Landenverslag

België

1. Kernindicatoren

Figuur 1: Overzicht kernindicatoren
België EU
2011 2021 2011 2021
Doelstellingen op EU-niveau Doelstelling
voor 2030
Onderwijs en opvang voor jonge kinderen (vanaf 3 jaar tot de beginleeftijd voor verplicht basisonderwijs) ≥ 96% 98.3%13 98.5%20 91.8%13 93.0%20
Leerlingen in het tweede jaar van het secundair/voortgezet onderwijs met ontoereikende beheersing van digitale vaardigheden < 15% : : : :
15-jarigen met ontoereikende beheersing van: lezen < 15% 17.7%09 21.3%18 19.7%09 22.5%18
wiskunde < 15% 19.1%09 19.7%18 22.7%09 22.9%18
wetenschappen < 15% 18.0%09 20.0%18 18.2%09 22.3%18
Voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding (18-24 jaar) < 9% 12.3% 6.7%b 13.2% 9.7%b
Deelname van afgestudeerden van beroepsonderwijs en -opleiding aan werkplekleren ≥ 60% (2025) : 45.1% : 60.7%
Afgestudeerden hoger onderwijs (25-34 jaar) ≥ 45% 42.5% 50.9% 33.0% 41.2%
Participatie van volwassenen in leeractiviteiten (25-64 jaar) ≥ 47% (2025) : : : :
Aanvullende contextuele indicatoren
Indicator kansengelijkheid (procentpunten) : 21.318 : 19.30%18
Voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding (18-24 jaar) Autochtoon 10.9% 5.8%b 11.9% 8.5%b
Geboren in de EU 18.7% 10.8%bu 25.3% 21.4%b
Buiten de EU geboren 26.3% 14.9%b 31.4% 21.6%b
Afgestudeerden hoger secundair onderwijs (20-24 jaar, ISCED 3-8) 81.6% 88.2%b 79.6% 84.6%b
Hoogst behaalde onderwijsniveau in het tertiair onderwijs (25-34 jaar) Autochtoon 44.7% 52.8b 34.3% 42.1%b
Geboren in de EU 44.6% 54.0%b 28.8% 40.7%b
Buiten de EU geboren 27.2% 38.1%b 23.4% 34.7%b
Investeringen in onderwijs Overheidsuitgaven voor onderwijs uitgedrukt als percentage van het bbp 6.2% 6.6%20 4.9% 5.0%20
Overheidsuitgaven voor onderwijs als aandeel van de totale algemene overheidsuitgaven 11.2% 11.220 10.0% 9.4%20

Bronnen: Eurostat (UOE, AKE, COFOG); OESO (PISA). Nadere informatie is te vinden in bijlage I en in het onderdeel Monitor Toolbox. Opmerkingen: Spanje is niet opgenomen in de PISA-gemiddelden voor leesprestaties van de EU voor 2018; de gebruikte indicator (OJK) verwijst naar programma’s voor onderwijs en opvang voor jonge kinderen, die overeenkomstig de internationale standaardclassificatie van beroepen (ISCED) als “onderwijskundig” worden beschouwd en bijgevolg het eerste onderwijsniveau vormen binnen het onderwijs- en opleidingsstelsel — ISCED-niveau 0; de kansengelijkheidsindicator toont de verschillen in het aandeel 15-jarigen in de laagste en hoogste kwartielen van de sociaal-economische status die ondermaats presteren bij lezen, wiskunde en wetenschap (gecombineerd); b = onderbreking in tijdreeks, u = lage betrouwbaarheid, : = niet beschikbaar, 09 = 2009, 13 = 2013, 18 = 2018, 20 = 2020.

Figuur 2: Positie ten opzichte van de lidstaten met de beste en de slechtste prestaties

2. Aandacht voor kansengelijkheid in het onderwijs

België presteert boven het EU-gemiddelde wat de meeste EU-doelstellingen betreft, maar zijn onderwijsstelsels voorzien niet in gelijke kansen voor iedereen. Leerlingen met een kansarme achtergrond (37,1 %) of migrantenachtergrond (37,6 %) lopen meer risico om ontoereikend te presteren bij lezen in vergelijking met hun meer bevoorrechte (7,2 %) en autochtone (16,6 %) leeftijdsgenoten. Meer dan een op drie jongvolwassenen met een handicap maakt het secundair onderwijs niet af en hun beperkte deelname aan het hoger onderwijs is een van de redenen voor hun lage arbeidsparticipatie (Europese Commissie, 2022). Het belang van kansengelijkheid neemt toe naarmate de diversiteit onder de schoolbevolking en in demografische trends toeneemt. Er worden maatregelen genomen om ondermaatse prestaties en voortijdig schoolverlaten aan te pakken (figuur 1), maar er is ruimte voor een meer geïntegreerd beleid en voor aanvullende preventieve maatregelen. Een van de landspecifieke aanbevelingen van het Europees Semester uit 2022 betrof voor België het verbeteren van de prestaties van en de inclusie in het onderwijs- en opleidingsstelsel, het verhogen van de kwaliteit en de relevantie voor de arbeidsmarkt van beroepsonderwijs en -opleiding, en het ontwikkelen van flexibelere en aantrekkelijkere loopbaantrajecten en opleidingen voor leerkrachten (Raad, 2022).

