2020 Prestatieverslag in het kort 2020

Prestatieverslag in het kort 2020

Over het verslag:“Prestatieverslag 2020 in het kort”

Het “Prestatieverslag 2020 in het kort” biedt een overzicht van ons “Verslag betreffende de prestaties van de EU-begroting — Stand van zaken eind 2020”, waarin we een specifiek aspect van het prestatiekader van de EU hebben onderzocht, de in het kader van een steekproef van EU-uitgavenprogramma's behaalde resultaten hebben geanalyseerd en hebben geëvalueerd in hoeverre onze gecontroleerden uitvoering hebben gegeven aan aanbevelingen uit onze speciale verslagen van 2017.

De volledige tekst van de verslagen is te vinden op onze website (eca.europa.eu).

De Europese Rekenkamer (ERK) is de onafhankelijke externe auditor van de EU. We waarschuwen voor risico’s, verschaffen zekerheid, wijzen op tekortkomingen en goede praktijken en geven EU-beleidsmakers en -wetgevers advies voor een beter beheer van EU-beleid en -programma’s. Met ons werk zorgen we ervoor dat EU-burgers weten hoe hun geld wordt uitgegeven.

 

De publicatie is beschikbaar in 23 talen en in het volgende formaat:
PDF
PDF en el word

Wat we controleerden en analyseerden

Doel

Dit verslag is een van de twee delen van ons Jaarverslag betreffende het begrotingsjaar 2020. Het betreft de prestaties met betrekking tot uitgavenprogramma’s in het kader van de EU-begroting per eind 2020. Het andere gedeelte heeft betrekking op de betrouwbaarheid van de EU-rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen.

Wij splitsen ons jaarverslag in deze twee delen op in het kader van een tweejarig proefproject dat begon met het Jaarverslag betreffende het begrotingsjaar 2019. De belangrijkste reden voor het project was om in onze jaarlijkse verslaglegging meer aandacht te besteden aan de resultaten die met de EU-begroting zijn behaald. Daarnaast hebben wij dankzij de opsplitsing van het jaarverslag rekening kunnen houden met het jaarlijks beheers- en prestatieverslag (Annual Management and Performance Report — AMPR), het belangrijkste prestatieverslag op hoog niveau van de Commissie over de EU-begroting. Aangezien de wettelijke termijn voor de vaststelling van dit verslag eind juni van het jaar n+1 is, konden we het in het verleden niet behandelen in ons jaarverslag, dat normaliter begin oktober wordt gepubliceerd.

Reikwijdte

Ons verslag bestaat uit zeven hoofdstukken.

Net als vorig jaar onderzochten we in hoofdstuk 1 een specifiek aspect van het prestatiekader. Dit jaar beoordeelden wij of en hoe de Commissie en de medewetgevers de lessen die zijn getrokken uit voorgaande meerjarige financiële kaders (MFK’s) (bijv. uit evaluaties, effectbeoordelingen en controles) hebben toegepast om de opzet en prestaties van uitgavenprogramma’s voor de periode 2021‑2027 te verbeteren.

In de hoofdstukken 2 tot en met 6 analyseerden we de in het kader van een steekproef van EU-programma's behaalde resultaten die zijn opgenomen in vijf rubrieken van het MFK 2014‑2020. Ons doel was vast te stellen hoeveel informatie over prestaties beschikbaar is en op basis daarvan te beoordelen hoe goed deze uitgavenprogramma’s hebben gepresteerd.

In hoofdstuk 7 analyseerden we in hoeverre aanbevelingen uit onze speciale verslagen van 2017 door onze gecontroleerden zijn uitgevoerd.

In tabel 1 geven we een overzicht van de vijf geselecteerde uitgavenprogramma’s die in de hoofdstukken 2 tot en met 6 van het verslag van dit jaar worden behandeld (goed voor 19 % van alle betalingen die tot eind 2020 werden verricht), en van de acht programma’s die in het verslag van vorig jaar werden behandeld (goed voor 74 % van de totale betalingen tot eind 2019).

Tabel 1 — Uitgavenprogramma’s geselecteerd voor de verslagen van 2019 en 2020

Hoofdstuk MFK-rubriek Aantal programma’s Geselecteerde uitgaven-programma’s
Verslag 2019
Geselecteerde uitgaven-programma’s
Verslag 2020
2 1a: Concurrentie-vermogen voor groei en werkgelegenheid 23 Horizon 2020
Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI)
Erasmus+
3 1b: Economische, sociale en territoriale cohesie 4 Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO)
Cohesiefonds (CF)
Europees Sociaal Fonds (ESF)
4 2: Duurzame groei / natuurlijke hulpbronnen 5 Europees Landbouwgarantie-fonds (ELGF)
Europees Landbouwfonds voor plattelands-ontwikkeling (Elfpo)
Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV)
5 3: Veiligheid en burgerschap 11 Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) Fonds voor interne veiligheid — Grenzen en visa (ISF-BV)
6 4: Europa als wereldspeler 15 Financierings-instrument voor ontwikkelings-samenwerking (Development Cooperation Instrument, DCI)
Europees nabuurschaps-instrument (ENI)
Instrument voor pre-toetredingssteun (IPA II)
Percentage van alle verrichte betalingen 74 % eind 2019 19 % eind 2020

Bron: ERK, op basis van gegevens van de Commissie.

Wij hebben onze beoordeling gebaseerd op de door de Commissie verstrekte informatie over prestaties (bijv. het AMPR 2020, de relevante programmaverklaringen voor de ontwerpbegroting 2022, de jaarlijkse activiteitenverslagen, evaluaties, enz. van 2020). Wij gingen na hoe plausibel en consistent met onze eigen bevindingen deze informatie was, maar de betrouwbaarheid ervan controleerden we niet. Wij hebben deze informatie van de Commissie aangevuld met recente bevindingen naar aanleiding van onze controle- en analysewerkzaamheden.

Elk uitgavenprogramma van de EU bevat een aantal doelstellingen, die hetzij als algemeen (meestal ruimer en strategischer), hetzij als specifiek (meestal enger en operationeler) zijn geclassificeerd. Wij onderzochten de prestaties van uitgavenprogramma’s aan de hand van een selectie van deze doelstellingen. We bekeken alle algemene doelstellingen, indien beschikbaar, en een selectie van specifieke doelstellingen die zijn gekozen op grond van de materialiteit ervan en het verband met een algemene doelstelling en hogere EU-doelstellingen.

Als onderdeel van onze beoordeling van de prestaties analyseerden we de informatie op basis van door de Commissie gepresenteerde prestatie-indicatoren. Onze beoordeling of een bepaalde indicator al dan niet “op schema” ligt, heeft met name betrekking op onze analyse van de waarschijnlijkheid dat een bepaalde indicator het streefdoel op tijd zal behalen. Bij onze beoordeling wordt geen rekening gehouden met de relevantie van de indicator voor de doelstellingen en acties van het programma, en ook niet met de vraag of het streefdoel dat voor de indicator is gesteld, voldoende ambitieus is. Deze indicatoren geven op zich niet noodzakelijkerwijs de verwezenlijking van programmadoelstellingen weer.



Hoofdstuk 1 — Prestatiekader

Wat we analyseerden

De EU voert haar uitgavenprogramma’s uit in cycli van zeven jaar, ofwel MFK-perioden. De afgelopen jaren zijn intensieve voorbereidingen getroffen voor het huidige MFK, dat in 2021 van start ging en tot 2027 loopt.

