2013) 659 final
4) De uitstoot van broeikasgassen (BKG) 4a) als gevolg van broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus met uitzondering van biogene koolstof (bijv. gebruik van meststoffen, het vervoer van de biomassa, methaanlekkage vanuit biogasinstallaties) Gedeeltelijk:
Artikel 26, lid 7, onder a, b, c; artikel 26, lid 7, onder d
Biogas voor vervoer wordt echter niet afgedekt door de bovengenoemde vereisten inzake broeikasgasemissiereducties.

Klimaatbeleid:

Voorstel voor een LULUCF-verordening, Emissiehandelssysteem (ETS), de Richtlijnen 2003/87/EG en 2009/29/EG,
Beschikking nr. 406/2009/EG inzake de verdeling van de inspanningen,
richtlijn brandstofkwaliteit 2009/30/EG,
energie-efficiëntierichtlijn 2012/27/EU

4b) als gevolg van indirecte effecten (bijv. indirecte veranderingen in landgebruik (ILUC) als gevolg van de verplaatsing van de teelt van voedselgewassen, jonge bossen) Gedeeltelijk aangepakt door artikel 7, lid 1, dat een limiet stelt aan het gebruik van voedsel- en voedergewassen voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen voor vervoer. Deze limiet geldt echter niet voor het gebruik van biogas voor de opwekking van elektriciteit. Voorstel voor een LULUCF-verordening, ILUC-verordening 2015/1513

Bron: ERK.

Tabel A3

Mate waarin de risico’s die zijn verbonden aan het gebruik van biomassa worden aangepakt

Risico’s voor de duurzaamheid Wordt het risico aangepakt in de criteria inzake broeikasgasreducties of duurzaamheid van het RED II-voorstel? Het betreffende EU-beleidskader
Milieu 4) De uitstoot van broeikasgassen (BKG) 4c) wegens CO2-emissies uit de verbranding van biomassa (biogene emissies) Gedeeltelijk:
Artikel 26, lid 7, onder a, b, c; artikel 26, lid 7, onder d
Biogas voor vervoer wordt echter niet afgedekt door de bovengenoemde vereisten inzake broeikasgasemissiereducties.
Onopgeloste boekhoudkundige kwesties in verband met biogene broeikasgasemissies worden niet aangepakt (zie de paragrafen A1 en A4).

Klimaatbeleid:

Emissiehandelssysteem (ETS), de richtlijnen 2003/87/EG en 2009/29/EG,
Beschikking nr. 406/2009/EG inzake de verdeling van de inspanningen,
richtlijn brandstofkwaliteit 2009/30/EG,
energie-efficiëntierichtlijn 2012/27/EU

5) Luchtverontreiniging 5a) als gevolg van de verbranding van biomassa (bijv. fijnstof, SO2…) Niet aangepakt in dit voorstel maar wel door middel van andere instrumenten.
De wetgeving is niet van toepassing op de grote voorraad aan oude (huishoudelijke) apparaten die biomassa gebruiken voor verwarming.

EU-luchtverontreinigingsbeleid:

Richtlijn inzake ecologisch ontwerp 2009/125/EG,
Richtlijn 2015/2193 inzake middelgrote stookinstallaties,
Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies

5b) als gevolg van emissies van verontreinigende stoffen gedurende de rest van de bio-energielevenscyclus (bijv. vervoer van biomassa) Niet aangepakt in dit voorstel maar wel door middel van andere instrumenten. Normen voor de efficiëntie van voertuigen
6) Sociaal-economisch 6a) Niet doelmatig gebruik van de beschikbare biomassa (met inbegrip van de niet-toepassing van het cascaderingsbeginsel, suboptimale methoden voor omzetting van biomassa in energie) Gedeeltelijk: In artikel 26, lid 8, wordt de doelmatigheid van de productie van elektriciteit uit biomassa behandeld, maar het heeft geen betrekking op de productie van warmte. Dit artikel is slechts van toepassing op installaties met een brandstofcapaciteit van > 20 MW. Gezien de veel kleinere gemiddelde omvang van biogasinstallaties geldt dit slechts voor een kleine minderheid van de biogasinstallaties.
Het risico voor de niet-toepassing van het cascaderingsprincipe wordt in het voorstel niet behandeld. De beginselen van de afvalhiërarchie worden genoemd in artikel 7.5, maar alleen in verband met de opname van nieuwe grondstoffen in bijlage IX (grondstoffen voor de productie van geavanceerde biobrandstoffen).
Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie
Kaderrichtlijn afvalstoffen (2008/98/EG)
6b) De concurrentie met bestaande toepassingen (bijv. de productie van levensmiddelen, hout voor de papier- en pulpindustrie) Gedeeltelijk aangepakt door artikel 7, lid 1, dat een limiet stelt aan het gebruik van voedsel- en voedergewassen voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen voor vervoer. Deze limiet geldt echter niet voor het gebruik van gewassen voor biogas voor de opwekking van elektriciteit.
In artikel 7, lid 5, wordt erkend dat het noodzakelijk is om aanzienlijke verstorende effecten op markten voor (bij-) producten, afvalstoffen of residuen te vermijden wanneer nieuwe grondstoffen worden opgenomen in bijlage IX (grondstoffen voor de productie van geavanceerde biobrandstoffen).
Een mogelijke verstoring van de markten voor producten, afvalstoffen of residuen die momenteel zijn opgenomen in de voorgestelde bijlage IX, wordt niet genoemd. De in bijlage IX opgenomen grondstoffen kunnen achteraf niet worden verwijderd.
 

Bron: ERK.

Bijlage II

Kenmerken van de gecontroleerde projecten

Projectnr. Programmeringsperiode
Elfpo-maatregel
Titel van het project en korte beschrijving Daadwerkelijke projectkosten (project in zijn geheel, incl. niet-energetische delen in sommige gevallen) Soort hernieuwbare energie;
Soort energieverbruik
Kenmerken van het project in verband met duurzame plattelandsontwikkeling
01 AT-01 2007-2013
M 121
Verwarming op het landbouwbedrijf door middel van biomassa uit hout op het landbouwbedrijf (woning) 36 424.57 euro Bio-energie
Eigen gebruik van energie

Milieuaspecten: energie-efficiënt verwarmingssysteem, PM-uitstoot door de verbranding van hout

Lokale brandstofvoorziening: hout uit het eigen bos van de landbouwer

Geen diversificatie van het landbouwinkomen, geen aanvullende landbouwactiviteiten of diensten

02 AT-02 2007-2013
M 413 (321)
Stadsverwarming – biomassa uit hout (project voor uitbreiding van het verwarmingsnet) 269 512.69 euro Bio-energie
Externe energievoorziening

Milieuaspecten: energie-efficiënt verwarmingssysteem, stadsverwarming, PM-uitstoot door de verbranding van hout

Lokale brandstofvoorziening: hout van leveranciers binnen een straal van 50 km van de locatie van de ketel

Diversificatie van het landbouwinkomen/behoud van werkgelegenheid op landbouwbedrijven en in de gehele toeleveringsketen voor hout

Verlening van lokale energiediensten

Lokale betrokkenheid (LEADER-project)

03 AT-03 2007-2013
M 321
Stadsverwarming – biomassa uit hout, biogas + distributienetwerk 928 443,47 euro Bio-energie
Externe energievoorziening

Milieuaspecten: energie-efficiënt verwarmingssysteem, stadsverwarmingssysteem, PM-uitstoot door de verbranding van hout, “productie” van mest voor biogas

Lokale brandstofvoorziening: hout van leveranciers binnen een straal van 50 km van de locatie van de ketel en de lokale biogasinstallatie

Diversificatie van het landbouwinkomen/behoud van werkgelegenheid op landbouwbedrijven en in de gehele toeleveringsketen voor hout

Verlening van lokale energiediensten

04 AT-04 2007-2013
M 413 (311)
Stadsverwarming – biomassa (hout), coöperatie van landbouwers 311 865,86 euro Bio-energie
Externe energievoorziening

Milieuaspecten: energie-efficiënt verwarmingssysteem, stadsverwarming, PM-uitstoot door de verbranding van hout

Lokale brandstofvoorziening: hout van leveranciers binnen een straal van 50 km van de locatie van de ketel

Diversificatie van het landbouwinkomen/behoud van werkgelegenheid op landbouwbedrijven en in de gehele toeleveringsketen voor hout (coöperatie van landbouwbedrijven) en uit de verkoop van verwarming

Verlening van lokale energiediensten

Lokale betrokkenheid (LEADER-project)

05 AT-05 2007-2013
M 311
Biogasinstallatie 1 550 000,00 euro Bio-energie
Externe energievoorziening en eigen gebruik van energie

Milieuaspecten: WKK, vooral het gebruik van dierlijk afval uit eigen en andere lokale landbouwbedrijven in een biogasinstallatie, “productie” van mest voor biogas

Diversificatie van het landbouwinkomen/behoud van werkgelegenheid op het bedrijf

Eén baan gecreëerd: technisch onderhoud en boekhouding/financieel beheer

Nuttig gebruik van warmte: levering van droogdiensten (voor zaden), gedroogde mest voor tuinbouwbedrijven

06 AT-06 2014-2020
M 6.4.3
Fotovoltaïsche installatie 18 065,00 euro Zonne-energie
Eigen gebruik van energie

Verlaging van de energiekosten van het landbouwbedrijf

Geen diversificatie van het landbouwinkomen, geen aanvullende landbouwactiviteiten of diensten

07 AT-07 2014-2020
M 4.1.1
Verwarming op het landbouwbedrijf door middel van biomassa uit hout 25 902,53 euro Bio-energie
Eigen gebruik van energie

Milieuaspecten: energie-efficiënt verwarmingssysteem, PM-uitstoot door de verbranding van hout

Lokale brandstofvoorziening: hout uit lokale bossen

Het behoud van de banen en de uitbreiding van activiteiten op landbouwbedrijven (uitbreiding van de veehouderij) dankzij besparingen van tijd en ruimte (voorheen gebruikt voor de opslag van stro voor verwarming)

08 BG-01 2007-2013
M 121
Fotovoltaïsche installatie voor irrigatiepomp en andere elektrische apparaten; productie van biologische truffels en hazelnoten 42 791,12 euro Zonne-energie
Eigen gebruik van energie

Milieuaspecten: gebruik van zonne-energie (versus een dieselgenerator, die een alternatief zou zijn geweest, want het perceel was niet aangesloten op het elektriciteitsnet van een dorp)

Oprichting van een nieuw landbouwbedrijf met innovatieve productie: creatie van nieuwe zakelijke activiteiten en van banen

09 BG-02 2007-2013
M 312
Fotovoltaïsche installatie (micro-onderneming) 278 112,28 euro Zonne-energie
Externe energievoorziening

Micro-onderneming opgericht: inkomsten uit de verkoop van elektriciteit (FIT-betalingen)

Eén baan gecreëerd (voornamelijk toezicht)

Geen nieuwe zakelijke activiteiten of kansen gecreëerd of nieuwe diensten verleend

10 BG-03 2007-2013
M 312
Fotovoltaïsche installatie (micro-onderneming) 277 908,78 euro Zonne-energie
Externe energievoorziening

Micro-onderneming opgericht: inkomsten uit de verkoop van elektriciteit (FIT-betalingen)

Eén baan gecreëerd (voornamelijk toezicht)

Geen nieuwe zakelijke activiteiten of kansen gecreëerd of nieuwe diensten verleend

11 BG-04 2007-2013
M 123
Fotovoltaïsche installatie en biogasinstallatie (productie van warmte); eigen gebruik door middel van voedselverwerking 3 615 358,49 euro Zonne-energie en bio-energie
Eigen gebruik van energie

Milieuaspecten: elektriciteit uit zonne-energie, afvalwaterzuivering en nuttig gebruik van zuiveringsslib in de biogasinstallatie