Een kansarme achtergrond heeft gevolgen voor het gehele onderwijstraject. Kinderen jonger dan 3 jaar uit kansarme gezinnen nemen veel minder deel aan onderwijs en opvang voor jonge kinderen (OOJK) (zie punt 3). Uit de Nederlandse “Koala”-test onder 5-jarigen in de Vlaamse gemeenschap blijkt dat er nog altijd sprake is van een aanzienlijke taalkloof. Uit tests op gemeenschapsniveau en uit internationale beoordelingen (TIMSS en PIRLS) blijkt dat er in het basisonderwijs een sterk verband bestaat tussen de sociaal-economische achtergrond van leerlingen en de onderwijsresultaten. De academische segregatie (een ongelijk gemiddeld prestatieniveau van leerlingen tussen verschillende scholen) neemt toe in het secundair onderwijs (Europese Commissie/EACEA/Eurydice, 2020). Kansarme kinderen blijven vaker een jaar zitten en volgen vaker beroepsonderwijs en -opleiding. Op het gebied van kansengelijkheid en inclusie presteren de hogeronderwijsstelsels van de Vlaamse gemeenschap (BEfl) en de Franstalige gemeenschap (BEfr) gemiddeld in vergelijking met andere EU-landen (Europese Commissie/EACEA/Eurydice, 2022). Ook de participatie van laagopgeleide volwassenen in leeractiviteiten ligt nog altijd laag (4,0 % tegenover 10,2 % in 2021).

Vroegtijdige selectie, schoolkeuze, zittenblijven en beperkte toegang tot ervaren leerkrachten kunnen een negatief effect hebben op de kansengelijkheid. Het effect van sociaal-economische omstandigheden op de prestaties van leerlingen is groter in onderwijsstelsels met vroegtijdige selectie, een groot aantal zittenblijvers en een vergaande differentiatie tussen verschillende schooltypen wat betreft schoolkeuze en toelatingsbeleid (Europese Commissie/EACEA/Eurydice, 2020). In BEde en BEfl begint de selectie op de leeftijd van 12 jaar en het aantal zittenblijvers ligt hoog (in BEfl blijft 23 % van de leerlingen minstens één keer zitten in het basis- of secundair onderwijs; in BEfr is dit 43 %). In de praktijk spelen academische prestaties en sociaal-economische achtergrond een rol bij de schoolkeuze in het secundair onderwijs. Uitgaande van dezelfde kwaliteitsnormen beschikken Belgische scholen over een relatief hoge mate van autonomie bij het organiseren van hun onderwijsactiviteiten (Europese Commissie/EACEA/Eurydice, 2020). Vrije schoolkeuze, schoolautonomie met beperkte verantwoordingsplicht en de facto selectie op basis van academische prestaties veroorzaken de grootste kloven in de EU tussen kansrijke en kansarme scholen in het secundair onderwijs (bij lezen 155 PISA-punten tegenover 137). De nadelen van vroegtijdige selectie en een watervaleffectkomen ook tot uiting in het grote verschil in onderwijsprestaties van leerlingen in het algemeen onderwijs en in beroepsonderwijs en -opleiding. Kansarme leerlingen hebben bovendien minder toegang tot ervaren leerkrachten (punten 4 en 5).

De gemeenschappen nemen maatregelen om de kansenongelijkheid terug te dringen. De kwaliteit van OOJK is versterkt als basis voor toekomstig succes in het onderwijs, en dit zou ook kansarme kinderen ten goede moeten komen (punt 3). De overheidsfinanciering voor basisscholen is relatief hoog (in 2018 was dat 11 482 USD kkp per leerling1; EU-22: 9 601). Andere structurele maatregelen omvatten aanvullende financiële en niet-financiële steun voor kansarme scholen, lessen ter overbrugging van de taalkloof of integratielessen voor recent aangekomen migrantenkinderen, maatregelen ter verbetering van de kennis van de onderwijstaal van leerlingen en diversificatie van de sociaal-economische samenstelling van middelbare scholen (“inschrijvingsdecreten”).

Beter ondersteunde studiebegeleiding en hervormingen van het onderwijsprogramma moeten ook ten goede komen aan kansarme leerlingen. In alle gemeenschappen hebben gerichte maatregelen geleid tot een langdurige daling van het aantal voortijdige schoolverlaters.

Daarnaast worden er enkele stimulansen geboden om leerkrachten te werven voor kansarme scholen (Europese Commissie/EACEA/Eurydice, 2020a). De Vlaamse gemeenschap richt zich in hoge mate op gerichte financiering en verbetering van de kennis van en vaardigheid in de Nederlandse taal om de kansengelijkheid te verbeteren. De Franse gemeenschap verwacht dat haar systemische schoolhervorming (“Pact voor uitmuntendheid in het onderwijs”) de kansengelijkheid in het onderwijs zal verbeteren (punt 4).