De EU heeft beginselen ontwikkeld om ervoor te zorgen dat haar wetgeving (met inbegrip van het MFK) van hoge kwaliteit is. Deze beginselen zijn met name vastgelegd in het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven tussen het Parlement, de Raad en de Commissie, en in de richtsnoeren en de toolbox (een reeks richtsnoeren, tips en beste praktijken) voor betere regelgeving van de Commissie. In beide documenten wordt erkend dat de kwaliteit van de wetgeving, die in het geval van het MFK van invloed is op het ontwerp en de toekomstige prestaties van uitgavenprogramma’s, afhankelijk is van enkele belangrijke elementen, zoals het gebruik van evaluaties en effectbeoordelingen.

Voor dit hoofdstuk onderzochten we of en hoe de Commissie, het Parlement en de Raad de lessen die zijn getrokken uit eerdere MKF-perioden (bijv. uit evaluaties en effectbeoordelingen) hebben toegepast om de opzet en prestaties van uitgavenprogramma’s voor de periode 2021‑2027 te verbeteren.

Wij deden dit op basis van zes wetgevingsvoorstellen met betrekking tot vijf uitgavenprogramma’s die zijn opgezet voor de periode 2021‑2027, goed voor 60 % van de totale begroting voor die periode. We behandelden ook de MFK-verordening zelf.

De belangrijkste criteria voor onze selectie waren financiële materialiteit en het feit dat we adviezen hebben uitgebracht over de wetgevingsvoorstellen van de Commissie inzake deze programma’s.

Wat we constateerden

De aanpak voor betere regelgeving helpt de Commissie om na te gaan welke lessen zijn getrokken uit de uitvoering van beleid en programma’s in het verleden en deze te gebruiken om toekomstige prestaties te verbeteren

We stelden het volgende vast:

  •  De Commissie had bij de door ons onderzochte wetgevingsprocedures het beginsel “eerst evalueren” meestal in acht genomen, wat betekent dat de lessen die uit evaluaties van eerdere EU-maatregelen zijn getrokken meestal van meet af aan beschikbaar waren en in effectbeoordelingen werden meegenomen, en dat relevant bewijs beschikbaar was om de voorbereiding van nieuwe initiatieven te ondersteunen. De Commissie had echter geen effectbeoordeling uitgevoerd voor de verordening gemeenschappelijke bepalingen, die belangrijke prestatiegerelateerde bepalingen voor het EFRO, het CF en zes andere programma’s bevat. Bovendien was, wat het pakket wetgevingsvoorstellen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) betreft, op het moment dat de effectbeoordeling werd opgesteld geen uitgebreide reeks van recente evaluaties beschikbaar die alle belangrijke aspecten van het GLB bestreken.
  •  De publicatie van evaluaties en effectbeoordelingen biedt een belangrijke gelegenheid om in dialoog te gaan met belanghebbenden en het grote publiek, en de verspreiding van evaluatiebevindingen is een noodzakelijke voorwaarde voor een actieve discussie. Effectbeoordelingen, evaluaties en de bijbehorende ondersteunende studies worden gepubliceerd, maar hiervoor bestaat geen centraal toegangspunt.
  •  De geleerde lessen werden over het algemeen duidelijk vermeld in de door ons onderzochte evaluaties. De Commissie heeft de gerelateerde relevante follow-upmaatregelen echter niet duidelijk in de door haar gepubliceerde beheersplannen opgenomen.
  •  Bij effectbeoordelingen moeten beleidsopties worden vergeleken op basis van hun economische, sociale en milieueffecten, en alle relevante effecten moeten waar mogelijk in kwalitatieve en kwantitatieve zin worden beoordeeld. In de door ons onderzochte effectbeoordelingen werd een reeks opties voorgesteld voor de opzet van de bijbehorende uitgavenprogramma’s, maar zij boden weinig gekwantificeerde informatie om de vergelijking van de gepresenteerde opties te vergemakkelijken.
  •  De Raad voor regelgevingstoetsing, die de Commissie in 2016 had opgericht om de kwaliteit van alle effectbeoordelingen en belangrijke evaluaties te beoordelen alvorens wetgevingsvoorstellen uit te brengen, verricht belangrijk werk. Hij evalueert alle effectbeoordelingen en een selectie van evaluaties en levert een concrete bijdrage aan de verbetering van de kwaliteit ervan.

De Commissie heeft bij het opstellen van haar wetgevingsvoorstellen rekening gehouden met geleerde lessen

Wij constateerden dat de Commissie bij de zeven door ons onderzochte wetgevingsvoorstellen over het algemeen rekening had gehouden met de lessen die zijn getrokken uit de desbetreffende evaluaties en controles, zij het niet altijd volledig, en in sommige gevallen slechts in beperkte mate. Eén voorbeeld waar de geleerde lessen slechts in beperkte mate tot uiting kwamen in het wetgevingsvoorstel van de Commissie betrof het meten van de bijdrage van het GLB aan klimaatactie. We constateerden dat een realistischer manier om de bijdrage aan klimaatactie van rechtstreekse betalingen aan landbouwers te ramen erin zou bestaan alleen rekening te houden met de steun die wordt betaald voor gebieden waar landbouwers daadwerkelijk praktijken toepassen om de klimaatverandering te matigen.

De wijzigingen van ontwerpwetgeving inzake het MFK werden gedeeltelijk ondersteund door effectbeoordelingen van de Commissie, maar het Parlement of de Raad had geen aanvullende effectbeoordelingen opgesteld

We stelden het volgende vast:

  •  Een belangrijke factor die van invloed is op de prestaties van de uitgavenprogramma’s van het MFK is de tijdige uitrol ervan. De goedkeuring van de wetgeving voor het MFK 2021‑2027 nam meer tijd in beslag dan voor de voorgaande periode (meer dan drie jaar tegenover tweeënhalf jaar, en voor het GLB is de procedure nog gaande), waardoor de start van de nieuwe uitgavenprogramma’s vertraging heeft opgelopen. Dit was deels te wijten aan de COVID-19-pandemie.
  •  Het Parlement en de Raad hadden tal van wijzigingen aangebracht in de door ons onderzochte wetgevingsvoorstellen van de Commissie, waarvan wij sommige, wat de programmaprestaties betreft, als wezenlijk beschouwden. De meeste van hun wijzigingen zijn in verband te brengen met de lessen die zijn getrokken uit evaluaties of effectbeoordelingen. Zowel het Parlement als de Raad besloot geen gebruik te maken van de optie die werd geboden in het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven om hun eigen effectbeoordelingen uit te voeren.

Wat we aanbevelen

Wij bevelen aan dat de Commissie:

  •  er bij de voorbereiding van het volgende MFK voor zorgt dat met effectbeoordelingen de belangrijkste inhoudelijke aspecten worden onderzocht van wetgeving die betrekking heeft op verschillende programma’s (zoals de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen) en haar evaluaties voor alle uitgavenprogramma’s plant, met inbegrip van evaluaties inzake specifieke thematische aspecten van dergelijke programma’s, zodat de resultaten ervan beschikbaar zijn om te worden gebruikt voor de desbetreffende effectbeoordelingen;
  •  doorgaat met en uitvoering geeft aan haar plannen om een gebruikersvriendelijk toegangspunt op te zetten voor alle effectbeoordelingen, evaluaties en onderliggende studies;
  •  relevante follow-upmaatregelen die voortvloeien uit evaluaties duidelijk vaststelt door deze in haar jaarlijkse beheersplannen of in andere voor het publiek toegankelijke vergelijkbare documenten op te nemen;
  •  bij de presentatie van opties in effectbeoordelingen meer kwantitatieve informatie opneemt, met name kosten-batenanalyses en kosteneffectiviteitsanalyses.