Verlaging van de energiekosten van het bedrijf

Creatie van banen in plattelandsgebieden

Creatie van verkoopmogelijkheden voor lokale landbouwers (behoud van landbouwbedrijven en banen)

12 BG-05 2014-2020
M 04.1
Fotovoltaïsche installatie voor verlichting; nieuw, klein landbouwbedrijf project niet voltooid ten tijde van het controlebezoek Zonne-energie
Eigen gebruik van energie

Milieuaspecten: gebruik van zonne-energie (versus een dieselgenerator, die een alternatief zou zijn geweest, want het perceel was niet aangesloten op het elektriciteitsnet van een dorp)

Oprichting van een nieuw landbouwbedrijf met innovatieve productie: creatie van nieuwe zakelijke activiteiten en van banen

13 BG-06 2007-2013
M 311
Fotovoltaïsche installatie, diversificatie van het landbouwbedrijf 255 764,12 euro Zonne-energie
Externe energievoorziening

Diversificatie van het landbouwinkomen (FIT-betaling)

Eén baan gecreëerd (voornamelijk toezicht)

Geen nieuwe zakelijke activiteiten of kansen gecreëerd of nieuwe diensten verleend

14 FR-01 2007-2013
M 121
Installatie van een warmtepomp 49 945,00 euro Project voor energie-efficiëntie

Betere economische en milieuprestaties van het landbouwbedrijf door vermindering van het brandstofverbruik op het bedrijf en verbeterde melkproductie

15 FR-02 2007-2013
M 413 (311)
De bouw van anaerobe gistingstank op het landbouwbedrijf 1 409 920,00 euro Bio-energie
Externe energievoorziening en eigen gebruik van energie

Milieuaspecten: WKK, vooral het gebruik van dierlijk afval uit eigen en andere lokale landbouwbedrijven in een biogasinstallatie, “productie” van mest voor biogas

Diversificatie van het landbouwinkomen/behoud van werkgelegenheid op het bedrijf

Eén baan gecreëerd (technisch onderhoud)

Zinvol gebruik van warmte voor het drogen van granen

Lokale betrokkenheid (LEADER-project)

16 FR-03 2007-2013
M 411 (121)
Fotovoltaïsche installatie 47 500,00 euro Zonne-energie
Externe energievoorziening

Verlaging van de energiekosten van het landbouwbedrijf

Geen diversificatie van het landbouwinkomen, geen aanvullende landbouwactiviteiten of diensten

Lokale betrokkenheid (LEADER-project)

17 FR-04 2014-2020
M 04.3
Steun voor bosgerelateerde diensten – Volet 2 13 506,00 euro Projecten ter ondersteuning van de productie van biomassa
De projecten werden geselecteerd omdat er op het moment van het controlebezoek voor de periode 2014-2020 geen investeringsprojecten op het gebied van hernieuwbare energiebronnen waren gestart

Zakelijke kansen voor lokale bosbouwondernemingen

18 FR-05 2014-2020
M 08.6
Herbestemming van bosgrond – Volet 2 project niet voltooid ten tijde van het controlebezoek
19 IT-01 2007-2013
M 311
Geothermische installatie 71 042,00 euro Geothermische energie
Eigen gebruik van energie

Verbeterde economische en milieuprestaties van landbouw- en agrotoerisme-activiteiten via een vermindering van de CO2-uitstoot en een toename van de wijnverkoop

20 IT-02 2007-2013
M 311
Fotovoltaïsche installatie 16 570,12 euro Zonne-energie
Eigen gebruik van energie

Verbeterde economische en milieuprestaties van landbouwactiviteiten door het gebruik van fotovoltaïsche techniek en een toename van de activiteiten op het gebied van agrotoerisme

21 IT-03 2007-2013
M 123
Geothermische installatie, verwarming door biomassa, fotovoltaïsche panelen en lichtopvanginrichting 807 500,00 euro Geothermische energie, zonne-energie, bio-energie, plus energiezuinige technieken
Eigen gebruik van energie

Milieuaspecten: valorisatie van afval dat afkomstig is van snoeien, het schoonmaken van greppels, struiken en houtachtige arealen van het bedrijf, energiebesparingen, verkleinde koolstofvoetafdruk (per fles wijn)

Toename van de wijnverkoop

Creatie van twaalf nieuwe banen

22 IT-04 2007-2013
M 121
Isolatie van gebouwen met het oog op energiebesparing 241 064,50 euro Project voor energie-efficiëntie (het project is onderdeel van het IT-03-project

Milieuvoordelen van energiebesparing

23 IT-05 2007-2013
M 121
Geothermische installatie 315 022,94 euro Geothermische energie
Eigen gebruik van energie

Verbeterde economische en milieuprestaties van landbouwactiviteiten via een vermindering van de CO2-uitstoot en omzetgroei

Twee lokale bedrijven installeerden de geothermische installatie

24 IT-06 2007-2013
M 311
Fotovoltaïsche panelen, thermische zonnepanelen en verwarming door biomassa 32 740,20 euro Geothermische energie, zonne-energie, bio-energie
Eigen gebruik van energie

Milieuaspecten: doelmatige systemen voor energieproductie vervangen ketels op fossiele brandstof (gas);

Grondstoffen (hout) zijn afkomstig uit de eigen activiteiten van de begunstigde op het gebied van bosbeheer en van het snoeien van olijf- en fruitbomen

Start van activiteiten op het gebied van agrotoerisme

Scheppen van banen (2-3 vte)

Alleen lokale bedrijven installeerden de onderdelen voor hernieuwbare energie

25 LT-01 2007-2013
M 312
Waterkrachtcentrale 552 712,80 euro Waterkracht
Externe energievoorziening

Diversificatie van het landbouwinkomen door middel van de verkoop van elektriciteit (geen FIT-betalingen)

26 LT-02 2007-2013
M 123
Productie van pellets uit stro 831 500,00 euro Productie van biomassabrandstoffen

Oprichting van een micro-onderneming op het platteland

20 banen gecreëerd

Gebruik van lokale grondstoffen

De levering van pellets uit stro voor installaties voor hernieuwbare energie was niet winstgevend, daarom omschakeling naar strooisel voor dieren

27 LT-03 2007-2013
M 312
Productie van pellets uit stro en verwarmingsactiviteiten 202 784,00 euro Bio-energie
Externe energievoorziening

Milieuaspecten: energie-efficiënte verwarming van twee openbare gebouwen

Oprichting van een micro-onderneming op het platteland

Zes banen gecreëerd

Gebruik van lokale grondstoffen

De levering van pellets uit stro voor installaties voor hernieuwbare energie was niet winstgevend, daarom omschakeling naar strooisel voor dieren overwogen

28 LT-04 2007-2013
M 311
Productie van houtsnippers - verwerving van noodzakelijke apparatuur (trekker, aanhangwagen, oplegger en houtversnipperaar) 85 200,00 euro Productie van biomassabrandstoffen

Diversificatie van het landbouwinkomen

Behoud van drie bestaande banen

Trekker en andere apparatuur gebruiken diesel

29 LT-05 2007-2013
M 311
Windturbine op landbouwbedrijf 404 024,00 euro Windenergie
Externe energievoorziening

Diversificatie van het landbouwinkomen door middel van de verkoop van elektriciteit (FIT-betaling)

Antwoorden van de Commissie

Samenvatting

IV

De richtlijn hernieuwbare energie van de EU stimuleert de uitrol van hernieuwbare energie door een EU-streefcijfer van 20% tegen 2020 en bindende nationale hernieuwbare-energiestreefcijfers vast te stellen. De lidstaten hebben een ruime bevoegdheid om zelf te bepalen hoe zij hun nationale hernieuwbare-energiestreefcijfers willen bereiken en welke soorten hernieuwbare energie zij willen ondersteunen.

Hoe hernieuwbare energie het platteland verder tot voordeel kan zijn, kan beter worden onderzocht in het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid, en maatregelen op dat gebied kunnen beter worden uitgevoerd door middel van nationale of regionale plattelandsontwikkelingsprogramma’s.

Gebleken is dat de bestaande EU-duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa als bedoeld in de huidige richtlijn hernieuwbare energie in die zin succes hebben gehad, dat daarmee onbedoelde rechtstreekse milieugevolgen zijn vermeden. In 2015 is de richtlijn hernieuwbare energie gewijzigd om ook de risico’s van indirecte veranderingen in het landgebruik aan te pakken. In het voorstel van de Commissie voor een herschikking van de richtlijn hernieuwbare energie voor de periode ná 2020 worden de duurzaamheidscriteria van de EU versterkt door daarin ook biomassa en biogas voor verwarming en elektriciteitsopwekking op te nemen, waardoor de plattelandsgebieden nog beter worden beschermd tegen vastgestelde milieu- en sociaaleconomische risico’s en waardoor het potentieel van bio-energie wordt gemaximaliseerd om tot verdere duurzame ontwikkeling te komen.

Voorts biedt het wetgevingsvoorstel van de Commissie betreffende landgebruik in het kader van het uitvoeringspakket energie en klimaat 2030 van de EU (het LULUCF-voorstel), waarvoor momenteel een medebeslissingsprocedure loopt (in het kader waarvan de medewetgevers op 14 december 2017 een voorlopig akkoord hebben gesloten), een algemene duurzaamheidswaarborg betreffende biomassa voor alle toepassingen, door te bepalen dat de terrestrische koolstofput ten minste gehandhaafd moet blijven, zo niet uitgebreid (de “regel voor geen debet”).

Bovendien voorziet het gemeenschappelijk landbouwbeleid momenteel in de bescherming van organische koolstof in de bodem in akkerland en grasland. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is derhalve mede bedoeld om organische koolstof in de bodem te beschermen en op die manier bij te dragen aan de duurzaamheid van de biomassa voor het areaal waarvoor de betalingen in het kader van het GLB plaatsvinden. Voor de toekomst streeft de Commissie ernaar de ambitie van het GLB te versterken ten aanzien van efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieuzorg en klimaatactie.

V

Tijdens de onderhandelingen voor de programmeringsperiode 2014-2020 heeft de Commissie de totstandbrenging van synergieën en complementariteit in het gebruik van de Europese structuur- en investeringsfondsen actief aangemoedigd en daarbij ook rekening gehouden met reeds bestaande nationale regelingen of andere vormen van EU-financiering. De keuzes betreffende de uitvoering vallen echter onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten.

VI

Het is weliswaar juist dat er aan het begin van de periode 2007-2013 geen specifieke outputindicatoren voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie bestonden, maar de gegevens over de uitgaven kwamen beschikbaar na de invoering van de “gezondheidscheck”. Bovendien bevatte het GTEK 2007-2013 een impactindicator voor de productie van hernieuwbare energie.

Voor de programmeringsperiode 2014-2020 is het GTES verbeterd, en is gezorgd voor de beschikbaarheid van gegevens in alle lidstaten, de kosteneffectiviteit van het systeem en aanvaardbare administratieve lasten voor de lidstaten.

VII

Het rechtskader verplicht de lidstaten de beginstelen ten aanzien van de vaststelling van selectiecriteria in hun POP’s op te nemen. De daadwerkelijke selectieprocedures en -criteria blijven echter de bevoegdheid van de lidstaten overeenkomstig het beginsel van gedeeld beheer.

VIII

Eerste bulletpoint: De Commissie aanvaardt deze aanbeveling voor zover zij betrekking heeft op de maatregelen van de Commissie. De Commissie is van mening dat zij het toekomstige hernieuwbare-energiebeleid heeft vormgegeven via de voorstellen van de Commissie inzake de governanceverordening en inzake de herschikking van de richtlijn hernieuwbare energie.

Bij de opstelling van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, zoals vereist op grond van de governanceverordening, waarvoor momenteel een medebeslissingsprocedure loopt, kunnen de lidstaten onder meer rekening houden met de omstandigheden en de behoeften van hun plattelandsgebieden.