3. Onderwijs en opvang voor jonge kinderen

België is een van de landen in de EU die het best presteren wat betreft deelname aan onderwijs en opvang voor jonge kinderen (OOJK), maar de deelname van kansarme kinderen jonger dan 3 jaar loopt achter. In totaal nam in 2020 54,6 %2 van de kinderen jonger dan 3 jaar deel aan formele kinderopvang of onderwijs (het op drie na hoogste percentage in de EU), maar dit gold voor slechts 16 % van de kinderen die met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd (AROPE) (figuur 3) (34,1 % in 2019). De kloof tussen de kinderen die met deze risico’s worden bedreigd en hun leeftijdsgenoten was het grootst van alle EU-landen (47,1 procentpunten/pp; EU: 14,6 pp), en de op één na hoogste in 2019 (27,2 pp tegenover 10,9 pp EU). Ook uit andere onderzoeken blijkt een aanzienlijke kloof tussen de deelname van bevoordeelde en kansarme kinderen. Met de invoering van gratis toegang tot kleuteronderwijs vanaf de leeftijd van 2,5 jaar is de totale deelname aan formele kinderopvang of formeel onderwijs van kinderen vanaf de leeftijd van 3 jaar tot de leerplichtige leeftijd gestegen naar 96,9 %, het op twee na hoogste percentage in de EU. Ook de kloof tussen kinderen die risico lopen op armoede of sociale uitsluiting (93,9 %) en kinderen die geen risico lopen (97,6 %) werd kleiner (3,7 pp tegenover 7,5 pp EU). In 2017 lagen de overheidsuitgaven voor OOJK per kind boven het EU-gemiddelde (6 100 USD kkp; EU-22 5 500), maar de uitgaven voor kleuteronderwijs waren veel hoger (10 000) dan voor kinderopvang (2 000)3.

Figuur 3: Prognose van openstaande lerarenfuncties per vak als percentage van het totaal aantal beschikbare posten per vak (2021-2031)

De kwaliteit van OOJK voor kinderen ouder dan 2,5 jaar is versterkt als basis voor toekomstig succes in het onderwijs. Sinds 2020/2021 begint de leerplicht bij de leeftijd van 5 jaar. Het universele recht op kleuteronderwijs vanaf de leeftijd van 2,5 jaar wordt met ingang van 2022/2023 ook uitgebreid tot de Duitstalige gemeenschap (BEde). De afgelopen jaren hebben de gemeenschappen ook de personele en financiële middelen voor OOJK verhoogd. In BEfr is in september 2020 een eerste onderwijsprogramma van “initiële competenties” uitgerold met bijbehorende lerarenopleiding. Daarnaast heeft er een geleidelijke uitrol van gratis OOJK plaatsgevonden en is er extra gekwalificeerd personeel ingezet, onder meer voor het aanpakken van taalachterstand (2017-2019). In BEfl moeten 5-jarigen die niet slagen voor een Nederlandse luistertoets vanaf 2021/2022 taalintegratietrajecten volgen, waarvoor scholen extra financiering ontvangen (12 miljoen EUR). Uit de eerste toets in oktober-november 2021 bleek dat 15 % de toets niet heeft gehaald, maar met uitschieters van 21 %-32 % in de grote steden.

4. Schoolonderwijs

De neerwaartse trend in het percentage voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding hield ook in 2021 aan. 6,7 % van de jongeren tussen 18 en 24 jaar had in 2021 geen diploma hoger secundair onderwijs en volgde evenmin onderwijs of een opleiding (EU: 9,7 %). In het kader van het nationale plan voor herstel en veerkracht heeft BEfr toegezegd uiterlijk eind 2022 een uitgebreid actieplan aan te nemen voor het aanpakken van voortijdig schoolverlaten.

Kansarme leerlingen, leerlingen in beroepsonderwijs en -opleiding en leerlingen met speciale onderwijsbehoeften lijken het hardst te worden getroffen door leerachterstanden en demotivatie als gevolg van de pandemie. De gemeenschappen hebben de eerste maatregelen genomen om leerachterstanden en het risico op voortijdig schoolverlaten te verminderen en schonken daarbij vooral aandacht aan kwetsbare leerlingen (Europese Commissie, 2021). Enquêtes en tests wijzen op leerachterstanden bij wiskunde en de onderwijstaal in het basisonderwijs (Gambi et al., 2021; CEB, 2022; BFP, 2022) en in het secundair onderwijs (UNamur, 2022). Kansarme leerlingen zijn het hardst door de pandemie getroffen (niveautests Vlaanderen; Duroisin et al., 2021), onder meer in secundair beroepsonderwijs en -opleiding (Steunpunt, 2022). In BEfr behaalde 1 op de 3 leerlingen (34 %) met een leerstoornis slechtere leerresultaten en had 17 % de school voortijdig verlaten (APEDA, 2022). Ook het schoolverzuim in het secundair onderwijs nam tussen 2020/2021 en 2021/2022 toe, en wel met 56 % (FWB, 2022a). In alle gemeenschappen zullen monitoring op lange termijn en verdere maatregelen nodig zijn.