Hoofdstuk 2 — Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid

Wat we analyseerden

In het kader van de MFK-rubriek “Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid” worden 23 programma’s gefinancierd die tot doel hebben een inclusieve samenleving en groei te stimuleren, onderzoek, ontwikkeling en innovatie te bevorderen en werkgelegenheid in de EU te creëren. De geplande uitgaven in het kader van deze rubriek in het MKF 2014‑2020 bedragen 142 miljard EUR, waarvan 104,6 miljard EUR tegen eind 2020 was uitbetaald.

Voor het verslag van dit jaar selecteerden we Erasmus+, het EU-programma op het gebied van onderwijs en opleiding, jeugd en sport. Samen met de vorig jaar geselecteerde programma’s (Horizon 2020 en EFSI) is dit goed voor meer dan 70 % van alle betalingen die eind 2020 in het kader van deze MFK-rubriek werden verricht.

Erasmus+ heeft:

één algemene doelstelling, die wij hebben behandeld. Deze doelstelling draagt bij tot een reeks doelstellingen op hoog niveau, met inbegrip van de Europa 2020-strategie en het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding;

dertien specifieke doelstellingen, waarvan wij de vier grootste, waarvoor de meeste middelen zijn uitgetrokken, hebben behandeld:

  •  mobiliteit op het gebied van onderwijs en opleiding;
  •  samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding;
  •  extern optreden op het gebied van onderwijs en opleiding;
  •  mobiliteit van jongeren.

We analyseerden de informatie die de prestatie-indicatoren opleverden; deze meten de verwezenlijking van en de vooruitgang in de richting van de bovengenoemde doelstellingen, en de Commissie rapporteert erover in de programmaverklaring[1] inzake Erasmus+. Op basis van de beschikbare relevante informatie over de prestaties beoordeelden we hoe goed Erasmus+ had gepresteerd, gingen we na hoe plausibel deze informatie was en zetten we deze af tegen onze eigen bevindingen in recente controles[2] en een analyse[3].

Wat we constateerden

Erasmus+ is over het algemeen een populair programma dat vooral individuele deelnemers ten goede komt. Onze beoordeling van de vooruitgang ten aanzien van de indicatoren in het kader van de algemene doelstelling van het programma komt ruwweg overeen met die van de Commissie en toont aan dat deze indicatoren op schema liggen om hun streefdoelen te halen. De doelmatigheid van het programma is verbeterd door de vereenvoudiging ervan ten opzichte van voorgaande programma’s. Het brengt met name de voorgaande programma’s samen onder één noemer, wat de opzet van het programma eenvoudiger maakt en de samenhang ten goede komt. Er is echter nog ruimte voor verbetering door bijvoorbeeld vermindering van het aantal IT-instrumenten, het begrijpelijker maken van de programmagids, vereenvoudiging van de aanvraagprocedure en het werken aan gendergelijkheid in zowel de programmerings- als de verslagleggingsfase.

Erasmus+ wordt door zowel het publiek als de belanghebbenden gewaardeerd. Hoewel de overinschrijving wijst op de populariteit van het programma, heeft die als keerzijde dat niet alle voorstellen kunnen worden gefinancierd.

De eerste door ons geanalyseerde specifieke doelstelling betreft de bevordering van mobiliteit op het gebied van onderwijs en opleiding door financiering van de mobiliteit van studenten, stagiairs en personeelsleden. Voor deze specifieke doelstelling werd de meeste financiering ontvangen (1 630,7 miljoen EUR voor 2020, of 54,1 % van het totaal voor het programma). Sinds de start van Erasmus+ in 2014 is de belangstelling voor dit soort mobiliteit jaarlijks met 10 % toegenomen. De beperkingen inzake reizen en fysiek onderwijs die werden opgelegd als reactie op de COVID-19-pandemie hebben in 2020 echter tot een duidelijke daling van het aantal mobiliteitsactiviteiten geleid (een daling van ongeveer 60 %, ofwel 500 000 minder activiteiten voor individuele mobiliteit). Dit verklaart ook waarom het streefdoel voor deelname van de indicator net niet wordt gehaald voor studenten uit het hoger onderwijs en stagiairs. De in het kader van het programma ondersteunde mobiliteit biedt tal van andere soorten toegevoegde waarde dan die welke werden beoogd in de Erasmus+-verordening (bijv. de bevordering van meertaligheid of een handvestensysteem dat de reputatie van instellingen ten goede komt).

De tweede specifieke doelstelling, inzake samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding tussen begunstigde organisaties, moet leiden tot innovatieve praktijken op lokaal, regionaal, nationaal of Europees niveau. Deze specifieke doelstelling is goed voor een aanzienlijk deel van de begroting: voor 2020 is 782,4 miljoen EUR toegewezen. Deze doelstelling wordt als zeer belangrijk beschouwd door de begunstigde organisaties, waardoor er sterk wordt geconcurreerd om financiering, maar landen en instellingen met meer ervaring en middelen hebben een voordeel en maken meer kans om financiering aan te trekken. Het in het kader van de partnerschappen bereikte innovatieniveau is relatief laag in vergelijking met eerdere acties en is vaak niet hoog genoeg om buiten de begunstigde organisaties enig effect te sorteren. Deze specifieke doelstelling heeft twee indicatoren. Wegens een gebrek aan gegevens sinds 2016 is het onmogelijk om te bepalen of zij op schema liggen.

Extern optreden op het gebied van onderwijs en opleiding omvat projecten die bijvoorbeeld op capaciteitsopbouw in het hoger onderwijs zijn gericht en waarbij met name aandacht is voor partnerlanden die aan de EU grenzen. Ook de mobiliteit van studenten en personeel van en naar partnerlanden wordt ondersteund. Deze specifieke doelstelling vergemakkelijkt de erkenning van kwalificaties door EU-partnerlanden en door het bevorderen van de leermobiliteit tussen landen draagt de doelstelling bij aan zachte diplomatie. Uit de door ons geanalyseerde indicatoren blijkt dat deze specifieke doelstelling op schema ligt wat betreft het aantal studenten en personeelsleden dat van en naar partnerlanden gaat.

Projecten die in het kader van de specifieke doelstelling inzake mobiliteit van jongeren worden gefinancierd, zijn bedoeld om organisaties in staat te stellen uitwisselingen van jongeren en jeugdwerkers op te zetten waarbij groepen jongeren naar het buitenland gaan om in contact te komen met jongeren uit andere landen. Dit heeft grotendeels positieve effecten op deelnemers, bijvoorbeeld wat betreft de beheersing van vreemde talen en de verbetering van sleutelcompetenties. De concurrentie om projecten is relatief hoog en het programma wordt geschikter gevonden voor grotere organisaties die actief zijn in het jongerenwerk omdat zij doorgaans over de kennis en middelen beschikken om succesvolle aanvragen te kunnen indienen. Wij zijn van mening dat de twee door ons geanalyseerde indicatoren, inzake de toename van de sleutelcompetenties en het aantal jongeren dat bij ondersteunde mobiliteitsacties is betrokken, op schema liggen.


Hoofdstuk 3 — Economische, sociale en territoriale cohesie

Wat we analyseerden

De uitgaven in het kader van deze MFK-rubriek zijn erop gericht om de verschillen in ontwikkelingsniveau tussen regio's van de EU-lidstaten te verkleinen. De geplande uitgaven in het kader van de vier belangrijkste programma’s die binnen deze rubriek worden gefinancierd, bedragen 371 miljard EUR voor de periode 2014‑2020, waarvan 194,8 miljard EUR tegen eind 2020 was uitbetaald.