Tweede bulletpoint: De aanbeveling wordt aanvaard. De Commissie is van mening dat haar voorstel uit 2016 voor een herschikking van de richtlijn hernieuwbare energie (RED II) het EU-kader voor de duurzaamheid van bio-energie aanzienlijk versterkt, met inbegrip van aanvullende waarborgen waarbij niet-duurzame winning van biomassa uit bossen wordt voorkomen.

Voorts biedt het wetgevingsvoorstel van de Commissie betreffende landgebruik in het kader van het uitvoeringspakket energie en klimaat 2030 van de EU (het LULUCF-voorstel), waarvoor momenteel een medebeslissingsprocedure loopt (in het kader waarvan de medewetgevers op 14 december 2017 een voorlopig akkoord hebben gesloten), een algemene duurzaamheidswaarborg betreffende biomassa voor alle toepassingen door te bepalen dat de terrestrische koolstofput ten minste gehandhaafd moet blijven, zo niet uitgebreid (de “regel voor geen debet”).

Zoals in de mededeling over de toekomst van voedsel en landbouw is aangegeven, streeft de Commissie er bovendien naar de ambitie van het GLB te versterken ten aanzien van efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieuzorg en klimaatactie.

Derde bulletpoint: De Commissie kan de aanbeveling slechts ten dele aanvaarden, aangezien zij in deze fase geen specifieke verbintenissen kan aangaan met betrekking tot wetgevingsvoorstellen voor de periode na 2020.

De Commissie verbindt zich ertoe een analyse te maken van de mogelijke manieren om de resultaatgerichtheid van het toekomstige GLB te versterken door de totstandbrenging van EU-meerwaarde en tegelijkertijd beter in te spelen op de behoeften en aspiraties van de betrokken gebieden, zoals uiteengezet in de Mededeling van de Commissie COM(2017) 713 final.

Vierde bulletpoint: De Commissie aanvaardt deze aanbeveling ten dele. De aanbeveling is reeds ten uitvoer gelegd en de uitgebreide jaarlijkse uitvoeringsverslagen van 2019 zullen de vereiste informatie bevatten.

Vijfde bulletpoint: De Commissie gaat ervan uit dat deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten. Terwijl de werkelijke selectieprocedures en de vaststelling van de selectiecriteria onder de bevoegdheid van de lidstaten blijven vallen, in overeenstemming met het beginsel van gedeeld beheer, zal de Commissie de lidstaten blijven stimuleren om de betrokken selectieprocedures toe te passen.

Inleiding

12

De Commissie is al begonnen met de voorbereiding van een nieuwe studie naar steun in de energie- en andere sectoren (bv. vervoer), met inbegrip van hernieuwbare-energiebronnen. De Commissie ziet momenteel toe op de subsidies in de energiesector in het kader van de governance van de energie-unie, waarvoor momenteel een medebeslissingsprocedure loopt. Een gedetailleerde analyse en de resultaten daarvan worden in 2018 in de volgende editie van het verslag “prijzen en kosten” gepubliceerd.

15

Het standpunt van de Commissie is uiteengezet in de antwoorden van de Commissie op Speciaal verslag nr. 16/2017.

Opmerkingen

25

Het plattelandsontwikkelingsbeleid biedt een flexibel kader/instrumentarium, op grond waarvan de lidstaten, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en in het kader van gedeeld beheer kunnen bepalen hoe zij het best de uitrol van hernieuwbare energie kunnen ondersteunen in overeenstemming met de EU-beleidsdoelen en in de specifieke context van de lidstaten en de regio’s, hun potentieel en hun behoeften.

27

(i) Koppeling van hernieuwbare energie aan plattelandsontwikkeling gebeurt op twee manieren. Enerzijds kan via het EU-beleid voor hernieuwbare energie, door het creëren van vraag naar hernieuwbare energie, indirecte steun worden verleend aan de ontwikkeling daarvan in plattelandsgebieden die daarmee leveranciers worden van hernieuwbare energie (bv. wind- en zonne-energie) of van biomassa (uit land- en bosbouw). Anderzijds kan de productie van hernieuwbare energie in plattelandsgebieden rechtstreeks worden ondersteund in het kader van het beleid inzake plattelandsontwikkeling, dat op EU-niveau voornamelijk wordt ondersteund via het Elfpo.

30

Een verwijzing naar het toetsingsmechanisme voor het platteland is opgenomen in de mededeling van de Commissie over de toekomst van voedsel en landbouw (zie bladzijde 22 van COM (2017) 713 final).

In deze mededeling belooft de Commissie zich in te zetten voor de bevordering van een toetsingsmechanisme voor het platteland, dat de betrokken beleidsgebieden systematisch door een "plattelandslens" bekijkt, waarbij zal worden gelet op de gevolgen voor de plattelandsgemeenschappen.

Een concreet voorbeeld van dit toetsingsmechanisme is het concept “slimme dorpen”, dat wordt ondersteund door de verschillende beleidstakken en de ESI-fondsen om de bouw te bevorderen van dorpen van de toekomst, die goed zijn toegerust om voort te bouwen op hun specifieke kapitaal (zie bladzijde 21 van COM(2017) 713 final).

35

De risico’s die verbonden zijn aan de productie en het gebruik van bio-energie worden geanalyseerd in de effectbeoordeling betreffende de duurzaamheid van bio-energie van 20161 (SWD(2016) 418 final), opgesteld voor de herschikking van de richtlijn hernieuwbare energie. Een analyse van de gevolgen van de productie van biomassa staat ook in de effectbeoordeling van 2016 bij het voorstel voor de LULUCF-verordening (SWD(2016) 249 final)2.

39

De bestaande en voorgestelde duurzaamheidscriteria voor bio-energie zijn bindend voor de lidstaten en de marktdeelnemers. De duurzaamheidscriteria van de EU zijn geen bindende voorwaarde voor het op de markt brengen van bio-energie in de EU. Om buitensporige administratieve lasten te voorkomen, gelden de duurzaamheidscriteria en de criteria betreffende de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen van de EU die zijn voorgesteld in het RED II-voorstel niet voor kleine biomassainstallaties voor verwarming/koeling en elektriciteitsopwekking met een capaciteit van minder dan 20 MW in het geval van biomassa en 0,5 MWel in het geval van biogas.

40

De risico’s in verband met de productie en het gebruik van bio-energie en het desbetreffende beleidskader van de EU worden geanalyseerd in het kader van de effectbeoordeling van de Commissie betreffende de duurzaamheid van de bio-energie, opgesteld voor de herschikking van de richtlijn hernieuwbare energie. Een analyse van de gevolgen van de productie van biomassa staat ook in de effectbeoordeling van 2016 bij het voorstel voor de LULUCF-verordening (SWD(2016) 249 final)3.

De RED II zal, zodra die is aangenomen, de duurzaamheidscriteria van de EU versterken om de aanzienlijke risico’s van negatieve milieueffecten in verband met biomassa voor energiedoeleinden tot een minimum te beperken. Het voorstel beoogt met name het risico van negatieve milieueffecten in verband met de toegenomen oogst van bosbiomassa tot een minimum te beperken. Bovendien bevat het voorstel de vereiste dat het effect van het oogsten van biomassa op de bodemkwaliteit en de biodiversiteit tot een minimum wordt beperkt. Bewijs van naleving kan onder meer bestaan uit de bestaande wetgeving in het land van herkomst van de biomassa of, als dit niet beschikbaar is, bewijs op het niveau van het bosbedrijf. Deze criteria moeten worden gezien in samenhang met andere relevante beleidstakken van de EU.

Verder zijn in het voorstel van de Commissie voor een verordening om de uitstoot en verwijderingen van broeikasgassen als gevolg van landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw te integreren in het klimaat- en energiekader 2030 (de LULUCF-verordening), de emissies of verwijderingen in verband met de productie van biomassa voor energiedoeleinden opgenomen, en wordt daarin gezorgd voor de instandhouding van de LULUCF-koolstofvoorraden van de EU (“regel voor geen debet”).

41

De Commissie is van mening dat zowel de huidige richtlijn hernieuwbare energie als het voorstel voor de richtlijn hernieuwbare energie II (RED II) niet-duurzame bio-energie ontmoedigen.

De Commissie is ook van mening dat het RED II-voorstel het EU-kader voor duurzame bio-energie aanzienlijk versterkt en ervoor zorgt dat het bio-energiegebruik in de EU na 2020 optimale broeikasgasreductie levert, terwijl het risico van negatieve milieueffecten in verband met de toegenomen oogst van bosbiomassa tot het minimum wordt beperkt. Het voorstel van de Commissie inzake LULUCF, waarvoor momenteel een medebeslissingsprocedure loopt, biedt een extra duurzaamheidswaarborg. Het voorstel voorziet in de voortzetting van de “regel voor geen debet” van het Protocol van Kyoto in de sector LULUCF in de EU, hetgeen betekent dat de LULUCF-koolstofput van de EU moet worden beschermd, of ten minste gehandhaafd.

43

Het plattelandsontwikkelingsbeleid is gebaseerd op de beginselen van gedeeld beheer en subsidiariteit. Het is dus de bevoegdheid van de lidstaten/regio’s om te bepalen hoe investeringen in hernieuwbare energie die in het kader van het Elfpo worden ondersteund, het best kunnen voldoen aan de doelstellingen inzake plattelandsontwikkeling in overeenstemming met hun specifieke context, mogelijkheden en behoeften.

44

Om ervoor te zorgen dat er geen sprake is van overcompensatie, zijn maximale steunintensiteiten en overige voorwaarden vastgesteld in de horizontale staatssteunregels, met name in de algemene groepsvrijstellingsverordening, Verordening (EU) nr. 651/2014 (zie deel 7) en de richtsnoeren inzake staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020.

Gezamenlijk antwoord van de Commissie op de paragrafen 45 en 46:

De thematische doelstellingen van de ESI-fondsen worden doelbewust vastgesteld op een breder niveau en niet voor afzonderlijke onderdelen van onderling verbonden aspecten als de uitrol van hernieuwbare energie alleen. Echter, de streefdoelindicator T 16 geeft de geplande investeringen in de productie van hernieuwbare-energieproductie in het kader van het Elfpo goed weer (aandachtsgebied 5C, zie ook paragraaf 68).

48

De Commissie is het er niet mee eens dat de vermeende moeilijkheden met betrekking tot de programmering van de aandachtsgebieden hebben geleid tot aanzienlijke vertragingen bij de uitvoering van programma’s voor hernieuwbare energie. Deze vertragingen zijn onder meer veroorzaakt door de tijd die de lidstaten nodig hadden om oproepen te doen en projecten te selecteren, alsmede voor het realiseren van die investeringsprojecten ter plaatse.

50

De Commissie heeft uitgebreide richtsnoeren over strategische programmering gepubliceerd, bedoeld om lidstaten te begeleiden bij de ontwikkeling van een gedegen interventielogica om bij te dragen aan de EU-prioriteiten en -streefdoelen (zoals het streefdoel voor hernieuwbare energie), en doelstellingen op het gebied van plattelandsontwikkeling, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke context, het potentieel en de behoeften van de lidstaat/regio. Deze interventielogica (keuze van de relevante doelstellingen, vaststelling van de streefcijfers, combinatie van relevante maatregelen, de respectieve financiële toewijzing enz.) wordt uitvoerig beschreven in de POP’s en wordt grondig beoordeeld door de Commissie tijdens de onderhandelingen over de programma’s.

Het faciliteren van de levering en het gebruik van hernieuwbare energie is slechts één van de vele doelstellingen van het Elfpo. De lidstaten kunnen beslissen hernieuwbare energie te ondersteunen via andere instrumenten dan de POP’s. De coördinatie tussen de verschillende ESI-fondsen en andere financieringsinstrumenten is opgenomen in de partnerschapsovereenkomsten, die door de Commissie worden beoordeeld.