De Vlaamse Gemeenschap wil vooral via een betere beheersing van het Nederlands, gestandaardiseerde tests en gerichte financiering de kwaliteit en kansengelijkheid verbeteren. De kennis en beheersing van het Nederlands moeten worden bevorderd met behulp van taalintegratietrajecten (punt 3) en zomerscholen. Vanaf 2022/2023 worden er nieuwe maatregelen genomen om de leesvaardigheid (Leesoffensief) te verbeteren, aangevuld met gerichte permanente beroepsontwikkeling voor leerkrachten. Vanaf 2024 moeten digitaal gestandaardiseerde, gevalideerde en vergelijkende tests voor wiskunde en lezen de verantwoordingsplicht van scholen versterken en een betere monitoring van de prestaties van de leerlingen mogelijk maken (Europese Commissie, 2021). Uit de evaluatie van het beleid inzake gelijke onderwijskansen (GOK), dat erop gericht is scholen met sociaal-economisch achtergestelde leerlingen van gerichte operationele en leermiddelen te voorzien, blijkt dat het beleid een beperkt aantal positieve resultaten heeft opgeleverd, maar er lijkt nog meer te moeten worden gedaan (Nicaise, 2019 en Vlaanderen, 2020a). Het decreet over leersteun, gericht op pragmatische en realistische leerondersteuning voor iedereen, dat in de plaats moet komen van het huidige decreet voor inclusief onderwijs (M-decreet), is uitgesteld tot 2023/2024.

De Vlaamse gemeenschap herziet haar eindtermen en onderwijsprogramma’s met het oog op meer autonomie voor scholen. Het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat de eindtermen voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs die sinds 2021/2022 zijn ingevoerd, zo gedetailleerd en uitgebreid zijn dat zij scholen geen ruimte laten voor eigen pedagogische projecten.

De Franse gemeenschap heeft belangrijke maatregelen getroffen in het kader van het “Pact voor uitmuntendheid in het onderwijs”, maar niet alle uitdagingen zijn weggenomen. De hervorming heeft tot doel zowel de prestaties als de kansengelijkheid van het schoolsysteem — momenteel beide onder het EU-gemiddelde — te verbeteren. Uit de schoolmanagementplannen blijkt dat 93 % van de scholen streeft naar verbetering van de onderwijsresultaten, 77 % naar verbetering van het welzijn en het schoolklimaat, en dat 54 % ernaar streeft het aantal leerlingen dat blijft zitten alsook voortijdig schoolverlaten te verminderen (FWB, 2021a). In 2022/2023 zal een aantal belangrijke hervormingen worden doorgevoerd, waaronder een grote hervorming van het onderwijsprogramma (zie kader 1). De hervorming van de evaluatie van leerkrachten en de invoering van een persoonlijk leerlingendossier, alsmede de hervorming van het programma voor initiële lerarenopleidingen, zijn uitgesteld tot 2023/2024. Deze laatste heeft tot doel de lerarenopleiding uit te breiden tot een vierjarige masteropleiding, met inbegrip van een “langlopende stage”. Het pact zou vergezeld gaan van de ontwikkeling van een evaluatiecultuur. De hervormingen in de komende jaren van de initiële lerarenopleiding en het initieel beroepsonderwijs en initiële beroepsopleiding, alsook solide permanente beroepsontwikkeling, zullen van cruciaal belang zijn voor het vergroten van de kansengelijkheid.

Kader 1: Schoolhervormingen in de Franse gemeenschap vanaf 2022/2023

Het nieuwe gemeenschappelijke multidisciplinair en polytechnisch onderwijsprogramma dat eerst in het eerste en tweede leerjaar van het basisonderwijs wordt uitgerold, en het jaar erna in het derde en vierde leerjaar, moet in 2028/2029 tot in het derde leerjaar van het secundair onderwijs zijn uitgerold. Het programma moet basis- en digitale vaardigheden, culturele en kunstvorming en ondernemerschap stimuleren, en ruimte bieden voor het op jongere leeftijd leren van een tweede taal. Om schooluitval en kansenongelijkheid tegen te gaan, zal de uitrol samengaan met persoonlijke begeleiding (tot vier uur) in het eerste en tweede leerjaar, en twee uur vanaf leerjaar 3 tot en met 6. Een aangepast schoolrooster met kortere zomervakanties en langere vakanties in de loop van het jaar, in combinatie met een vermindering van het aantal dagen voor leerlingenbeoordelingen en dagen waarop geen onderwijs wordt verzorgd, zal naar verwachting vooral kansarme leerlingen ten goede komen, maar moet daarnaast het welzijn en de prestaties van alle leerlingen verbeteren. De nieuwe regeling voor de permanente beroepsontwikkeling van leerkrachten en personeel voor psychosociale ondersteuning voorziet in een verdrievoudiging van het budget tot 33 miljoen EUR, modernisering van het aanbod en bijzondere aandacht voor beginnende leerkrachten. De 48 gespecialiseerde centra die steun verlenen voor inclusief onderwijs (“pôles territoriaux”) zouden ook in werking treden. Aan deze hervormingen zijn extra personele en operationele middelen toegewezen (278 miljoen EUR in 2022). Om kans van slagen te hebben, moet een aantal uitdagingen worden aangepakt, zoals lerarentekorten, overbelaste schoolhoofden en het wegnemen van de weerstand van leerkrachten tegen de hervormingen.