Dit jaar analyseerden we het Europees Sociaal Fonds (ESF), een programma dat is gericht op het bevorderen van werkgelegenheid en sociale inclusie, het integreren van kansarmen in de samenleving en het zorgen voor eerlijkere levenskansen. Samen met de vorig jaar geselecteerde programma’s (EFRO en CF) is het goed voor meer dan driekwart van alle betalingen die tot eind 2020 in het kader van deze MFK-rubriek werden verricht.

Het ESF heeft vijf specifieke doelstellingen. Wij hebben de vier doelstellingen geanalyseerd die betrekking hebben op:

  •  duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en arbeidsmobiliteit;
  •  sociale inclusie, bestrijding van armoede en discriminatie;
  •  onderwijs, opleiding en beroepsopleiding voor vaardigheden en een leven lang leren.

Wat betreft duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en arbeidsmobiliteit behandelden we de prestaties van concrete acties die zijn gericht op de behoeften van jongeren tussen de 15 en 24 jaar die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (Not in Education, Employment or Training, NEET’s). Deze concrete acties worden ondersteund door het ESF (dat bijdraagt aan structurele maatregelen, zoals institutionele capaciteit en systeemondersteuning) en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (Youth Employment Initiative, YEI), dat in 2013 van start ging en is gericht op individuele personen.

We analyseerden de informatie die de prestatie-indicatoren opleverden; deze meten de verwezenlijking van en de vooruitgang in de richting van de bovengenoemde doelstellingen, en de Commissie rapporteert erover in de programmaverklaring[4] inzake het ESF. Op basis van de beschikbare relevante informatie over de prestaties beoordeelden we hoe goed de uitgavenprogramma’s hadden gepresteerd, gingen we na hoe plausibel deze informatie was en zetten we deze af tegen onze eigen bevindingen naar aanleiding van recente controles[5] (met inbegrip van een controle die wij parallel met de hoge controle-instanties van de lidstaten van de Europese Unie uitvoerden[6]), analyses[7] en adviezen[8].

Wat we constateerden

Wij constateerden dat het prestatiekader goed is ontwikkeld: het omvat mijlpalen en streefdoelen voor elke prioritaire as van operationele programma’s van het ESF en het YEI.

Hoewel door dit kader aanzienlijk meer informatie over prestaties beschikbaar is, blijft de nadruk ervan liggen op financiële input en output in plaats van op het behalen van resultaten.

We analyseerden 13 gemeenschappelijke ESF-indicatoren en zijn van mening dat 12 hiervan op schema liggen om hun streefdoelen te halen. Vijf indicatoren liggen echter alleen op schema doordat de Commissie de streefwaarden ervan in de programmaverklaring 2021 had verlaagd, en één indicator ligt ondanks de verlaging nog steeds niet op schema.

De specifieke doelstelling inzake duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en arbeidsmobiliteit heeft bijgedragen tot het streefdoel om de arbeidsparticipatie van de bevolking in de leeftijdsgroep van 20-64 jaar tegen 2020 tot ten minste 75 % te verhogen. We constateerden dat de uitvoering trager verloopt dan gepland, waarbij er aanzienlijke verschillen zijn tussen de lidstaten: voor de periode 2014‑2020 was 39,8 miljard EUR aan deze doelstelling toegewezen en per juni 2021 hadden de lidstaten gemiddeld 54 % van de beschikbare financiering uitgegeven, variërend van 24 % in Malta tot 90 % in Cyprus. In de periode 2014‑2020 nam de arbeidsparticipatie in de leeftijdsgroep van 20-64 jaar toe (met tot wel 73,1 % in 2019), maar dit bleef onder het EU-streefdoel, voornamelijk als gevolg van de COVID-19-pandemie. Het aandeel van de ESF-financiering dat werd toegewezen aan maatregelen om andere structurele kwesties aan te pakken (zoals gendergelijkheid, actief ouder worden en de modernisering van arbeidsmarktinstellingen) was relatief laag en de uitvoering verliep trager dan verwacht. Tot slot is het percentage werkloze en inactieve jongeren in de EU weliswaar afgenomen, maar bleef het percentage inactieve NEET’s constant op 6 %. Hieruit blijkt dat het moeilijk is hen te bereiken en te mobiliseren.

De tweede door ons geanalyseerde specifieke doelstelling betreft sociale inclusie, bestrijding van armoede en discriminatie en is gericht op een reeks groepen, waaronder laaggeschoolde volwassenen, langdurig werklozen en mensen met een migratie- of buitenlandse achtergrond. Aan deze doelstelling was ongeveer 33,3 miljard EUR (27 % van de totale ESF-begroting) toegewezen. We concludeerden dat eind 2019 het aantal mensen in de EU dat risico op armoede of sociale uitsluiting loopt over het algemeen weliswaar was gedaald, maar dat slechts ongeveer de helft van de lidstaten hun streefdoelen voor 2020 had gehaald. Sindsdien zal het aantal mensen dat risico op armoede loopt waarschijnlijk zijn gestegen vanwege de economische gevolgen van de COVID-19-crisis. Het is dus onwaarschijnlijk dat het Europa 2020-streefdoel inzake terugdringing van armoede en grotere sociale inclusie zal worden gehaald. Bovendien is de doeltreffendheid van de ESF-financiering voor de periode 2014‑2020 voor specifieke doelgroepen moeilijk te beoordelen vanwege het gebrek aan monitoringgegevens (het was bijvoorbeeld onmogelijk om de bijdrage van EU-financiering aan de sociale inclusie van de meest behoeftigen te meten bij gebrek aan kwantitatieve gegevens).

Tot slot werd 37,8 miljard EUR toegewezen aan onderwijs, opleiding en beroepsopleiding voor vaardigheden en een leven lang leren. Het streefdoel van deze specifieke doelstelling was het terugbrengen van het percentage leerlingen dat geen onderwijs of opleiding afrondt tot minder dan 10 % en het verhogen van het aandeel van de bevolking in de leeftijdsgroep 30-34 jaar dat tertiair of gelijkwaardig onderwijs heeft voltooid tot ten minste 40 %. De vooruitgang bij de verwezenlijking van deze streefdoelen ligt over het algemeen op schema, maar er is een aanzienlijke genderkloof voor beide streefdoelen, waarbij mannen het minder goed doen dan vrouwen. Tot slot is moeilijk vast te stellen hoeveel het ESF tot de verwezenlijking van de streefdoelen heeft bijgedragen omdat het gemiddeld slechts ongeveer 1 % van de onderwijsbegrotingen van de lidstaten uitmaakt en omdat de verbanden tussen acties en resultaten verder kunnen worden verduidelijkt.

In het algemeen sluit het ESF aan bij en draagt het bij tot de Europa 2020-strategie voor de totstandbrenging van slimme, duurzame en inclusieve groei in de EU. Uit de door de lidstaten en de Commissie gerapporteerde informatie over prestaties blijkt dat een aanzienlijk aantal EU-burgers baat heeft gehad bij ESF-financiering en zo hun vaardigheden, inzetbaarheid en loopbaanvooruitzichten heeft kunnen verbeteren. Als gevolg van gegevensbeperkingen en het feit dat veel concrete acties nog steeds liepen ten tijde van onze controle zijn wij echter nog niet in staat een algemene conclusie te trekken over de werkelijke prestaties van de ESF-uitgaven in de periode 2014‑2020.


Hoofdstuk 4 — Natuurlijke hulpbronnen

Wat we analyseerden

Deze MFK-rubriek omvat vijf programma’s die uitgaven betreffen in verband met beleid inzake duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en milieu- en klimaatactie. De totale geplande uitgaven in de periode 2014‑2020 bedroegen 420 miljard EUR, waarvan 367 miljard EUR tegen eind 2020 was uitbetaald.