51

De kwantificering van de financiële behoeften is weergegeven in het budget voor relevante maatregelen en de streefwaarden voor de indicatoren. De Commissie erkent echter dat er nog ruimte is voor verdere verbetering van de koppeling tussen de geconstateerde behoeften en de strategische aanpak.

Tekstvak 5 — Wijzigingen van de oorspronkelijke aanpak van de financiering van hernieuwbare energie in de POP’s

Eerste alinea:

In het geval van Bulgarije zijn er lessen getrokken uit de uitvoering van de programmeringsperiode 2007-2013, waarbij voor de huidige programmeringsperiode onder meer rekening is gehouden met een hoger foutenpercentage en met de financiële correcties. Voor het programma voor plattelandsontwikkeling 2014-2020 heeft Bulgarije besloten slechts steun te verlenen aan projecten die verband houden met het verbruik op het bedrijf om het risico op toekomstige fouten te vermijden.

Tweede alinea:

Tijdens de programmeringsperiode kunnen om verschillende redenen aanpassingen van de begrotingstoewijzingen voorkomen. In het geval van het Frankrijk (Basse-Normandie), is de financiële toewijzing uit het Elfpo aan de doelstellingen inzake hernieuwbare energie gedaald aangezien de regio heeft besloten de financieringsbron voor sommige van de soorten projecten waarvoor oorspronkelijk financiering uit het Elfpo was gepland, te wijzigen. De motivering van de voorgestelde wijziging is voorafgaand aan de wijziging aan de Commissie meegedeeld. De wijzigingen bestonden eruit de bewegende financiering van de energieproductie op basis van hout en regelingen in verband met boilers te verschuiven naar nationale financiering door het agentschap voor milieu en energiebeheer (Agence de l’environnement et de la maîtrise de l’énergie - ADEME) en biogasprojecten (anaerobe vergisting) te ondersteunen door middel van kapitaalinbreng of bankgaranties met behulp van de ontwikkelingsmaatschappij voor Normandië (Agence de Développement pour la Normandie - ADN).

52

Strategische programmering in het kader van het Elfpo beoogt het evenwicht te vinden tussen verschillende behoeften en doelstellingen in plaats van een complete strategie voor hernieuwbare energie in plattelandsgebieden in te voeren.

Begrotingswijzigingen, zoals in het geval van het POP voor Basse-Normandie, moeten worden verantwoord in het verzoek tot wijziging van programma’s. Bovendien is bij een verandering van meer dan 50 % van een aan een aandachtsgebied verbonden streefcijfer door aanzienlijke verschuivingen in de begroting, een verandering van de programmastrategie nodig, wat resulteert in een besluit van de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen op grond van artikel 11, onder a), van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

54

Tijdens de onderhandelingen over de partnerschapsovereenkomsten en de betrokken programma’s heeft de Commissie de totstandbrenging van synergieën en complementariteit bij het gebruik van de Europese structuur- en investeringsfondsen actief aangemoedigd en daarbij ook rekening gehouden met reeds bestaande nationale of EU-financieringsregelingen. De keuzes betreffende de uitvoering vallen echter onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten.

Gezamenlijk antwoord van de Commissie op de paragrafen 56 en 57:

Binnen de strategische programmeringsaanpak kunnen de lidstaten kiezen welk aandachtsgebied zij het meest passend achten voor de programmering van een specifieke maatregel, in overeenstemming met het specifieke doel van de maatregel. De logische consequentie daarvan is dat één enkele maatregel onder verschillende aandachtsgebieden kan vallen. Bovendien is het concept “secundaire effecten” een goede weergave van de veelzijdige kenmerken van tal van dergelijke plattelandsontwikkelingsmaatregelen, die vaak meer dan één doel dienen.

Tekstvak 6 — Toewijzing van projecten inzake hernieuwbare energie aan verschillende aandachtsgebieden

Eerste alinea:

De toekenning van maatregelen aan verschillende aandachtsgebieden in de programma’s voor plattelandsontwikkeling is ook een weergave van een kwantificering van de verwachte resultaten van de maatregel, die kan variëren tussen programma’s. Maatregelen worden toegewezen aan aandachtsgebieden op basis van hun primaire effect, terwijl de secundaire effecten voor dit besluit niet van doorslaggevend belang zijn.

Tweede alinea:

Ook uit een vergelijking van de POP’s van Roemenië en Bulgarije blijkt de verschillende rangorde van doelstellingen: Bulgarije heeft de opwekking van hernieuwbare energie voor eigen gebruik als primaire doelstelling van de maatregel aangemerkt en wijst deze derhalve toe aan aandachtsgebied 5C. In het Roemeense POP is de situatie inderdaad anders, in die zin dat alleen projecten die duurzame investeringen voor eigen verbruik bevatten volgens de programmering een directe bijdrage aan aandachtsgebied 5C zouden leveren, terwijl andere maatregelen, die volgens de programmering onder de aandachtsgebieden FA 2A, 3A, 6A en 6B vallen, werden beschouwd als programma’s met secundaire effecten op aandachtsgebied 5C. Een voorbeeld hiervan is kleinschalige infrastructuur, inclusief investeringen in hernieuwbare energie en energiebesparing, die vooral worden beschouwd als maatregelen die de plaatselijke ontwikkeling in plattelandsgebieden bevorderen, en daarom onder aandachtsgebied 6B vallen.

61

Het is weliswaar juist dat er aan het begin van de periode 2007-2013 geen specifieke outputindicatoren voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie bestonden, maar het GTEK 2007-2013 bevatte een indicator die expliciet verwees naar hernieuwbare energie in het kader van de evaluatie van het programma. Impactindicator nr. 7 Bijdrage aan de bestrijding van de klimaatverandering werd gemeten aan de hand van een toename van de productie van hernieuwbare energie (kwantitatieve en kwalitatieve verandering in de productie van hernieuwbare energie toegekend aan maatregelen die worden gefinancierd uit het Elfpo).

62

In het kader van de verslaglegging over het toezicht en de indicatoren verstrekt de Commissie richtsnoeren om de lidstaten te helpen capaciteit op te bouwen bij het aanpakken van hun toezichtverplichtingen. De Commissie beoordeelt de kwaliteit van de gegevens die door de lidstaten worden ingediend. De betrouwbaarheid van dergelijke gegevens valt echter onder de verantwoordelijkheid van de autoriteiten van de lidstaten.

63

Aangezien projecten ten behoeve van de uitrol van hernieuwbare energie over verschillende maatregelen zijn verspreid en er vóór de “gezondheidscheck” niet één enkele outputindicator bestond, is het moeilijk allesomvattende informatie te verzamelen. De impactindicator als bedoeld in het antwoord op paragraaf 61 biedt echter enige informatie over de mogelijke doeltreffendheid van de steun voor investeringen in hernieuwbare energie.

Aangezien hernieuwbare energie pas in de gezondheidscheck als nieuwe uitdaging werd ingevoerd toen de programma’s al van start waren gegaan, was de aan duurzame energie gerelateerde informatie in evaluaties vooraf die worden gebruikt voor de opstelling van de POP’s, beperkt.

65

In de evaluaties achteraf moesten alle lidstaten/regio’s antwoorden op een bepaalde evaluatievraag die rechtstreeks verband hield met hernieuwbare energie. De Commissie verstrekt richtsnoeren (die niet bindend zijn). De inhoud van de evaluaties achteraf hangt echter af van de inhoud van een bepaald plattelandsontwikkelingsprogramma dat overeenstemt met de beleidskeuzes van de lidstaten. Indien de aandacht voor hernieuwbare energie in het kader van een POP marginaal is, zal daar in de evaluatie even weinig aandacht aan worden besteed.

Gezamenlijk antwoord van de Commissie op de paragrafen 68 en 69:

In het kader van de plattelandsontwikkelingsprogramma’s worden de verwachte resultaten en de bijbehorende streefdoelen vastgesteld op het niveau van de doelstellingen (d.w.z. aandachtsgebieden) en niet op het niveau van de individuele maatregelen.

De doeltreffendheid en doelmatigheid van POP's zullen worden beoordeeld aan de hand van uitgebreide evaluaties, waarbij de GTES-indicatoren slechts een instrument vormen en zullen worden aangevuld met andere informatie. Bij de definitie van de gemeenschappelijke indicatoren moest worden gezorgd voor de beschikbaarheid van gegevens in alle lidstaten, de kosteneffectiviteit van het systeem en aanvaardbare administratieve lasten voor de lidstaten. Hoewel deze programmaspecifieke indicatoren niet altijd beantwoorden aan de definitie van "resultaatindicatoren", meent de Commissie dat aanvullende programmaspecifieke indicatoren nuttig kunnen zijn voor de evaluatie van de programma's.

70

De richtsnoeren van de Commissie "Assessment of RDP results: how to prepare for reporting on evaluation in 2017" suggereren in bijlage 11 (blz. 76) verschillende gegevensbronnen, zoals: de aanvraagformulieren en de betalingsverzoeken van de begunstigden, nationale/regionale statistieken, gegevens van de energievoorziening en de controle-entiteiten, energiestatistieken van Eurostat. “Surveys/focus groups” (enquêtes/focusgroepen) worden ook genoemd als een van de mogelijke gegevensbronnen – als laatste in een lange lijst van bovengenoemde mogelijke andere gegevensbronnen (https://enrd.ec.europa.eu/evaluation/publications/guidelines-assessment-rdp-results-how-prepare-reporting-evaluation-2017_en).

Merk ook op dat de richtsnoeren van de Commissie niet-bindende documenten zijn. Hun doel is de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de evaluaties die onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen, te verbeteren.

71

In het kader van programma’s voor plattelandsontwikkeling kunnen de resultaten van een bepaalde doelstelling door middel van diverse maatregelen worden bereikt. Dergelijke resultaten kunnen alleen worden beoordeeld door middel van evaluaties. De Commissie erkent het risico op administratieve lasten als gevolg hiervan, maar beoogt een juist evenwicht tussen kosten en baten tot stand te brengen. Wat betreft het vermeende gebrek aan vergelijkbaarheid als gevolg van de specifieke kenmerken van de programma’s, zoals aanvullende programmaspecifieke indicatoren, moet worden opgemerkt dat een individuele beoordeling van een POP wel de effecten en resultaten van dit programma beoordeelt en als voorbeeld dient voor andere POP’s, die wellicht zelf niet die maatregelen omvatten.

75

In het kader van de plattelandsontwikkeling dragen de verschillende activiteiten bij tot een verbeterde uitrol van hernieuwbare energie, waarvan investeringen in hernieuwbare-energieproductie of de inzet van bosbiomassa voor energiedoeleinden er slechts twee zijn.

Het Elfpo ondersteunt ook projecten inzake hernieuwbare energie door middel van plaatselijke-ontwikkelingsstrategieën die door Leader worden ondersteund. Dergelijke vanuit de gemeenschap geleide initiatieven voor lokale ontwikkeling bieden in de regel voordelen zoals een grotere plaatselijke acceptatie en zorgen voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie die zijn ingebed in een bredere strategie voor de duurzame ontwikkeling van het betrokken gebied.

78

De rol van selectiecriteria is prioriteit toe te kennen aan projecten volgens de rangorde van doelstellingen van het programma als geheel, op basis van de geïdentificeerde behoeften en mogelijkheden.

In overeenstemming met het gedeeld beheer bepalen de lidstaten de selectiecriteria voor elke maatregel en raadplegen zij het “Comité van Toezicht POP” (waarin alle belanghebbenden zijn vertegenwoordigd, in overeenstemming met het partnerschapsbeginsel).

79

De Commissie neemt deel aan deze comités van toezicht, en biedt begeleiding en feedback. Deze feedback kan ook duidelijke aanwijzingen bevatten dat de drempels als te laag worden beschouwd. Dit was bijvoorbeeld het geval voor de door de Rekenkamer bezochte Franse POP.