Enseignement.be

Het groeiende tekort aan leerkrachten vereist een herziening van de organisatiestructuur van scholen. De vacaturegraad in het onderwijs in België is bijna tweemaal zo hoog als in de rest van de eurozone (3,2 % in Q1-2022 tegenover 1,7 %). Meer dan 1 op de 5 beginnende leerkrachten stroomt binnen de eerste vijf jaar uit. 21,1 % van het onderwijspersoneel in BEfl heeft burn-outverschijnselen, het hoogste percentage van alle arbeidssectoren (SERV, 2022). Gezien de algemeen krappe arbeidsmarkt, de toenemende leerlingenpopulatie en de verwachte pensioengolf onder leerkrachten, pleiten de schoolnetwerken en deskundigen ervoor het beroep van leerkracht aantrekkelijker te maken en de organisatiestructuur van de scholen te veranderen (De Witte, 2021a). Het Europees Sociaal Fonds (ESF) voorziet in steun voor gerelateerde innovatieve projecten (kader 2).

De gemeenschappen nemen maatregelen om het tekort aan leerkrachten en schoolhoofden aan te pakken, maar belanghebbenden beoordelen dit als onvoldoende. De gemeenschappen hebben onlangs in niet-onderwijzend personeel geïnvesteerd ter ondersteuning van leerkrachten en schoolhoofden. In BEfl kunnen zij-instromers voor het geven van knelpuntvakken of voor de functie van schoolhoofd of ICT-coördinator tot tien jaar eerdere werkervaring meenemen in plaats van acht jaar (anciënniteit). In 2021 werden de regels voor de aanwerving van vast personeel gewijzigd, waardoor nog eens 10 000 leerkrachten konden worden aangeworven. Een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst omvat ook maatregelen om het beroep aantrekkelijker te maken, zoals een betere inductiefase voor beginnende leerkrachten, meer ruimte voor kerntaken en ICT-ondersteuning. In BEfr omvat een recent ontwerpdecreet maatregelen als een proefpool van 48 vervangende leerkrachten in het basisonderwijs, anciënniteit tot wel vijf jaar voor zij-instromende taaldocenten in het basisonderwijs, erkenning van eerdere onderwijservaring tussen schoolnetwerken en het facilieren van het behalen van een onderwijskwalificatie voor deelnemers. Daarnaast zijn een voorlichtings- en promotiecampagne en nauwere samenwerking met de gewestelijke diensten voor arbeidsvoorziening gepland. Vlaamse schoolnetwerken en vakbonden hebben gevraagd om aanvullende maatregelen om het tekort aan leerkrachten aan te pakken (Vlaams Parlement, 2021).

Kansarme leerlingen hebben minder toegang tot ervaren leerkrachten. Aanstellingen op basis van de anciënniteit van leerkrachten, kwalificaties en contractuele status, in combinatie met de voorkeur van leerkrachten voor een baan op een kansrijke school, leiden doorgaans tot een ongelijke toewijzing van leerkrachten. Daardoor beschikken sociaal-economisch achtergestelde scholen over een lager percentage ervaren leerkrachten (BEfl -13 pp; BE -10 pp; EU-23 -4,7 pp) en hoogopgeleide leerkrachten (BEfl -8,4 pp; BE -8,3 pp; EU-23 3,5 pp). Dit geldt ook voor scholen met een groot aantal leerlingen waarvan de eerste taal verschilt van de onderwijstaal (BEfr -10,1 pp; BE -7,3 pp; EU-23 -10,0 pp) (OESO, 2022). Daarnaast hebben leerkrachten meer ondersteuning nodig bij het lesgeven aan kwetsbare leerlingen (Europese Commissie, 2019).

Kader 2: Warme scholen

In dit project (een opschaling van een proefproject van zeven naar zeventig scholen) worden nieuwe vormen van schoolbestuur, gedeeld leiderschap en onderwijsmethoden getest om zo beter te kunnen inspelen op de toegenomen diversiteit van de leerlingen en de lerarentekorten. Het uitgangspunt is dat het welzijn en de betrokkenheid van leerlingen bijdragen tot grotere veerkracht en diepgaand leren. Teams van leerkrachten begeleiden groepen leerlingen gedurende hun hele schoolloopbaan. In warme scholen wordt daarnaast een leergemeenschap gecreëerd waar ouders en de schoolgemeenschap actief aan deelnemen (geïntegreerde schoolaanpak). De uitwisseling tussen scholen vindt plaats via een onlineleerplatform: https://www.warmescholen.net/inspiratie Er zijn bovendien monitoring- en evaluatie-instrumenten ontwikkeld om de veerkracht, het welzijn en de betrokkenheid van jongeren te meten.