Voor het verslag van dit jaar selecteerden we het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV). Samen met de twee programma´s die vorig jaar werden behandeld (ELGF en Elfpo) was dit goed voor ongeveer 85 % van alle betalingen die eind 2020 in het kader van deze MFK-rubriek werden verricht.

Het hoofddoel van het EFMZV is om ervoor te zorgen dat de visserijsector en de aquacultuursector uit ecologisch oogpunt op lange termijn duurzaam zijn en worden beheerd op een manier die strookt met het streven naar het realiseren van voordelen op economisch, sociaal en werkgelegenheidsgebied en bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden. Het EFMZV omvat vier specifieke doelstellingen waarvan wij er twee analyseerden, wat overeenkomt met 84 % van de EFMZV-begroting:

  •  bevordering van een concurrerende, ecologisch duurzame, economisch levensvatbare en maatschappelijk verantwoorde visserij en aquacultuur;
  •  stimulering van de uitvoering van het GVB.

We analyseerden de informatie die de prestatie-indicatoren opleverden; deze meten de verwezenlijking van en de vooruitgang in de richting van de bovengenoemde doelstellingen, en de Commissie rapporteert erover in de programmaverklaring[9] inzake het EFMZV. Op basis van de beschikbare relevante informatie over de prestaties beoordeelden we hoe goed het EFMZV heeft gepresteerd, gingen we na hoe plausibel deze informatie was en zetten we deze af tegen onze eigen bevindingen in twee recente controleverslagen[10].

Wat we constateerden

Over het algemeen constateerden wij dat de informatie van de Commissie over prestaties, zoals gepresenteerd in de programmaverklaringen en het AMPR, voornamelijk op de financiële bijdrage van het EFMZV aan de GVB-doelstellingen in plaats van op de resultaten daarvan is gericht. Omdat er geen duidelijk verband bestaat tussen de EFMZV-bijdrage en de vermelde verwezenlijkingen is het moeilijk om een causaal verband tussen beide te leggen en derhalve om de impact van het programma op de algemene beleidsprestaties te beoordelen.

De Commissie heeft een aanvullende reeks EFMZV-specifieke indicatoren ontworpen en verzamelt relevante gegevens. De informatie voor deze indicatoren is gebaseerd op de verslaglegging van de lidstaten door middel van hun jaarlijkse uitvoeringsverslagen en maakt een vollediger overzicht van de uitvoering van het EFMZV mogelijk. De uitvoeringsverslagen zijn echter ook meer gericht op de uitgaven dan op resultaten.

De eerste door ons geanalyseerde specifieke doelstelling was de bevordering van een concurrerende, ecologisch duurzame, economisch levensvatbare en maatschappelijk verantwoorde visserij en aquacultuur. Zo kunnen de uitgaven in het kader van deze doelstelling de kosten omvatten van vistuig met verbeterde selectiviteit van de visgrootte om ongewenste vangsten te verminderen, of worden gebruikt op het gebied van aquacultuur om het concurrentievermogen van ondernemingen te versterken. De beschikbare informatie wijst erop dat de visserijvloot van de EU over het algemeen winstgevend is en dat vloten die op duurzaam geëxploiteerde bestanden zijn gericht, van nut zijn voor vissers. Bij het stimuleren van de aquacultuurproductie in de EU is minder vooruitgang geboekt, aangezien deze onlangs is gestagneerd. Het EFMZV moet ook ecologisch duurzame visserij bevorderen. Er bestond weliswaar een kader voor de bescherming van het mariene milieu, maar EU-maatregelen, waaronder acties van de lidstaten, hadden niet tot herstel van de goede milieutoestand van zeeën geleid. Er blijven problemen bestaan, zoals bijvangst van beschermde soorten. Hoewel teruggooi van ongewenste vangsten is verboden (behoudens bepaalde afwijkingen), wordt deze praktijk voortgezet, maar de desbetreffende indicator in de programmaverklaring bevat geen gegevens en de gegevens in het jaarlijks uitvoeringsverslag van het EFMZV worden als onbetrouwbaar beschouwd. Over het algemeen constateerden we dat de Commissie in de EFMZV-programmaverklaring en het AMPR weinig informatie over prestaties verstrekt met betrekking tot de EFMZV-resultaten wat betreft de ondersteuning van de milieudoelstellingen van het GVB.

De tweede specifieke doelstelling die wij onderzochten (bevordering van de uitvoering van het GVB) is gericht op de instandhouding van visbestanden door middel van de verbetering van wetenschappelijke kennis en van visserijcontrole. Een van de beheersinstrumenten waarover de EU in het kader van het GVB beschikt om tot duurzame bevissingsniveaus te komen, is het stellen van grenzen aan de totaal toegestane vangst voor commerciële visbestanden. Het GVB-streefdoel om in 2020 de gewenste staat van instandhouding voor alle visbestanden te hebben bereikt, is echter waarschijnlijk niet gehaald en de belangrijkste ingestelde indicator voor het monitoren van de vooruitgang op dit gebied bevat onvoldoende informatie om aan te geven hoeveel vooruitgang er is geboekt. Het aandeel overbeviste bestanden in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan bedraagt bijna 40 % en in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee 83 %. Overcapaciteit van de visserijvloot is de belangrijkste oorzaak van overbevissing. Hoewel de capaciteit van de EU-vloot langzaam afneemt, zijn in de meeste lidstaten te veel vlootsegmenten nog steeds niet in evenwicht met hun vangstmogelijkheden. Het EFMZV ondersteunt de verzameling van wetenschappelijke gegevens, wat essentieel is omdat daarmee rekening moet worden gehouden bij belangrijke besluiten over vangstquota. We constateerden dat er vanwege gegevensbeperkingen geen wetenschappelijk advies beschikbaar was voor veel visbestanden, met name in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. Ten slotte hangt het succes van het GVB nauw samen met de doeltreffendheid van het visserijcontrolesysteem. Het EFMZV voorziet in financiering ter verbetering van de doeltreffendheid van de nationale controlesystemen, die nodig zijn voor de handhaving van de regels. Er zijn echter geen indicatoren inzake de bijdrage van het EFMZV aan de verwezenlijking van de doelstelling van een doeltreffend controlesysteem.


Hoofdstuk 5 — Veiligheid en burgerschap

Wat we analyseerden

Uitgaven in het kader van de MFK-rubriek “Veiligheid en burgerschap” houden verband met beleidsterreinen die als doel hebben het concept EU-burgerschap te versterken door een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zonder binnengrenzen tot stand te brengen. Deze rubriek omvat financiering voor onder meer een geharmoniseerd grensbeheer, visumbeleid, asiel en migratie. De totale geplande uitgaven in het kader van deze rubriek voor het MKF 2014‑2020 bedroegen 22,4 miljard EUR, waarvan 17,5 miljard EUR tegen eind 2020 was uitbetaald.

Van de elf programma’s in het kader van deze rubriek selecteerden we voor het verslag van dit jaar de component Grenzen en visa van het Fonds voor interne veiligheid (Internal Security Fund — Borders and Visa, ISF-BV). Samen met het vorig jaar geselecteerde programma (het AMIF) is het goed voor meer dan een kwart van alle betalingen die tot eind 2020 in het kader van deze MFK-rubriek werden verricht.

Het ISF-BV heeft:

één algemene doelstelling, die erin bestaat bij te dragen aan een hoog niveau van veiligheid in de Unie. Voor deze doelstelling is in de programmaverklaring één indicator gedefinieerd;

twee specifieke doelstellingen:

  •  ondersteuning van een gemeenschappelijk visumbeleid;
  •  ondersteuning van geïntegreerd grensbeheer.