Tekstvak 10 — Hernieuwbare-energieprojecten met marginale voordelen voor plattelandsontwikkeling

Op basis van de lessen die zijn getrokken gedurende de programmeringsperiode 2007-2013, ondersteunt het Bulgaarse programma in de huidige programmeringsperiode uitsluitend investeringen in de opwekking van hernieuwbare energie voor eigen gebruik op het landbouwbedrijf of in de onderneming.

81

Over het algemeen worden de lidstaten aangemoedigd projecten te kiezen die met steun uit het Elfpo worden gefinancierd en die een aanzienlijke bijdrage leveren aan de plattelandsontwikkeling. Wanneer echter de voordelen voor de plattelandsontwikkeling worden beoordeeld in vergelijking met projecten op het gebied van hernieuwbare energie die worden gefinancierd uit andere steunregelingen, moet met het toepassingsgebied van dergelijke projecten in het kader van het Elfpo rekening worden gehouden. Het aantal gecreëerde banen, alsook andere zakelijke kansen en diensten die worden geboden, moeten in die context worden gezien.

Conclusies en aanbevelingen

84

De Commissie is het ermee eens dat projecten voor hernieuwbare energie kunnen bijdragen aan de duurzame ontwikkeling van het platteland, met name door de plaatselijke belanghebbenden erbij te betrekken. Of het potentieel van het Elfpo in dit opzicht wordt gerealiseerd, hangt ervan af of de lidstaten/regio’s bij de opstelling van hun programma’s voor plattelandsontwikkeling een goed evenwicht vinden tussen de verschillende doelstellingen van hun strategieën voor plattelandsontwikkeling.

85

De richtlijn inzake hernieuwbare energie is een algemeen juridisch kader voor de bevordering van de uitrol van hernieuwbare energie in de hele EU om de streefcijfers voor hernieuwbare energie voor 2020 te halen. Hoewel de plattelandsontwikkeling een belangrijke drijfveer is voor de uitrol van hernieuwbare energie, geeft de richtlijn zelf de lidstaten aanzienlijke vrijheid wat betreft de manier waarop zij hun nationale streefcijfers voor hernieuwbare energie willen bereiken, en ook wat betreft de manier waarop zij de uitrol van hernieuwbare energie in plattelandsgebieden willen bevorderen. Het voorstel van de Commissie voor een herschikking van de richtlijn hernieuwbare energie heeft betrekking op de opkomende modellen van hernieuwbare-energieverbruik en hernieuwbare-energiegemeenschappen, waardoor de voordelen van hernieuwbare energie voor de plattelandsontwikkeling verder kunnen worden ondersteund.

Aanbeveling 1 — “Rural proofing” (plattelandstoets) voor toekomstig beleid inzake hernieuwbare energie

Eerste alinea: De Commissie aanvaardt deze aanbeveling voor zover zij betrekking heeft op de maatregelen van de Commissie. De Commissie is van mening dat zij het toekomstige hernieuwbare-energiebeleid heeft vormgegeven via de voorstellen van de Commissie inzake de governanceverordening en inzake de herschikking van de richtlijn hernieuwbare energie.

Bij de opstelling van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, zoals vereist op grond van de governanceverordening, waarvoor momenteel een medebeslissingsprocedure loopt, kunnen de lidstaten onder meer rekening houden met de omstandigheden en de behoeften van hun plattelandsgebieden.

Tweede alinea: Een verwijzing naar het toetsingsmechanisme voor het platteland is opgenomen in de mededeling van de Commissie over de toekomst van voedsel en landbouw (zie bladzijde 22 van COM(2017) 713 final).

In deze mededeling belooft de Commissie zich in te zetten voor de bevordering van een toetsingsmechanisme voor het platteland, dat de betrokken beleidsgebieden systematisch door een "plattelandslens" bekijkt, waarbij zal worden gelet op de gevolgen voor de plattelandsgemeenschappen.

Derde alinea: De aanbeveling wordt aanvaard, met dien verstande dat het voorstel van de Commissie voor een verordening over de governance van de energie-unie, waarvoor momenteel een medebeslissingsprocedure loopt, reeds voorziet in een interactieve dialoog met de lidstaten om na te gaan of de streefcijfers, doelstellingen en bijdragen die zijn opgenomen in hun nationale energie- en klimaatplannen, volstaan om de gemeenschappelijke doelstellingen van de energie-unie te verwezenlijken.

86

Modellering die is uitgevoerd ten behoeve van de effectbeoordeling van de duurzaamheid van bio-energie wijst erop dat, terwijl de invoer van biomassa naar verwachting zal toenemen, de voorziening met biomassa voor energie voornamelijk uit binnenlandse bronnen geput zal blijven worden. Volgens de eigen modellen van de Commissie voor de periode 2020-2030 zal de vraag naar biomassa voor de opwekking van warmte en elektriciteit naar verwachting in 2025 een piek bereiken en daarna tot 2030 licht dalen als gevolg van concurrentie van andere hernieuwbare energiebronnen en de effecten van energie-efficiëntie in gebouwen. Verwacht wordt dat de vraag naar biobrandstoffen op langere termijn (2050) aanzienlijk zal toenemen als gevolg van de noodzaak om de vervoerssector, met inbegrip van de luchtvaart, koolstofarm te maken.

De Commissie is bovendien van mening dat het voorstel voor een herschikking van de richtlijn hernieuwbare energie het EU-kader voor de duurzaamheid van bio-energie vergroot, waardoor voldoende waarborgen worden geboden om ervoor te zorgen dat biomassa voor energie duurzaam wordt geproduceerd en gebruikt.

Aanbeveling 2 — Verbeterd kader voor de duurzaamheid van bio-energie

De Commissie aanvaardt deze aanbeveling. De Commissie is van mening dat het voorstel voor een herschikking van de richtlijn hernieuwbare energie, waarvoor momenteel een medebeslissingsprocedure loopt, het EU-kader voor de duurzaamheid van bio-energie versterkt, waardoor voldoende waarborgen worden geboden om ervoor te zorgen dat biomassa voor energie duurzaam wordt geproduceerd en efficiënt wordt gebruikt.

Bovendien heeft het voorstel van de Commissie voor een verordening om broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering van landgebruik en bosbouw te integreren in het klimaat- en energiekader voor 2030 (LULUCF), waarvoor momenteel een medebeslissingsprocedure loopt (in het kader waarvan de medewetgevers op 14 december 2017 een voorlopig akkoord hebben gesloten), tot doel ervoor te zorgen dat emissies of verwijderingen voor biomassa voor energie op nationaal niveau door de lidstaten worden geboekt en dat de “regel voor geen debet” voor LULUCF geldt. Daarom is de Commissie van mening dat aan deze aanbeveling gehoor is gegeven, wat de voorstellen van de Commissie over RED II en LULUCF betreft.

Bovendien voorziet het gemeenschappelijk landbouwbeleid momenteel in de bescherming van organische koolstof in de bodem in akkerland en grasland. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is derhalve mede bedoeld om organische koolstof in de bodem te beschermen en op die manier bij te dragen aan de duurzaamheid van de biomassa voor het areaal waarvoor de betalingen in het kader van het GLB plaatsvinden.

Zoals in de mededeling over de toekomst van voedsel en landbouw is aangegeven, streeft de Commissie er bovendien naar de ambitie van het GLB te versterken ten aanzien van efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieuzorg en klimaatactie.

87

Tijdens de onderhandelingen over de partnerschapsovereenkomsten en de betrokken programma’s heeft de Commissie de totstandbrenging van synergieën en complementariteit bij het gebruik van de Europese structuur- en investeringsfondsen actief aangemoedigd en daarbij ook rekening gehouden met reeds bestaande nationale of EU-financieringsregelingen. De keuzes betreffende de uitvoering vallen echter onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten.

Het Elfpo is een zeer geschikt steunmechanisme voor lokale projecten op het gebied van hernieuwbare energie, waarbij het een aanvulling vormt op andere bestaande financiering. Bovendien kunnen zo ook potentiële begunstigden worden aangesproken in plattelandsgebieden die niet subsidiabel zijn in het kader van andere fondsen.

88

Binnen de strategische programmeringsaanpak kunnen de lidstaten kiezen welk aandachtsgebied zij het meest passend achten voor de programmering van een specifieke maatregel, in overeenstemming met de doelstelling van de maatregel. De logische consequentie daarvan is dat hernieuwbare-energieprojecten onder verschillende aandachtsgebieden kunnen vallen.

Aanbeveling 3 — Duidelijke richtsnoeren over de rol van het Elfpo in de ondersteuning van hernieuwbare energie

Eerste alinea: De Commissie kan de aanbeveling slechts ten dele aanvaarden, aangezien zij in deze fase geen specifieke verbintenissen kan aangaan met betrekking tot wetgevingsvoorstellen voor de periode na 2020.

De Commissie verbindt zich ertoe een analyse te maken van de mogelijke manieren om de resultaatgerichtheid van het toekomstige GLB te versterken door de totstandbrenging van EU-meerwaarde en tegelijkertijd beter in te spelen op de behoeften en aspiraties van de betrokken gebieden, zoals uiteengezet in de Mededeling van de Commissie COM(2017) 713 final.

De lidstaten/regio’s zijn het best in staat om uit te maken welke de meest geschikte financieringsinstrumenten voor hun specifieke context zijn en hoe deze het best kunnen worden gecombineerd om de streefcijfers voor hernieuwbare energie en de plattelandsontwikkelingsdoelstellingen op de meest kosteneffectieve wijze te verwezenlijken.

Tweede alinea: De Commissie aanvaardt deze aanbeveling en is van mening dat zij deze al heeft uitgevoerd.

De website van het Europees Netwerk voor plattelandsontwikkeling bevat een databank met goede praktijken, waaronder voorbeelden van projecten op het gebied van hernieuwbare energie die door het Elfpo worden ondersteund, en van gemeenschapsgerichte benaderingen op dit gebied. Bovendien is in het kader van EIP-AGRI onlangs een focusgroep over „verbetering van de productie en het gebruik van hernieuwbare energie op de boerderij” gestart; de eerste vergadering vond plaats op 21 en 22 november 2017.

89

Het is weliswaar juist dat er aan het begin van de periode 2007-2013 geen specifieke outputindicatoren voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie bestonden, maar het GTEK 2007-2013 bevatte een impactindicator voor de stijging van de productie van hernieuwbare energie in het kader van de evaluatie van het programma. Dit leverde enige informatie op, afhankelijk van de mate waarin de programma’s zich met deze kwestie bezighielden.

90

In het kader van het gedeeld beheer vallen evaluaties van de POP’s onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten.

De doeltreffendheid en doelmatigheid van POP's zullen worden beoordeeld aan de hand van uitgebreide evaluaties, waarbij de GTES-indicatoren slechts een instrument vormen en zullen worden aangevuld met andere informatie. Bij de definitie van de gemeenschappelijke indicatoren moest worden gezorgd voor de beschikbaarheid van gegevens in alle lidstaten, de kosteneffectiviteit van het systeem en aanvaardbare administratieve lasten voor de lidstaten.

Hoewel aanvullende programmaspecifieke indicatoren kunnen leiden tot minder vergelijkbare rapportage, is de Commissie van mening dat dit aanvaardbaar is en dat het nuttig kan zijn voor de beoordeling van de programma’s.

91

De richtsnoeren van de Commissie voor een betere verslaglegging over de jaarlijkse uitvoering van 2019 is momenteel in voorbereiding.

Zoals uiteengezet in de beraadslagingen over de periode na 2020, verbindt de Commissie zich ertoe mogelijke manieren te onderzoeken om de prestaties van het GLB als geheel te verbeteren. Een verbeterd resultaatgericht GLB-model wordt overwogen. Daartoe moet het proces tot verkrijging van zekerheid worden aangepast aan de eisen van een resultaatgerichte beleidsvorming, met inbegrip van de ontwikkeling en toepassing van solide en meetbare indicatoren en van een geloofwaardige monitoring en rapportage van de prestaties.