Het project van 3,12 miljoen EUR (waarvan 40 % van het ESF) loopt van oktober 2021 tot december 2023.

https://www.esf-vlaanderen.be/nl/projectenkaart/warme-scholen-voor-veerkrachtige-jongeren-voor-een-veerkrachtig-vlaanderen

5. Beroepsonderwijs en -opleiding en volwasseneneducatie

Het aandeel leerlingen in hoger secundair beroepsonderwijs en -opleiding is groot, maar neemt wel af. In 2020 bedroeg het aandeel afgestudeerden van hoger secundair beroepsonderwijs en -opleiding 55,7 %4, oftewel een daling van 4,0 procentpunten tegenover 2014, maar nog altijd ruim boven het EU-gemiddelde van 48,7 %. De deelname aan werkplekleren5 — een bewezen doeltreffende manier om de overgang naar werk te vergemakkelijken — bleef in 2021 met 45,1 % van de afgestudeerden van hoger secundair beroepsonderwijs en -opleiding echter ruim onder het EU-gemiddelde van 60,7 %. In 2021 vond 71,5 % (EU: 76,4 %) van de pas afgestudeerden van beroepsonderwijs en -opleiding (ISCED 3-4) binnen één tot drie jaar na hun afstuderen een baan6.

Kwaliteit, arbeidsmarktrelevantie en aantrekkelijkheid van beroepsonderwijs en –opleiding zijn zorgwekkend Er is een groot verschil tussen de onderwijsresultaten (lezen) van 15-jarige leerlingen in het algemeen onderwijs en leerlingen van deze leeftijd in beroepsonderwijs en -opleiding. De slechte onderwijsprestaties van leerlingen in beroepsonderwijs en -opleiding kunnen hun kansen in gevaar brengen om gelijke tred te houden met de snelle technologische veranderingen. Dit komt ook tot uiting in het verschil in het percentage afgestudeerden in het tertiair onderwijs tussen studenten met een diploma hoger secundair beroepsonderwijs en studenten die algemeen onderwijs hebben afgerond. Dit betreft een van de grootste verschillen in de OESO-landen (26 procentpunten in BEfr en 31 procentpunten in BEfl tegenover gemiddeld 12 procentpunten in de OESO-landen) (OESO, 2019a). Daarnaast zijn er zorgen over de arbeidsmarktrelevantie van beroepsonderwijs en -opleiding, met name in BEfr waar slechts drie op de tien populairste studierichtingen leerlingen voorbereiden op beroepen met arbeidstekorten (Europese Commissie, 2022). De aantrekkelijkheid van beroepsonderwijs en -opleiding als uitmuntendheidstraject vormt nog altijd een uitdaging, zoals blijkt uit het hoge aandeel van de bevolking met een negatieve perceptie van beroepsonderwijs en -opleiding in België (42,5 % tegenover het EU-gemiddelde van 23,5 %) (Cedefop, 2016).

Duaal leren heeft de aantrekkelijkheid van beroepsonderwijs en -opleiding nog niet vergroot. In BEfr zijn de hervorming van duaal leren en het vergroten van de aantrekkelijkheid ervan opgenomen als belangrijke beleidslijnen van het Waalse herstelplan (RPW). Ter voorbereiding van deze hervorming is in juni 2022 een proefstudie gestart. In maart 2022 is een samenwerkingsovereenkomst ondertekend door de opleidingscentra IFAPME (BEfr) en IAWM (BEde) om de onderlinge synergieën te verbeteren en de intergewestelijke mobiliteit van lerenden in opleidingscursussen te bevorderen. In het kader van het RPW heeft IFAPME in april 2022 maatregelen in het leven geroepen om het bereik van en de samenwerking met bedrijven die leerlingplaatsen aanbieden, te stimuleren. In BEfl werd duaal leren in het schooljaar 2019‑2020 ingevoerd als een volwaardig leertraject naast voltijds middelbaar onderwijs op school. Het aantal leerlingen in duale leertrajecten nam toe, maar blijft over het geheel genomen beperkt (2 338 in 2021/2022, oftewel gemiddeld 3,6 leerlingen per opleiding) en het aantal scholen dat duaal leren aanbiedt, is licht gedaald. Er is nog altijd een negatieve perceptie van duaal leren, met name bij ouders (De Witte et al., 2021b). Daarnaast bestaan er zorgen over de inclusiviteit van het systeem nu er plannen zijn om het systeem van “leren en werken” geleidelijk af te schaffen en tegen 2025-2026 te integreren in duaal leren (Verhaest et al., 2019). Een aantal zeer kwetsbare leerlingen neemt momenteel deel aan dit leertraject, en voor hen is deelname aan duaal leren wellicht geen realistische optie. Sinds 2022/2023 biedt het volwassenenonderwijs ook duaal leren.

De participatie van volwassenen in leeractiviteiten in België blijft laag, met name onder laagopgeleiden. In 2021 volgde in de vier weken voorafgaand aan de arbeidskrachtenenquête 10,2 % van de volwassen beroepsbevolking (25-64) een opleiding, oftewel iets minder dan het EU-gemiddelde van 10,8 %. Laagopgeleiden (4,0 %) zijn hierin ondervertegenwoordigd, hoewel juist zij het meeste baat zouden hebben bij om- en bijscholing om hun kansen op werk te vergroten. De belangrijkste belemmeringen voor volwassenenonderwijs zijn werk, de zorg voor kinderen en gezinstaken. Kosten worden in alle OESO-landen het minst vaak als belemmering genoemd (OESO, 2019b).