Wij hebben al deze doelstellingen behandeld. We analyseerden de informatie die de prestatie-indicatoren opleverden; deze meten de verwezenlijking van en de vooruitgang in de richting van de bovengenoemde doelstellingen, en de Commissie rapporteert erover in de programmaverklaring[11] inzake het ISF. Op basis van de beschikbare relevante informatie over de prestaties beoordeelden we hoe goed het ISF-BV daadwerkelijk heeft gepresteerd, gingen we na hoe plausibel deze informatie was en zetten we deze af tegen onze eigen bevindingen in twee recente controleverslagen[12].

Wat we constateerden

Het ISF-BV heeft aanzienlijke steun (tot dusver 1,4 miljard EUR voor de periode 2014‑2020) verleend voor de algemene doelstelling om bij te dragen aan een hoog niveau van veiligheid in de EU door middel van een uniform en hoog niveau van controle aan de grenzen en de doeltreffende behandeling van Schengenvisa. De algemene impactindicator die voor de beoordeling van deze doelstelling is gedefinieerd, is “Irreguliere migranten aangehouden aan de buitengrenzen van de EU”. Hoewel de uitgaven en activiteiten van het ISF-BV kunnen bijdragen tot het aanhouden van irreguliere migranten aan de buitengrenzen van de EU, is het aantal migranten afhankelijk van zeer veranderlijke externe factoren die buiten de controle van de EU vallen. Hoewel deze indicator op schema ligt, is het onduidelijk in hoeverre het programma zijn algemene doelstelling om bij te dragen aan een hoog niveau van veiligheid in de EU heeft gehaald.

Tot eind 2020 was slechts 55 % van de toewijzingen aan nationale programma’s uitbetaald. Er waren duidelijke verschillen tussen lidstaten wat betreft de absorptiepercentages van ISF-BV-financiering; deze liepen uiteen van 18 % tot 79 %. Vertragingen bij de besteding van middelen werden bijvoorbeeld veroorzaakt door vertragingen bij aanbestedingen als gevolg van een beperkt aantal aanvragers of complexe aanbestedingsspecificaties, of door de gevolgen van de COVID-19-pandemie. Daarom zullen veel resultaten waarschijnlijk na 2020 worden gerealiseerd en kunnen zij nog niet worden beoordeeld. Daarnaast zijn er enkele lacunes in de informatie over de prestaties van het programma doordat twee door het programma gefinancierde acties (actie op EU-niveau en noodhulp — samen goed voor 553 miljoen EUR) niet onder het kader voor de monitoring van prestaties vallen.

De in het AMPR gepubliceerde informatie over de prestaties geeft een optimistisch beeld van het ISF-BV. De Commissie presenteert de indicatoren die wijzen op een hoge mate van vooruitgang in de richting van de ISF-BV-streefdoelen, maar niet de minder hoopgevende indicatoren inzake opleiding en capaciteitsopbouw voor consulaten en grenswachters. Aangezien de door de lidstaten gerapporteerde resultaten geaggregeerd zijn in de gepubliceerde prestatie-indicatoren, geven de uitzonderlijke resultaten van een beperkt aantal landen bovendien een positief algemeen beeld en een optimistisch beeld van de tot dusver geboekte vooruitgang. Een voorbeeld is het aantal gespecialiseerde posten voor consulaire medewerkers in derde landen waarvoor het streefdoel 395 bedroeg. Van de 759 die waren gerapporteerd, hadden er 679 betrekking op alleen al vier landen (Duitsland, Griekenland, Nederland en Oostenrijk). Zonder deze vier daalt de vooruitgang tot nu toe van 192 % naar 28 %.

De specifieke doelstelling van het ondersteunen van een gemeenschappelijk visumbeleid is gericht op het vergemakkelijken van legaal reizen, het zorgen voor een hoge kwaliteit van de dienstverlening aan aanvragers en het tegengaan van illegale migratie. Met de doelstelling wordt de ontwikkeling van een gemeenschappelijk beleid aangemoedigd om reizen zonder controles binnen het Schengengebied mogelijk te maken voor zowel EU-onderdanen als onderdanen van derde landen die in het bezit zijn van een visum. Dit gemeenschappelijke beleid heeft alleen betrekking op visa voor kort verblijf, terwijl visa voor langere duur en verblijfsvergunningen nog steeds onder de bevoegdheid van de lidstaat vallen, wat betekent dat het ISF-BV alleen kan bijdragen aan de consistente en efficiënte verwerking van sommige van de vergunningen die worden gebruikt om de EU binnen te komen. Het programma heeft de modernisering van meer dan 2 600 consulaten (290 % van het streefdoel voor 2020) en de ontwikkeling van 430 gemeenschappelijke consulaire activiteiten en IT-systemen van het gemeenschappelijk visumbeleid gefinancierd waardoor consulaire samenwerkingsactiviteiten tussen de lidstaten werden bevorderd en veiligere en efficiëntere visumverwerkingscentra werden opgezet. Tot dusver is het gerapporteerde gemiddelde aantal opleidingsuren van personeel in het kader van het gemeenschappelijk visumbeleid echter laag geweest (3 uur tegenover een streefdoel van 16 uur per persoon). Dit betekent dat het programma onvoldoende heeft bijgedragen tot de consistente toepassing van het acquis (d.w.z. het geheel van gemeenschappelijke rechten en plichten dat voor alle EU-lidstaten bindend is) door middel van opleiding.

De tweede specifieke doelstelling van het programma ondersteunt geïntegreerd grensbeheer om ervoor te zorgen dat de buitengrenzen op uniform en hoog niveau worden gecontroleerd en beschermd en dat de overschrijdingen van de buitengrenzen vlot verlopen. De steun die het ISF-BV heeft verleend voor de ontwikkeling en upgrade van IT-systemen, -apparatuur en -infrastructuur voor visa en grenscontroles heeft echte toegevoegde waarde voor de EU. Deze systemen zijn van cruciaal belang om aan de hand van grenscontroles personen te identificeren die een bedreiging vormen voor de veiligheid en tegelijkertijd legale reizigers in staat te stellen de grens vlot te passeren. Eind 2020 waren 33 516 items inzake infrastructuur voor grenstoezicht en uitrusting ontwikkeld of verbeterd met steun van het ISF-BV (ruim boven het streefdoel voor 2020 van 19 902). De voordelen die deze opleveren, zijn ook afhankelijk van de opleiding van het personeel, die ook door het programma wordt ondersteund. Omdat sommige lidstaten opleidingsuren, opleidingsdagen en het aantal cursussen in het kader van dezelfde indicator rapporteerden, zijn de geaggregeerde waarden voor deze indicator niet vergelijkbaar. De ondersteunde databanken worden steeds vaker geraadpleegd. Uit gegevens blijkt dat het aantal onderdanen van derde landen aan wie de toegang aan de buitengrenzen is geweigerd gestaag is toegenomen, van 297 860 in 2015 tot 689 065 in 2019, hetgeen erop wijst dat de grensbeheersystemen bijdragen tot een doeltreffende uitvoering van grenscontroles. Het systeem kent echter een inherente beperking: het VIS-systeem, dat consulaten in niet-EU-landen aan alle grensposten aan de buitengrenzen van de Schengenstaten verbindt, biedt landen alleen de mogelijkheid om gegevens uit te wisselen voor Schengenvisa voor kort verblijf. Daardoor wordt er geen geconsolideerd archief van alle afgegeven en gecontroleerde visa bijgehouden.