Aanbeveling 4 — Een eenvoudiger en zinvoller toezicht- en evaluatiekader

De Commissie aanvaardt deze aanbeveling ten dele. De aanbeveling is reeds uitgevoerd wat betreft de gegevens over uitgaven voor hernieuwbare energie en de geproduceerde hernieuwbare energie uit ondersteunde projecten. De uitgebreide jaarlijkse uitvoeringsverslagen van 2019 zullen deze informatie bevatten.

De Commissie heeft echter geen mandaat om van de lidstaten te eisen dat zij in deze verslagen informatie verstrekken waarvoor zij sinds het begin van de programmeringsperiode geen verzoek tot verzameling hebben ontvangen, zoals gegevens over de geïnstalleerde opwekkingscapaciteit.

93

Voor de huidige programmeringsperiode geldt de zogeheten N + 3-regel op programmaniveau, zodat ten volle gebruik kan worden gemaakt van de Elfpo-financiering overeenkomstig de doelstellingen van de respectieve programma’s voor plattelandsontwikkeling. Dit is bedoeld om het risico dat Elfpo-steun wordt verleend zonder dat het voordeel oplevert, te verminderen, terwijl de selectieprocedures in de loop van de programmeringsperiode kunnen worden aangepast in overeenstemming met het beginsel van gedeeld beheer en partnerschap.

Aanbeveling 5 — Betere projectselectie waarbij rekening wordt gehouden met de toegevoegde waarde voor plattelandsgebieden en de levensvatbaarheid van een project

De Commissie gaat ervan uit dat deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten. Terwijl de werkelijke selectieprocedures en de vaststelling van de selectiecriteria onder de bevoegdheid van de lidstaten blijven vallen, in overeenstemming met het beginsel van gedeeld beheer, zal de Commissie de lidstaten blijven stimuleren om de betrokken selectieprocedures toe te passen.

Woordenlijst en afkortingen

Aandachtsgebied 5C: Het aandachtsgebied “Hernieuwbare energie”, dat een breed scala aan doelstellingen omvat, waaronder het ten behoeve van de bio-economie faciliteren van de levering en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, van bijproducten, afvalmateriaal, residuen en andere non-foodgrondstoffen.

Aandachtsgebieden: De Europese Unie heeft zes prioriteiten vastgesteld voor plattelandsontwikkeling. Deze worden opgesplitst in 18 “aandachtsgebieden” om de doelstellingen van iedere prioriteit beter uiteen te kunnen zetten en de programmering te vergemakkelijken.

AEBIOM: European Biomass Association

Anaerobe vergisting: Het proces waarin organisch materiaal zoals dierlijke bijproducten of voedselafval wordt uitgesplitst voor de productie van biogas en organische meststof.

Bio-economie: Sectoren van de economie die gebruikmaken van hernieuwbare biologische hulpbronnen van land en zee – zoals gewassen, bossen, vissen, dieren en micro-organismen – om voedsel, grondstoffen en energie te produceren.

Bio-energie: Energie die is geproduceerd uit biomassa.

Biomassa: De biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van afval, met inbegrip van industrieel en huishoudelijk afval van biologische oorsprong.

Broeikasgassen (BKG): Gassen die in de aardatmosfeer werken als een deken die de warmte vasthoudt en het aardoppervlak verwarmt als gevolg van het zogenaamde broeikaseffect. De belangrijkste broeikasgassen zijn kooldioxide (CO2), methaan (CH4), stikstofoxide (N2O) en gefluoreerde gassen (HFK's, PFK's, SF6 en NF3).

CO2: Kooldioxide

DG: Directoraat-generaal, de naam voor afdelingen en diensten van de Europese Commissie

DG AGRI: Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling van de Europese Commissie

DG CLIMA: Directoraat-generaal Klimaat van de Europese Commissie

DG ENV: Directoraat-generaal Milieu van de Europese Commissie

DG ENER: Directoraat-generaal Energie van de Europese Commissie

Duurzaamheidscriteria: Een reeks criteria voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit de richtlijn hernieuwbare energie en het voorstel voor de tweede richtlijn hernieuwbare energie, met betrekking tot landgebruik- en bosbeheerpraktijken, de terugdringing van broeikasgasemissies en de doelmatigheid van energieomzetting, om de ecologische duurzaamheid van bio-energie te waarborgen.

EEG: DE: Duitse wet op hernieuwbare energie (Erneuerbare-Energien-Gesetz)

Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC): Een adviesorgaan dat aan vertegenwoordigers van sociale en professionele belangengroepen in Europa en anderen een formeel platform biedt om hun zienswijze op EU-onderwerpen kenbaar te maken.

Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO): Het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling is gericht op de versterking van de economische en sociale cohesie binnen de Europese Unie door het corrigeren van de grootste regionale onevenwichtigheden. Dit wordt gerealiseerd door middel van financiële steun voor de aanleg van infrastructuur en productieve investeringen ter bevordering van de werkgelegenheid, vooral voor ondernemingen.

Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo): Het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling is gericht op de ondersteuning van plattelandsgebieden van de EU om een breed scala aan economische, milieu- en sociale uitdagingen aan te gaan.

Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen): De Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) omvatten een groep van vijf afzonderlijke fondsen die regionale onevenwichtigheden in de hele EU moeten terugdringen, en waarvoor beleidskaders zijn vastgesteld voor de zevenjarige begrotingsperiode van het meerjarig financieel kader. De vijf fondsen zijn het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Cohesiefonds (CF), het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV).

FV: Fotovoltaïsch

Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB): Het geheel van wetgeving en praktijken dat door de Europese Unie is vastgesteld om een gemeenschappelijk, uniform beleid voor landbouw en plattelandsontwikkeling te vormen.

Gemeenschappelijk toezicht- en evaluatiekader (GTEK): EU-breed toezicht- en evaluatiekader voor plattelandsontwikkeling in de programmeringsperiode 2007-2013. Voor de programmeringsperiode 2014-2020 is het op beide GLB-pijlers van toepassing (Elfpo en ELGF).

Gemeenschappelijk toezicht- en evaluatiesysteem (GTES): Een onderdeel van het GTEK – de regels en procedures die betrekking hebben op plattelandsontwikkeling (de tweede pijler van het GLB).

Gemeenschappen voor hernieuwbare energie: Een mkb-bedrijf of een organisatie zonder winstoogmerk waarvan de aandeelhouders of leden samenwerken bij de opwekking, distributie, opslag of levering van energie uit hernieuwbare bronnen.

“Gezondheidscheck” van het GLB: In 2009 werden de diverse componenten van het GLB onderzocht en aangepast om het GLB te richten op een evenwichtige en milieuvriendelijke ontwikkeling. Deze aanpassing wordt aangeduid als “gezondheidscheck”.

Groen certificaat: Een verhandelbaar goed dat bewijst dat bepaalde energie is opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen.

Hernieuwbare energie (HE): Energie die wordt opgewekt uit hernieuwbare bronnen, die op natuurlijke wijze worden aangevuld in een mensenleven, zoals zonlicht, wind, biomassa en aardwarmte.

Horizon 2020: Programma voor onderzoek en innovatie van de EU voor 2014-2020.

Indirecte veranderingen in grondgebruik (Indirect Land Use Changes – ILUC): De omschakeling van het landgebruik die wordt veroorzaakt door de verplaatsing van de landbouwproductie, d.w.z. wanneer men bij bestaande landbouwgrond is overgeschakeld op de productie van energiegewassen zoals mais, olifantsgras en wilg, of wanneer de productie van levensmiddelen en diervoeders wordt uitgebreid naar niet-landbouwgrond, bijvoorbeeld graslanden, bossen, veengebieden, wetlands en andere koolstofrijke ecosystemen. Door dergelijke soorten land in akkerland om te zetten, kan de CO2-uitstoot toenemen.

Koolstofvoetafdruk: De hoeveelheid broeikasgassen die wordt uitgestoten in de atmosfeer tijdens de levenscyclus van een product of activiteit en wordt uitgedrukt in het aantal kooldioxide-equivalenten (CO2e).

Landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (Land Use, Land Use Change and Forestry – LULUCF): De broeikasgasinventaris van een sector die de uitstoot en verwijdering van broeikasgassen omvat die het gevolg zijn van rechtstreeks op de mens terug te voeren landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw. Net als bij andere economische sectoren oefenen landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw invloed uit op de mondiale koolstofcyclus. Door de activiteiten in het kader van landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw kan de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer toe- of afnemen en dus een negatieve (bijv. ontbossing) of positieve (bijv. bebossing en herbebossing) invloed hebben op de klimaatverandering.

LEADER: Een door de gemeenschap gestuurde lokale ontwikkelingsmethode voor het mobiliseren en ontwikkelen van plattelandsgemeenschappen via lokale publiek-private partnerschappen (lokale actiegroepen). De term is een Frans acroniem voor Liaison entre actions de développement de l’économie rurale (NL: verbinding tussen acties voor de ontwikkeling van de plattelandseconomie).

Levenscyclusanalyse (LCA): Een getrapte procedure voor de berekening van de duur van de milieueffecten van een product of dienst.

LIFE: FR: instrument financier pour l’environnement) is het financieringsinstrument van de EU voor de ondersteuning van milieu-, natuurbeschermings- en klimaatactieprojecten in de gehele EU.

Meerjarig financieel kader (MFK): Het meerjarig uitgavenplan van de EU waarin zij haar prioriteiten op beleidsgebied in financiële termen vertaalt. Dit bestrijkt een periode van zeven jaar.

Meeteenheden voor energie

  • Ton olie-equivalent (toe) is de hoeveelheid energie die vrijkomt bij de verbranding van een ton ruwe olie, ongeveer 42 gigajoule.
    ktoe – één kiloton (1000 ton) olie-equivalent.
    Mtoe – miljoen ton olie-equivalent
  • kW – kilowatt
  • MWh/kWh – mega-/kilowattuur

Mkb: Midden- en kleinbedrijf

NREAP: Nationale actieplannen voor energie uit hernieuwbare bronnen (National Renewable Energy Action Plans), in overeenstemming met artikel 4 van de richtlijn hernieuwbare energie.

Partnerschapsovereenkomst: Een door een lidstaat in samenwerking met partners opgesteld document waarin de strategie, de prioriteiten en de regelingen van de lidstaat voor een doeltreffend en doelmatig gebruik van de Europese structuur- en investeringsfondsen uiteen worden gezet. Dit document wordt na beoordeling en na overleg met de lidstaat door de Commissie goedgekeurd.

Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP): Een door een lidstaat of regio opgesteld en door de Commissie goedgekeurd document voor de planning en monitoring van de uitvoering van het plattelandsontwikkelingsbeleid op regionaal of nationaal niveau.

Premies voor teruglevering (FIP): Een steunregeling waarbij elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op de elektriciteitsmarkt wordt verkocht en de producenten daarvan boven op de marktprijs van hun elektriciteitsproductie een premie ontvangen. Een FIP kan een vast bedrag zijn (d.w.z. onafhankelijk van de marktprijzen) of een variabel bedrag (d.w.z. met variabele niveaus die afhankelijk zijn van de ontwikkeling van de marktprijs).

Programmeringsperiode: Een periode voor de tenuitvoerlegging van het beleid inzake plattelandsontwikkeling die samenvalt met het meerjarig financieel kader van de EU. De huidige programmeringsperiode loopt van 2014 tot 2020 en volgt op de programmeringsperiode 2007-2013.