Het versterken van de deelname aan volwassenenonderwijs staat hoog op de beleidsagenda.  België streeft ernaar om tegen 2030 jaarlijks tot een opleidingsdeelname door volwassenen van 60,9 % te komen (tegenover 39,4 % in 2016). De Vlaamse regering heeft in februari 2022 het actieplan “Koers zetten naar een lerend Vlaanderen” goedgekeurd. Het actieplan omvat 47 prioritaire acties die tot doel hebben de opleidingsdeelname door volwassenen te verhogen in het kader van het streefcijfer van 60 % tegen 2030; het is de bedoeling dat deze acties deels worden gefinancierd uit het Europees Sociaal Fonds Plus. Het plan vormt een aanvulling op de lopende acties ter versterking van het volwassenenonderwijs in het kader van het Vlaamse herstelplan (Edusprong) (Vlaanderen, 2021a). Het Waalse herstelplan voorziet in verschillende acties om het landschap van een leven lang leren te reorganiseren en te vereenvoudigen en te investeren in de verbetering van de opleidingsinfrastructuur. In mei 2022 hebben de verschillende regeringen en actoren die betrokken zijn bij een leven lang leren in Wallonië en Brussel, een handvest ondertekend met de naam “Orientation tout au long de la vie”, waarin de overkoepelende beginselen van samenwerking worden uiteengezet. In het kader van de Strategie Go4Brussels werken de Brusselse regering en de sociale partners samen om de kwaliteit en de relevantie van het aanbod op de arbeidsmarkt te verbeteren. Alle instanties bieden financiële stimulansen aan om opleidingen in beroepen met arbeidstekorten; in Vlaanderen worden deze stimulansen deels gefinancierd met React-EU-middelen.

6. Hoger onderwijs

Het aantal afgestudeerden in het tertiair onderwijs is hoog, maar grote uitdagingen blijven in het door de overheid gefinancierde systeem dat grotendeels op vrije toegang is gebaseerd,. Meer dan de helft van de jongeren in de leeftijdsgroep 25-34 (50,9 %; EU-27 41,2 %) had in 2021 een diploma tertiair onderwijs. In vergelijking met tien jaar geleden hebben meer buiten de EU geboren jongeren (38,1 % tegenover 34,7 % EU) een dergelijk diploma. De arbeidsparticipatie van pas afgestudeerden in het tertiair onderwijs in de leeftijdsgroep 20-34 jaar (89,6 %; EU: 84,9 %) lag in 2021 hoog en dicht bij het niveau van vóór de COVID-19-pandemie (89,7 %). Er bestaan nog altijd uitdagingen, met name de daling van de financiering per student, de trage studievoortgang en de relatief lage slagingspercentages, in combinatie met onvoldoende steun voor onderzoek door hogescholen. De Belgische hogeronderwijsstelsels zouden baat hebben bij mondiale langetermijnstrategieën om de uitdagingen van de 21e eeuw het hoofd te bieden.

Het Voorsprongfonds voor hogescholen en universiteiten zou als inspiratiebron kunnen dienen voor een alomvattende strategie voor hoger onderwijs in Vlaanderen. Het nationale herstel- en veerkrachtplan omvat projecten (het “Voorsprongfonds”) voor het ontwikkelen van methoden voor een leven lang leren, hybride en digitale onderwijsmethoden en flexibele en toekomstbestendige opleidingsportfolio’s om de arbeidsmarktrelevantie en de maatschappelijke behoeften van het hoger onderwijs te vergroten. BEfl heeft zich er bovendien toe verbonden om uiterlijk in december 2023 in overleg met de belanghebbenden een visienota voor het hoger onderwijs goed te keuren. In dit document moet een nieuw profiel voor het hoger onderwijs worden vastgesteld ter bevordering van uitmuntendheid en een leven lang leren. Als aanvullende beleidsmaatregel voor het verbeteren van de studievoortgang moeten studenten vanaf 2023/2024 voor alle eerstejaarsvakken (bachelor) slagen voordat zij door mogen naar het derde jaar.

De Franse gemeenschap verhoogt de financiering voor het hoger onderwijs om de armoede onder studenten aan te pakken en academisch succes te bevorderen. Met ingang van 2022/2023 zal de hervorming van het hoger onderwijs (“landschapsdecreet”) leiden tot beperking van de termijn waarbinnen studenten moeten afstuderen en versterking van de bijstand aan studenten die moeilijkheden ondervinden, en voorzien in extra financiering voor instellingen voor hoger onderwijs (IHO’s) om studenten te helpen academisch succes te behalen (FWB, 2021b). Daarnaast zijn er maatregelen genomen om de armoede onder studenten aan te pakken en zo de negatieve gevolgen van COVID-19 tegen te gaan (Europese Commissie, 2021). Een centraal platform voor gegevensuitwisseling moet bovendien de studentenadministratie, de gegevensverzameling en -analyse en empirisch onderbouwde beleidsvorming vergemakkelijken (“e-landschapsdecreet”). Met steun van de faciliteit voor herstel en veerkracht financiert BEfr de energiebesparende infrastructuur van universiteiten, hybride en digitale apparatuur en opleidingen aan IHO’s.