Hoofdstuk 6 — Europa als wereldspeler

Wat we analyseerden

In het kader van “Europa als wereldspeler” worden 15 programma´s gefinancierd en uitgaven gedekt voor al het externe optreden dat wordt gefinancierd uit de algemene begroting van de EU, zoals activiteiten in verband met ontwikkeling en samenwerking, humanitaire hulp, nabuurschapslanden en pretoetredingssteun. De totale geplande uitgaven in het kader van deze rubriek voor het MKF 2014‑2020 bedroegen 66,3 miljard EUR, waarvan 44,2 miljard EUR tegen eind 2020 was uitbetaald.

Voor het verslag van dit jaar selecteerden we het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II). Samen met de vorig jaar geselecteerde programma’s (het DCI en het ENI) is het goed voor bijna de helft van alle betalingen die tot eind 2020 in het kader van deze MFK-rubriek werden verricht.

IPA II heeft:

één algemene doelstelling, die erin bestaat (potentiële) kandidaat-lidstaten te ondersteunen bij hun hervormingen om zich aan te passen aan de EU-regels en -waarden met het oog op EU-lidmaatschap, en

vier specifieke doelstellingen, waarvan wij er drie hebben behandeld die betrekking hebben op:

  •  politieke hervormingen;
  •  economische, sociale en territoriale ontwikkeling;
  •  versterking van het vermogen van de begunstigden om te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit het lidmaatschap van de Unie.

We analyseerden de informatie die de prestatie-indicatoren opleverden; deze meten de verwezenlijking van en de vooruitgang in de richting van de bovengenoemde doelstellingen, en de Commissie rapporteert erover in de programmaverklaring[13] inzake het IPA II. Op basis van de beschikbare relevante informatie over de prestaties beoordeelden we hoe goed het IPA II daadwerkelijk heeft gepresteerd, gingen we na hoe plausibel deze informatie was en zetten we deze af tegen onze eigen bevindingen in twee recente controleverslagen[14].

Wat we constateerden

Over het algemeen wijzen de indicatoren waarover de Commissie verslag heeft uitgebracht in de programmaverklaring op bescheiden prestaties voor IPA II. Wij zijn van mening dat slechts 5 van de in totaal 19 indicatoren op schema liggen om hun streefdoelen te halen, dat 9 indicatoren (ongeveer de helft) niet op schema liggen en dat er voor de resterende vijf indicatoren onvoldoende informatie is om de vooruitgang duidelijk te beoordelen.

In het AMPR presenteert de Commissie zes van deze indicatoren als kernprestatie-indicatoren, die allemaal vooruitgang laten zien. Wij beschouwen deze selectie echter niet als representatief voor de prestaties van IPA II: vier van de zes zijn impactindicatoren en geven een indicatie van de context van het programma in plaats van de prestaties daarvan, terwijl de andere twee outputindicatoren zijn die betrekking hebben op programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking die niet representatief zijn voor de uitgaven van IPA II. Ten slotte meet geen van de zes door de Commissie geselecteerde indicatoren de vooruitgang in de richting van de specifieke doelstelling met betrekking tot politieke hervormingen, hoewel dit een centraal element voor uitbreiding is.

De begroting van IPA II wordt direct beheerd door de Commissie of indirect beheerd door de relevante autoriteiten van IPA II-begunstigden die daarvoor zijn geaccrediteerd. Indirect beheer wordt in de eerste plaats gebruikt om deze autoriteiten voor te bereiden op het toekomstig beheer van de structuur-/cohesiefondsen. Hoewel de gebruikmaking van indirect beheer de betrokkenheid van begunstigden voor het programma heeft vergroot, heeft het tot ernstige efficiëntieproblemen geleid die verband houden met systeemgebreken en een geringe administratieve capaciteit. In Turkije hebben chronische vertragingen bijvoorbeeld een uitgavenachterstand van 600 miljoen EUR opgeleverd bij de financiering van IPA I en II in het kader van deze beheersvorm. IPA II-begunstigden zijn niet altijd in indirect beheer geïnteresseerd. Zo gaf Servië in de sector rechtsstatelijkheid de voorkeur aan direct beheer door de Commissie, voornamelijk vanwege de geringe administratieve capaciteit en het hoge personeelsverloop van de verantwoordelijke agentschappen.

Wij constateerden enkele lacunes in de informatie over de prestaties van IPA II. Ten eerste publiceert DG NEAR gedetailleerde jaarverslagen waarin voor elke kandidaat-lidstaat en potentiële kandidaat-lidstaat wordt ingegaan op de stand van zaken en de vooruitgang met betrekking tot de verschillende onderhandelingshoofdstukken en de naleving van de politieke en economische criteria. Hoewel deze verslagen, in opdracht van de Raad van de Europese Unie, beantwoorden aan de daarmee beoogde doelstelling van voorlichtingover het uitbreidingsproces, wordt hierin niet aangegeven in welke mate vooruitgang (of het ontbreken daarvan) is toe te schrijven aan IPA II en in welke mate deze aan andere factoren is gerelateerd. Ook vertoonde de monitoring van individuele projecten tekortkomingen. In enkele gevallen was monitoring bijvoorbeeld gericht op input, activiteiten en processen in plaats van op resultaten en impact. Sommige van de in onze verslagen geanalyseerde indicatoren hadden ook geen uitgangswaarden of waren gebrekkig gedefinieerd.

Ten tweede worden in de programmaverklaring inzake IPA II impact- en outputindicatoren gepresenteerd, zonder resultaatindicatoren om deze onderling te koppelen. Resultaatindicatoren zijn essentieel om te begrijpen hoe het programma heeft bijgedragen tot de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan.

Een van de specifieke doelstellingen van IPA II is ondersteuning van politieke hervormingen. Hoewel sommige IPA II-begunstigden vooruitgang hebben geboekt, zijn alle indicatoren uit de programmaverklaring met betrekking tot politieke hervormingen verslechterd ten opzichte van hun uitgangswaarden, en ligt geen ervan op schema wat betreft het bereiken van hun streefdoelen. Indicatoren die de perceptie van corruptie, persvrijheid, de doeltreffendheid van de overheid, de rechtsstaat, de kwaliteit van de regelgeving en inspraak en de verantwoordingsplicht meten, laten bijvoorbeeld een algemene terugval zien en blijven onder de niveaus van de uitgangswaarden. Een nuttige indicator waarmee de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij hervormingsprocessen wordt gemonitord, is geschrapt. De belangrijkste reden voor de trage vooruitgang is in bepaalde gevallen onvoldoende politieke wil, maar er zijn ook aanwijzingen dat de EU-steun doeltreffender is geweest bij het bevorderen van deze hervormingen dan bij het waarborgen van de uitvoering ervan.

Een andere IPA II-specifieke doelstelling is de ondersteuning van economische, sociale en territoriale ontwikkeling. De voor deze specifieke doelstelling gebruikte indicatoren verschaffen voornamelijk informatie over de economische context waarin IPA II werkzaam is of over de wijze waarop IPA II bijdraagt tot de sectoren agrovoeding en plattelandsontwikkeling. Er zijn echter geen indicatoren die de bijdrage van IPA II aan sociale en territoriale ontwikkeling meten. Het programma heeft bijgedragen tot modernisering in de sectoren agrovoeding en plattelandsontwikkeling. Zeven van de elf indicatoren die de vooruitgang op dit gebied meten, liggen of niet op schema om hun streefdoelen te behalen, of het is onduidelijk of deze hiermee behaald zullen worden.