Prosument (consument van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie): Een actieve klant die elektriciteit die hij zelf ter plaatse heeft geproduceerd, verbruikt, mogelijk opslaat en verkoopt, zoals in een appartementencomplex, een locatie met commerciële of gedeelde diensten, of een gesloten distributiesysteem, met als voorwaarde voor niet-huishoudelijke consumenten van zelfgeproduceerde hernieuwbare energie dat deze activiteiten niet hun belangrijkste commerciële of professionele activiteit vormen.

Quotaverplichtingen: Minimale aandelen van hernieuwbare energiebronnen in de energiemix van krachtcentrales, elektriciteitsleveranciers, of soms ook grote elektriciteitsverbruikers, zoals gedefinieerd door de nationale, regionale of lokale overheden.

RED II-voorstel: Het voorstel van de Europese Commissie van 30.11.2016 voor een richtlijn inzake hernieuwbare energie in de periode 2021-2030.

Richtlijn hernieuwbare energie (Renewable Energy Directive – RED): Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).

Rural proofing: “Rural proofing” (plattelandstoets) is de erkenning van het potentieel van het platteland, waarbij het doel is inzicht te verkrijgen in de effecten van beleidsmaatregelen en het waarborgen van eerlijke en rechtvaardige beleidsresultaten voor plattelandsgebieden. Het gaat er daarbij om de beste manieren te vinden om beleid te ontwikkelen in plattelandsgebieden.

Staatssteun: Door de lidstaten verstrekte steun waardoor begunstigden een economisch voordeel ontvangen. Dit kan eenvoudige financiële steun of indirecte steunverlening zijn, zoals belastingvoordelen, betere voorwaarden voor de aankoop of pacht van land, een lening of een garantie voor een lening die door een bank tegen betere voorwaarden wordt verstrekt dan de normale marktvoorwaarden, enz.

Stadsverwarming of stadskoeling: De distributie van thermale energie in de vorm van stoom, warm water of gekoelde vloeistoffen vanuit een centrale productie-installatie via een netwerk dat verbonden is met meerdere gebouwen of plaatsen, voor het verwarmen of koelen van ruimtes of processen.

SWOT-analyse: Een in het POP gebruikte methode om de sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen (strengths, weaknesses, opportunities, and threats) van een organisatie of een regio vast te stellen.

Tarieven voor teruglevering (FIT): Een steunregeling met vaste elektriciteitsprijzen die aan producenten van hernieuwbare energie worden betaald voor elke geproduceerde energie-eenheid die aan het elektriciteitsnet wordt geleverd. De betaling van de FIT’s wordt gegarandeerd voor bepaalde periodes, die vaak verband houden met de economische levensduur van het desbetreffende project op het gebied van hernieuwbare energie (meestal tussen 10-25 jaar).

Trialoog: Tripartiete bijeenkomsten over wetgevingsvoorstellen waaraan vertegenwoordigers van het Parlement, de Raad en de Commissie deelnemen. Deze contacten hebben tot doel overeenstemming te bereiken over een reeks amendementen die aanvaardbaar zijn voor de Raad en het Parlement. De Commissie treedt op als bemiddelaar om een akkoord mogelijk te maken tussen de medewetgevers.

Voetnoten

1 Bio-energie is energie die is geproduceerd uit biomassa. Biomassa is de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van afval, met inbegrip van industrieel en huishoudelijk afval van biologische oorsprong.

2 In de richtlijn hernieuwbare energie (RED) wordt hernieuwbare energie in artikel 2, onder a), als volgt gedefinieerd: “energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk: wind, zon, aerothermische, geothermische, hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen;”

3 Eurostat, “Simplified energy balances – annual data [nrg_100a]” – laatste actualisering op 8.6.2017 – (http://ec.europa.eu/eurostat/web/energy/data/database).

4 Eurostat, “Agri-environmental indicator – renewable energy production”. Gegevens van maart 2013 (geplande update van het artikel: December 2018) (http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/Archive:Agri-environmental_indicator_-_renewable_energy_production).

5 Voorgesteld door de Commissie in januari 2008 en goedgekeurd door het Parlement in december 2008 en door de Raad in april 2009; zie voor details EUR-Lex – Procedure 2008/0016/COD http://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/HIS/?uri=CELEX:32009L0028&qid=1464183881140

6 Artikel 3, lid 1, van de richtlijn hernieuwbare energie (RED).

7 Bijlage I bij de RED.

8 De artikelen 22 en 23 van de RED.

9 Conclusies van de Europese Raad van 23 en 24 oktober 2014, EUCO 169/14 van 24 oktober 2014.

10 COM(2016) 767 final/2 van 23.2.2017, “Voorstel voor een richtlijn betreffende de bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen”.

11 COM(2016) 759 final van 30.11.2016 “Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de governance van de energie-unie” (https://ec.europa.eu/energy/en/news/commission-proposes-new-rules-consumer-centred-clean-energy-transition).

12 Eurostat “Energy production and imports” (http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/Energy_production_and_imports).

13 COM(2017) 57 final van 1.2.2017, “Voortgangsverslag hernieuwbare energie”, blz. 4 en 9.

14 Herczeg, M., 2012, “Renewable energy support schemes in Europe, Copenhagen Resource Institute”, en Climate Policy Info Hub, “Renewable Energy Support Policies in Europe” (http://climatepolicyinfohub.eu/renewable-energy-support-policies-europe).

15 FREE – Future of Rural Energy in Europe – Funding tool (http://www.rural-energy.eu/en_GB/funding#.V0gVvU1f2Hv), en Burgemeestersconvenant voor Klimaat en Energie, “Quick Reference Guide – Financing Opportunities for Local Climate & Energie (2014-2020)”, Brussel, 2016 (http://www.covenantofmayors.eu/support/funding-instruments_en.html).

16 Ecofys, “Subsidies and costs of EU energy”, 2014 (http://ec.europa.eu/energy/en/content/final-report-ecofys).

17 Zie overweging 1 van de RED en overweging 2 van het RED II-voorstel.

18 2006/144/EG: Besluit van de Raad van 20 februari 2006 inzake communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013) (PB L 55 van 25.2.2006, blz. 20), gewijzigd bij Besluit 2009/61/EG van de Raad van 19 januari 2009 (PB L 30 van 31.1.2009, blz. 112). Zie de afdelingen 3.1, 3.2, 3.3 en 3.4a.

19 Overwegingen 22 en 23, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1).

20 De andere “nieuwe uitdagingen” waren: klimaatverandering, waterbeheer, biodiversiteit, herstructurering van de zuivelsector, en breedband.

21 COM(2010) 2020 definitief van 3.3.2010 “Europa 2010 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei”.

22 Zie artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

23 OESO, “Linking Renewable Energy to Rural Development”, OECD Publishing, 2012, (http://dx.doi.org/10.1787/9789264180444-en).

24 OESO, “Linking Renewable Energy to Rural Development”, OECD Publishing, 2012, (http://dx.doi.org/10.1787/9789264180444-en).

“Revitalisation of local economy by development of renewable energy: good practices and case studies” (REvLOCAL) voor de IEA-RETD (Internationaal Energieagentschap – Renewable Energy Technology Deployment Platform) (http://iea-retd.org/archives/publications/revlocal).

AGRI-2010-EVAL-03 – Pedroli, B., Langeveld, H. et al., “Impacts of Renewable Energy on European Farmers – Creating Benefits for Farmers and Society”. Eindverslag voor de Europese Commissie, directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling, 5.12.2011 (https://ec.europa.eu/agriculture/external-studies/renewable-energy-impacts_en).

SWD(2016) 416 final van 30.11.2016 “REFIT evaluation of the Directive 2009/28/EC of the European Parliament and of the Council”, blz. 54 (http://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX:52016SC0416).

25 OESO, “Linking Renewable Energy to Rural Development”, OECD Publishing, 2012, blz. 18 en 19 (http://dx.doi.org/10.1787/9789264180444-en).

26 Nordregio Policy Brief 2017:3 “Bioenergy and rural development in Europe: Policy recommendations from the TRIBORN research and stakeholder consultations, 2014-17” (http://www.nordregio.se/en/Publications/Publications-2017/Bioenergy-and-rural-development-in-Europe-Policy-recommendations-from-the-TRIBORN-research-and-stakeholder-consultations-2014-17/).

27 AGRI-2010-EVAL-03 – Pedroli, B., Langeveld, H. et al., “Impacts of Renewable Energy on European Farmers – Creating Benefits for Farmers and Society”. Eindverslag voor de Europese Commissie, directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling, 5.12.2011 (https://ec.europa.eu/agriculture/external-studies/renewable-energy-impacts_en).

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking) [COM(2016) 767 final – 2016-382-COD], paragraaf 2.9 (https://webapi.eesc.europa.eu/documentsanonymous/eesc-2016-06926-00-00-ac-tra-en.docx).

28 Europese Commissie, “Verklaring van Cork 2.0: Een betere levenskwaliteit in plattelandsgebieden” (http://enrd.ec.europa.eu/sites/enrd/files/cork-declaration_en.pdf).

29 DEFRA, “Rural proofing – Practical guidance to assess impacts of policies on rural areas”, maart 2017 (https://www.gov.uk/government/publications/rural-proofing).

30 COM(2016) 759 final van 30.11.2016 “Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de governance van de energie-unie” (https://ec.europa.eu/energy/en/news/commission-proposes-new-rules-consumer-centred-clean-energy-transition).

31 De artikelen 21 en 22 van het RED II-voorstel.

32 Zoals agrarische gewassen (bijv. koolzaad, maïs, miscanthus), afval van agrarische productie, mest en hout (bijv. rondhout, hout afkomstig van snoeien en uitdunnen, afval uit de houtverwerkende industrieën).

33 Met inbegrip van fijnstof en benzo(a)pyreen (BaP).

34 IPCC, “Special Report on Renewable Energy Sources and Climate Change Mitigation”, 2011.

Europees Milieuagentschap, “Opinion of the EEA Scientific Committee on Greenhouse Gas Accounting in Relation to Bioenergy”, 15.9.2011, blz. 4.

“Bioenergy and rural development in Europe: Policy recommendations from the TRIBORN research and stakeholder consultations, 2014-171”, Nordregio Policy Brief 2017:3, gepubliceerd in mei 2017, blz. 5.

Europees Milieuagentschap, “Air quality in Europe – 2016 report”, 2016.

European Academies” Science Advisory Council, “Multi-functionality and sustainability in the European Union’s forests”, 2017.

Searchinger, T.D.; Beringer, T. and Strong, A., “Does the world have low-carbon bioenergy potential from the dedicated use of land?”, 2017.

Brack, D., “Woody Biomass for Power and Heat Impacts on the Global Climate”, Chatham House, 23.2.2017.

Reactie op het rapport van Chatham House “Woody Biomass for Power and Heat: Impacts on the Global Climate”, 13.3.2017.

35 De risico’s werden hoofdzakelijk geconstateerd aan de hand van de volgende documenten van de Commissie:

  • SWD(2014) 259 final van 28.7.2014 “State of play on the sustainability of solid and gaseous biomass used for electricity, heating and cooling in the EU”.
  • SWD(2016) 418 final of 30.11.2016, “Impact assessment: Sustainability of Bioenergy. Accompanying the document Proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council on the promotion of the use of energy from renewable sources (recast)”.

Dit proces werd aangevuld met beoordelingen van andere wetenschappelijke studies en beleidsdocumenten.

36 SWD(2016) 418 final of 30.11.2016, “Impact assessment: Sustainability of Bioenergy. Accompanying the document Proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council on the promotion of the use of energy from renewable sources (recast)”.

37 Schaubach, K., Lauer, M., “Bioenergy Development in Germany and implications of the 2017 Renewable Energy Act”, Bundesministerium für Wirtschaft und Energie, 4.4.2017.

38 ADEME, “Benchmark des stratégies européennes des filières de production et de valorisation de biogaz”, 10.2014.

39 Wetenschappelijke adviesraad inzake landbouwbeleid, verbonden aan het federale Ministerie van Voedsel, Landbouw en Consumentenbescherming (http://www.bmel.de/SharedDocs/Downloads/EN/Ministry/Biogas-EEG.pdf).