België heeft onvoldoende afgestudeerden in wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM) voor een succesvolle digitale en groene transitie. In 2021 lag het niveau van digitale basisvaardigheden van de bevolking rond het EU-gemiddelde (54 %), en twee derde (66 %; 69 % EU) van de 16- tot 19‑jarigen gaf aan over digitale basisvaardigheden of meer dan algemene digitale basisvaardigheden te beschikken. Het aandeel afgestudeerden in het hoger ICT-onderwijs is het op één na laagste in de EU (2,2 %; EU: 3,9 %). Slechts 17,6 % van alle afgestudeerden in het tertiair onderwijs (EU: 24,9 %) betreft STEM-afgestudeerden, en hun aandeel neemt ondanks de specifieke STEM-actieplannen slechts langzaam toe. Er zijn veel meer STEM-afgestudeerden nodig om tegemoet te komen aan de toenemende behoeften van de arbeidsmarkt. Met name het aandeel vrouwelijke STEM-afgestudeerden (4,6 %; EU: 8,1 %) ligt laag in vergelijking met het EU-gemiddelde (figuur 4). De ontwerpversie van de STEM-Agenda 2030 in BEfl is gericht op het verhogen van het aantal STEM-opleidingen en -loopbanen, op STEM-specialisten en op het versterken van de STEM-competenties in de bredere samenleving. Bijzondere aandacht zal uitgaan naar de opleiding van STEM-leerkrachten. De strategische adviesraden (SERV en VLOR) hebben de ontwerpagenda echter bekritiseerd voor een gebrek aan ambitie, concrete maatregelen en meetbare doelstellingen. BEfr is van plan een STEAM-actieplan7 op te stellen en STEAM binnen het hoger onderwijs aantrekkelijker te maken. Het Belgische plan “Women in Digital” heeft tot doel te voorzien in een coherente strategie om de coördinatie en synergieën te bevorderen tussen de verschillende initiatieven die zijn genomen om vrouwen in STEM/ICT op alle sectorale en beleidsniveaus vooruit te helpen. Alle Belgische herstelplannen zijn sterk gericht op digitaal onderwijs en digitale vaardigheden op alle onderwijsniveaus.

Figuur 4: Aandeel vrouwelijke STEM-afgestudeerden op het totale aantal afgestudeerden in het tertiair onderwijs in 2015 en 2020 (%)

7. References

Bijlage I: Bronnen kernindicatoren

Indicator Bron
Onderwijs voor jonge kinderen Eurostat (UOE), , educ_uoe_enra21
Leerlingen in het tweede jaar van het secundair/voortgezet onderwijs met ontoereikende beheersing van digitale vaardigheden IEA, ICILS
Vijftienjarigen die ontoereikend presteren voor lezen, wiskunde en wetenschappen OESO (PISA)
Voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding Belangrijkste gegevens: Eurostat (AKE), edat_lfse_14 Gegevens naar geboorteland: Eurostat (AKE), edat_lfse_02
Deelname van afgestudeerden van beroepsonderwijs en -opleiding aan werkplekleren Eurostat (AKE), edat_lfs_9919
Afgestudeerden tertiair onderwijs Belangrijkste gegevens: Eurostat (AKE), edat_lfse_03 Gegevens naar geboorteland: Eurostat (AKE), edat_lfse_9912
Participatie van volwassenen in leeractiviteiten Er zijn geen gegevens beschikbaar voor de doelstelling op EU-niveau. De gegevensverzameling gaat van start in 2022. Bron: EU AKE.
Kansengelijkheidsindicator Berekeningen van de Europese Commissie (Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek) op basis van de gegevens met betrekking tot PISA 2018 van de OESO
Afgestudeerden hoger secundair onderwijs Eurostat (AKE), edat_lfse_03
Overheidsuitgaven voor onderwijs als percentage van het bbp Eurostat (COFOG), gov_10a_exp
Overheidsuitgaven voor onderwijs als aandeel van de totale overheidsuitgaven Eurostat (COFOG), gov_10a_exp

Bijlage II: Structuur van het onderwijsstelsel

Structuur van het onderwijsstelsel Structuur van het onderwijsstelsel Structuur van het onderwijsstelsel Structuur van het onderwijsstelsel

Bron: European Commissie/EACEA/Eurydice, 2022. The Structure of the European Education Systems 2022/2023: Schematic Diagrams. Eurydice Facts and Figures. Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie. Opmerkingen: Krippen begint vanaf drie maanden.

Eventuele opmerkingen of vragen kunnen worden gestuurd naar:

EAC-UNITE-A2@ec.europa.eu

Toelichting

Publicatiegegevens

  • CatalogusnummerNC-AN-22-003-NL-Q
  • ISBN978-92-76-55878-1
  • ISSN2466-9997
  • DOI10.2766/743917

EN

FR

NL