De derde door ons geanalyseerde specifieke doelstelling is om IPA II-begunstigden te helpen zich aan het EU-acquis aan te passen. Over het algemeen hebben zij zich in grotere mate aan de EU aangepast. Aangezien in de meest recente programmaverklaring echter geen streefdoel is opgenomen voor de indicator waarmee de vooruitgang op dit gebied wordt gemeten, is het moeilijk te beoordelen of het tempo van de aanpassing volstaat. Deze specifieke doelstelling heeft ook betrekking op het voorbereiden van begunstigden op het beheer van EU-fondsen. Er zijn echter geen overeenkomstige indicatoren voor de mate waarin de begunstigden hiervoor gereed zijn.


Hoofdstuk 7 — Follow-up van aanbevelingen

Wat we analyseerden

Elk jaar beoordelen we in hoeverre onze gecontroleerden actie hebben ondernomen naar aanleiding van onze aanbevelingen. Hiertoe geven wij follow-up aan de aanbevelingen in de speciale verslagen die we drie jaar eerder publiceerden.

De analyse van de follow-up had dit jaar betrekking op 161 aanbevelingen uit 20 van de 23 speciale verslagen die in 2017 waren gepubliceerd. Aan de aanbevelingen in de drie resterende speciale verslagen is follow-up gegeven of zal follow-up worden gegeven in het kader van afzonderlijke controles. Net als in het verleden vielen de aan de lidstaten gerichte aanbevelingen buiten de reikwijdte van dit verslag.

De afgelopen jaren hebben wij een tijdpad gegeven voor de uitvoering van de aanbevelingen in onze speciale verslagen. Dit jaar zijn wij voor het eerst nagegaan of onze gecontroleerden tijdig corrigerende maatregelen hebben genomen.

Wat we constateerden

Over het algemeen constateerden we dat onze gecontroleerden de meeste aanbevelingen (68 %) van ons speciaal verslag tijdig hadden uitgevoerd.

Van de 161 aanbevelingen waaraan wij follow-up hebben gegeven, waren er 149 gericht tot de Commissie en de overige 12 tot de Europese Dienst voor extern optreden. 77 % werd volledig door onze gecontroleerden aanvaard; 16 % werd gedeeltelijk aanvaard en 7 % werd niet aanvaard.

Van de 149 aan de Commissie gerichte aanbevelingen zijn er 100 (67 %) volledig, 17 (12 %) in de meeste opzichten en 14 (9 %) in enkele opzichten uitgevoerd en werden er 16 (11 %) niet uitgevoerd. In twee gevallen (1 %) waren wij van mening dat de aanbevelingen niet meer relevant waren.

Alle twaalf aanbevelingen aan de EDEO zijn volledig uitgevoerd.

Wij merkten op dat de mate van uitvoering van onze aanbevelingen verband houdt met de aanvaarding ervan door onze gecontroleerden. In vergelijking met het voorgaande jaar is het percentage volledig of in de meeste opzichten uitgevoerde aanbevelingen relatief stabiel gebleven (80 %). Er is ruimte voor verdere vooruitgang met betrekking tot de aanbevelingen die niet zijn uitgevoerd en die welke in enkele of de meeste opzichten zijn uitgevoerd. Uit onze analyse blijkt dat de aanvaarding van de controleconclusies door de gecontroleerden nuttig is om ervoor te zorgen dat passende follow-upmaatregelen worden genomen om de gerapporteerde tekortkomingen te verhelpen.

Contact

EUROPESE REKENKAMER
12, rue Alcide De Gasperi
L-1615 Luxemburg
LUXEMBURG

Tel. +352 4398-1
Inlichtingen: eca.europa.eu/nl/Pages/ContactForm.aspx
Website: eca.europa.eu
Twitter: @EUAuditors

Meer gegevens over de Europese Unie vindt u op internet via de Europaserver (http://europa.eu).

Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2021

PDF ISBN 978-92-847-7236-0 ISSN 2600-1306 doi:10.2865/79527 QJ-AK-21-002-NL-N
HTML ISBN 978-92-847-7247-6 ISSN 2600-1306 doi:10.2865/067067 QJ-AK-21-002-NL-Q

AUTEURSRECHT

© Europese Unie, 2021.

Het beleid van de Europese Rekenkamer (ERK) inzake hergebruik is geregeld bij Besluit nr. 6-2019 van de Europese Rekenkamer over het opendatabeleid en het hergebruik van documenten.

Tenzij anders aangegeven (bv. in afzonderlijke auteursrechtelijke mededelingen), wordt voor de inhoud van de ERK die eigendom is van de EU een licentie verleend in het kader van de Creative Commons Attribution 4.0 International (CC BY 4.0)-licentie. Dit betekent dat hergebruik is toegestaan, mits de bron correct wordt aangegeven en wijzigingen worden aangegeven. De hergebruiker mag de oorspronkelijke betekenis of boodschap van de documenten niet wijzigen. De ERK is niet aansprakelijk voor mogelijke gevolgen van hergebruik.

U moet aanvullende rechten verwerven indien specifieke inhoud personen herkenbaar in beeld brengt, bijvoorbeeld op foto’s van personeel van de ERK, of werken van derden bevat. Indien toestemming wordt verkregen, wordt hiermee de bovengenoemde algemene toestemming opgeheven en zullen beperkingen van het gebruik daarin duidelijk worden aangegeven.

Wilt u inhoud gebruiken of reproduceren die geen eigendom van de EU is, dan moet u de houders van het auteursrecht mogelijk rechtstreeks om toestemming vragen.

Software of documenten waarop industriële-eigendomsrechten rusten, zoals octrooien, handelsmerken, geregistreerde ontwerpen, logo’s en namen, zijn uitgesloten van het beleid inzake hergebruik van de ERK; hiervoor wordt u ook geen licentie verleend.

De groep institutionele websites van de Europese Unie met de domeinnaam “europa.eu” bevat links naar sites van derden. Aangezien de ERK geen controle heeft over deze sites, wordt u aangeraden kennis te nemen van hun privacy- en auteursrechtbeleid.

Gebruik van het logo van de Europese Rekenkamer

Het logo van de Europese Rekenkamer mag niet worden gebruikt zonder voorafgaande toestemming van de Europese Rekenkamer.

Hoe neemt u contact op met de EU?

Kom langs
Er zijn honderden Europe Direct-informatiecentra overal in de Europese Unie. U vindt het adres van het dichtstbijzijnde informatiecentrum op: https://europa.eu/european-union/contact_nl

Bel of mail
Europe Direct is een dienst die uw vragen over de Europese Unie beantwoordt. U kunt met deze dienst contact opnemen door:

  • te bellen naar het gratis nummer: 00 800 6 7 8 9 10 11 (bepaalde telecomaanbieders kunnen wel kosten in rekening brengen),
  • te bellen naar het gewone nummer: +32 22999696, of
  • een e-mail te sturen via: https://europa.eu/european-union/contact_nl

Waar vindt u informatie over de EU?

Online
Informatie over de Europese Unie in alle officiële talen van de EU is beschikbaar op de Europa-website op: https://europa.eu/european-union/index_nl

EU-publicaties
U kunt publicaties van de EU downloaden of bestellen op: https://op.europa.eu/nl/publications (sommige zijn gratis, andere niet). Als u meerdere exemplaren van gratis publicaties wenst, neem dan contact op met Europe Direct of uw plaatselijke informatiecentrum (zie https://europa.eu/european-union/contact_nl).

EU-wetgeving en aanverwante documenten
Toegang tot juridische informatie van de EU, waaronder alle EU-wetgeving sinds 1951 in alle officiële talen, krijgt u op EUR-Lex op: http://eur-lex.europa.eu

Open data van de EU
Het opendataportaal van de EU (http://data.europa.eu/euodp/nl) biedt toegang tot datasets uit de EU. Deze gegevens kunnen gratis worden gedownload en hergebruikt, zowel voor commerciële als voor niet-commerciële doeleinden.