40 Decreto ministeriale 6 luglio 2012 – Incentivi per energia da fonti rinnovabili elettriche non fotovoltaiche (ministerieel decreet van 6 juli 2012 – Stimulansen voor hernieuwbare non-fotovoltaïsche opwekking van elektriciteit; zie de Biogasbarometer van EurObserv'ER 2014 (https://www.eurobserv-er.org/biogas-barometer-2014).

41 Richtlijn hernieuwbare energie en Richtlijn 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009, tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG (richtlijn brandstofkwaliteit) (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 88). In 2015 werd een wijziging in deze richtlijnen opgenomenvoor de aanpak van de kwestie van indirecte veranderingen in landgebruik (ILUC) die worden veroorzaakt door de productie van biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen.

42 Speciaal verslag nr. 18/2016 van de ERK “Het certificeringssysteem van de EU voor duurzame biobrandstoffen”, de paragrafen 10 en 11 (http://eca.europa.eu).

43 RED II-voorstel zoals gepubliceerd op 30 november 2016, met een corrigendum van 23 februari 2017.

44 AEBIOM, “Statistical report 2016”, blz. 121, 147 (berekend).

45 Europese Commissie (SFC), 12 oktober 2017.

46 Ibid.

47 Ibid.

48 Artikel 27, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

49 Speciaal verslag nr. 16/2017 van de ERK “Programmering van plattelandsontwikkeling: minder complexiteit nodig en meer aandacht voor resultaten”, paragrafen 25-29 (http://eca.europa.eu).

50 Bosbouwmaatregelen in het kader van het Elfpo hebben betrekking op verschillende aspecten van bosbeheer (in het algemeen ter bevordering van duurzaam bosbeheer en de multifunctionele rol van de bossen), en op land- en bosbouwgerelateerde activiteiten. Bossen vormen een belangrijke bron van biomassa, een van de belangrijkste vormen van hernieuwbare energie in plattelandsgebieden. De bosbouwmaatregelen vergemakkelijken onder andere de productie en de verkoop van energie uit hout. Daarom hebben deze slechts ten dele effect wat betreft de productie van hernieuwbare energie.

51 Alle bezochte lidstaten, met uitzondering van Litouwen.

52 Speciaal verslag nr. 6/2014 van de ERK “Heeft de steun met middelen voor cohesiebeleid voor opwekking van hernieuwbare energie goede resultaten opgeleverd?”, paragrafen 28 en 29 (http://eca.europa.eu).

53 Speciaal verslag nr. 16/2017 van de ERK, paragrafen 89-92.

54 In mei 2017 bevestigde de Commissie dat er nog drie evaluaties achteraf ontbraken: Bulgarije, Roemenië en Spanje (Galicië).

55 Het GMES werd opgezet op grond van de artikelen 67 en 68 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 en artikel 14 en de bijlagen IV, V en VI van Verordening (EU) nr. 808/2014, en ter vervanging van het GTEK voor de programmeringsperiode 2007-2013.

56 Denemarken, Estland, Duitsland (Noordrijn-Westfalen), Italië (Sicilië, Valle d’Aosta), Litouwen, Spanje (nationaal, Catalonië en Murcia) en het Verenigd Koninkrijk (Schotland).

57 Speciaal verslag nr. 16/2017 van de ERK, paragrafen 50 en 51.

58 Speciaal verslag nr. 16/2017 van de ERK, paragrafen 23 en 24.

59 Zie artikel 49 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

60 DG AGRI, “Draft guidelines on eligibility conditions and selection criteria for the programming period 2014-2020”, maart 2014.

61 Alle bezochte lidstaten, met uitzondering van Bulgarije, hadden relevante criteria gebruikt.

62 DG ENER,”Mid-term evaluation of the Renewable Energy Directive for the European Commission”, april 2015, blz. 38.

63 T16 – Totale investering in productie van hernieuwbare energie”, R15 – Hernieuwbare energie uit ondersteunde projecten.

64 Speciaal verslag nr. 16/2017, aanbevelingen 3 en 4.

65 Europese Commissie, “Draft Guidelines on eligibility conditions and selection criteria for the programming period 2014 – 2020 and FAQs”. Selectiecriteria (https://enrd.ec.europa.eu/news-events/events/enrd-workshop-selection-criteria-towards-more-performant-rd-policy_en).

66 Richtlijn hernieuwbare energie en Richtlijn 2009/30/EG. In 2015 werd een wijziging in deze richtlijnen opgenomenvoor de aanpak van de kwestie van indirecte veranderingen in landgebruik (ILUC) die worden veroorzaakt door de productie van biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen.

67 Statistieken voor het verbruik van vaste biomassa tonen aan dat het huishoudelijk verbruik (met uitzondering van pellets) alleen al goed is voor 39 % van het totale verbruik van vaste biomassa. Aan dit cijfer moet een aandeel van het verbruik van “pellets” buiten industriële gebouwen worden toegevoegd (gezien het feit dat 65 % van het verbruik van pellets voor de verwarming van woningen is) en van “andere vaste biobrandstoffen (kleinschalige gebruik van spaanders, zwart residuloog enz.)”.

68 Op EU-niveau is niet bekend hoeveel elektrische installaties op vaste biomassa draaien (met name installaties die gebruikmaken van pellets en andere vaste biobrandstoffen (kleinschalig gebruik van spaanders, zwart residuloog, enz.)), noch de omvang van die installaties, maar voor installaties die gebruikmaken van houtspaanders bestaan wel wat gegevens. De installaties die gebruikmaken van houtspaanders van meer dan 20 MW vertegenwoordigen volgens het volledige verslag van AEBIOM van 2016 16 % van het totale aantal installaties waarin dit materiaal als grondstof wordt gebruikt; deze alleen al zijn verantwoordelijk voor het verbruik van 75 % van de biomassa aan houtsnippers.

69 AEBIOM, “Statistical report 2016”, blz. 68 (berekend).

70 Er zijn zeer weinig gegevens beschikbaar over het aantal en de capaciteit van biogasinstallaties in de EU. Het EBA statistisch verslag 2016 (blz. 8) geeft een gemiddelde van 450 kW elektrisch vermogen voor installaties die werken op landbouwgrondstoffen.

71 LCA is een instrument voor de systematische evaluatie van de milieuaspecten van een product- of dienstsysteem in alle fasen van de levenscyclus ervan. Helaas kunnen LCA-methoden de gevolgen van landgebruik niet op de juiste wijze in kaart brengen.

72 LULUCF staat voor landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (zie voor meer informatie de woordenlijst).

73 COM(2016) 479 final en SWD(2016) 249 final.

74 http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/Agri-environmental_indicator_-_renewable_energy_production

75 “Impact assessment” SWD(2016) 418 final.

76 Artikel 17, lid 6, van de RED bepaalt dat vereisten inzake cross-compliance van toepassing zijn op landbouwgrond die wordt gebruikt voor de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa. Sommige van deze voorschriften hebben betrekking op bodembescherming, behoud van organische bodemstoffen en bodemstructuur, om aantasting van leefgebieden te voorkomen, en op waterbeheer.

77 AEBIOM, “Statistical report 2016”, blz. 121, 147 (berekend).

 

1 http://eur-lex.europa.eu/resource.html?uri=cellar:1bdc63bd-b7e9-11e6-9e3c-01aa75ed71a1.0001.02/DOC_1&format=PDF

2 http://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=CELEX:52016SC0249&from=EN

3 http://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=CELEX:52016SC0249&from=EN

Gebeurtenis Datum
Vaststelling controleplan ("APM")/begin van de controle 10.11.2016
Ontwerpverslag officieel verzonden aan de Commissie (of andere gecontroleerde) 13.11.2017
Vaststelling van het definitieve verslag na de contradictoire procedure 10.1.2018
Officiële antwoorden in alle talen ontvangen van de Commissie (of andere gecontroleerde) 7.2.2018

Controleteam

In de speciale verslagen van de ERK worden de resultaten van haar controles van EU-beleid en -programma’s of beheersthema’s met betrekking tot specifieke begrotingsterreinen uiteengezet. Bij haar selectie en opzet van deze controletaken zorgt de ERK ervoor dat deze een maximale impact hebben door rekening te houden met de risico’s voor de doelmatigheid of de naleving, de omvang van de betrokken inkomsten of uitgaven, de verwachte ontwikkelingen en de politieke en publieke belangstelling.

Deze doelmatigheidscontrole werd verricht door controlekamer I “Duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen”, die onder leiding staat van ERK-lid Phil Wynn Owen. De controle werd geleid door ERK-lid Samo Jereb, ondersteund door Jerneja Vrabic, kabinetsattaché; Michael Bain, hoofdmanager; Ramona Bortnowschi en Els Brems, kerncontroleteam; Roussalia Nikolova, Anžela Poliulianaitė, Maria Eulàlia Reverté i Casas, Frédéric Soblet, Pekka Ulander en Jolanta Žemailaitė, controleurs. Miroslava Chakalova-Siddy en Richard Moore boden taalkundige ondersteuning en Terje Teppan-Niesen nam de secretariaatswerkzaamheden op zich.

Contact

EUROPESE REKENKAMER
12, rue Alcide De Gasperi
L-1615 Luxemburg
LUXEMBURG

Tel. +352 4398-1
Inlichtingen: eca.europa.eu/nl/Pages/ContactForm.aspx
Website: eca.europa.eu
Twitter: @EUAuditors

Meer gegevens over de Europese Unie vindt u op internet via de Europaserver (http://europa.eu).

Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2018

PDFISBN 978-92-872-9243-8ISSN 1977-575Xdoi:10.2865/54512QJ-AB-18-002-NL-N
HTMLISBN 978-92-872-9249-0ISSN 1977-575Xdoi:10.2865/990859QJ-AB-18-002-NL-Q

© Europese Unie, 2018.

Voor iedere vorm van gebruik of reproductie van (beeld)materiaal dat niet onder het auteursrecht van de Europese Unie valt, dient rechtstreeks toestemming aan de auteursrechthebbende te worden gevraagd.

HOE NEEMT U CONTACT OP MET DE EU?

Kom langs
Er zijn honderden Europe Direct-informatiecentra overal in de Europese Unie. U vindt het adres van het dichtstbijzijnde informatiecentrum op: https://europa.eu/european-union/contact_nl

Bel of mail
Europe Direct is een dienst die uw vragen over de Europese Unie beantwoordt. U kunt met deze dienst contact opnemen door:

  • marcando el número de teléfono gratuito:
    • 00 800 6 7 8 9 10 11 (algunos operadores pueden cobrar por las llamadas);
    • marcando el siguiente número de teléfono: +32 22999696, o
  • por correo electrónico: https://europa.eu/european-union/contact_nl

Waar vindt u informatie over de EU?

Online
Informatie over de Europese Unie in alle officiële talen van de EU is beschikbaar op de Europa-website op: http://europa.eu

EU-publicaties
U kunt publicaties van de EU downloaden of bestellen bij EU Bookshop op: https://publications.europa.eu/nl/web/general-publications/publications (sommige zijn gratis, andere niet). Als u meerdere exemplaren van gratis publicaties wenst, neem dan contact op met Europe Direct of uw plaatselijke informatiecentrum (zie http://europa.eu/contact).

EU-wetgeving en aanverwante documenten
Toegang tot juridische informatie van de EU, waaronder alle EU-wetgeving sinds 1951 in alle officiële talen, krijgt u op EUR-Lex op: http://eur-lex.europa.eu

Open data van de EU
Het opendataportaal van de EU (http://data.europa.eu/euodp) biedt toegang tot datasets uit de EU. Deze gegevens kunnen gratis worden gedownload en hergebruikt, zowel voor commerciële als voor niet-commerciële doeleinden.