European Education Area Progress Report 2021

Onderwijs- en opleidingsmonitor 2021

NEDERLAND

1. Kernindicatoren

Figuur 1 – Overzicht kernindicatoren
Netherlands EU-27
2010 2020 2010 2020
Doelstellingen op EU-niveau Doelstelling voor 2030
Onderwijs en opvang voor jonge kinderen (vanaf 3 jaar tot de beginleeftijd voor verplicht basisonderwijs) ≥ 96% 94,1%13 90,5%19 91,8%13 92,8%19
Leerlingen in het tweede jaar van het secundair/voortgezet onderwijs met ontoereikende beheersing van digitale vaardigheden < 15% 26,4%13 : : :
15-jarigen met ontoereikende beheersing van: lezen < 15% 14,3%09, b 24,1%18 19,7%09, b 22,5%18
wiskunde < 15% 13,4%09 15,8%18 22,7%09 22,9%18
wetenschappen < 15% 13,2%09 20,0%18 17,8%09 22,3%18
Voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding (18-24 jaar) < 9% 10,1% 7,0% 13,8% 9,9%
Deelname van afgestudeerden van beroepsonderwijs en -opleiding aan werkplekleren ≥ 60% : : : :
Afgestudeerden hoger onderwijs (25-34 jaar) ≥ 45% (2025) 40,3% 52,3% 32,2% 40,5%
Participatie van volwassenen in leeractiviteiten (25-64 jaar) ≥ 47% (2025) : : : :
Aanvullende contextuele indicatoren
Investeringen in onderwijs Overheidsuitgaven voor onderwijs uitgedrukt als percentage van het bbp 5,6% 5,0% 5,0% 4,7%19
Uitgaven voor openbare en particuliere instellingen per VTE/student in euro KKS ISCED 1-2 €7 41912 €8 00318 €6 07212,d €6 35917,d
ISCED 3-4 €9 40912 €10 27718 €7 36613,d €7 76217,d
ISCED 5-8 €14 66712 €14 11018 €9 67912,d €9 99517,d
Voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding (18-24 jaar) Autochtoon 10,1% 6,6% 12,4% 8,7%
Geboren in de EU 13,6% 9,8% 26,9% 19,8%
Buiten de EU geboren 10,9% 11,5% 32,4% 23,2%
Afgestudeerden hoger secundair onderwijs (20-24 jaar, ISCED 3-8) 77,3% 83,1% 79,1% 84,3%
Hoogst behaalde onderwijsniveau in het tertiair onderwijs (25-34 jaar) Autochtoon 42,0% 52,8% 33,4% 41,3%
Geboren in de EU 43,6% 55,6% 29,3% 40,4%
Buiten de EU geboren 28,1% 45,0% 23,1% 34,4%

Bronnen: Eurostat (UOE, AKE, COFOG); OESO (PISA). Nadere informatie is te vinden in bijlage I en in het eerste deel (ec.europa.eu/education/monitor). Opmerkingen: Spanje is niet opgenomen in de PISA-gemiddelden voor leesprestaties van de EU voor 2018; de gebruikte indicator (OJK) verwijst naar programma’s voor onderwijs en opvang voor jonge kinderen, die overeenkomstig de internationale standaardclassificatie van beroepen (ISCED) als onderwijskundig worden beschouwd en bijgevolg het eerste onderwijsniveau vormen binnen het onderwijs- en opleidingsstelsel – ISCED-niveau 0; vte = voltijdequivalent; b = onderbreking in tijdreeks, d = verschillende definitie, u = lage betrouwbaarheid, := niet beschikbaar, 09 = 2009, 12 = 2012, 13 = 2013, 17 = 2017, 18 = 2018, 19 = 2019.

Figuur 2 - Positie ten opzichte van de lidstaten met de beste en de slechtste prestaties

Bron: DG Onderwijs, Jongerenzaken, Sport en Cultuur, op basis van gegevens van Eurostat (AKE 2020, UOE 2019) en OESO (PISA 2018).

2. Belangrijkste punten

  • De veiligheid en het welbevinden van leerlingen op school worden actief ondersteund.
  • Het onderwijs kreeg buitengewone bijkomende financiële middelen om leerverliezen bij studenten als gevolg van de schoolsluitingen te compenseren.
  • Door fragmentatie in het schoolsysteem daalt de kansengelijkheid in het onderwijs en dit effect wordt nog versterkt door de pandemie.
  • Het tertiair onderwijs is zeer toegankelijk, maar de financiële middelen blijken ontoereikend om onderwijs in kleine groepen te organiseren en investeringen op bepaalde gebieden te kunnen doen.

3. Aandacht voor welbevinden in onderwijs en opleiding

In vergelijking met andere landen voelen Nederlandse 15‑jarigen zich veilig op school en is het welbevinden bij deze groep hoog. Het percentage studenten dat aangaf ten minste enkele keren per maand te worden gepest is bij de laagste in de EU (12 % ten opzichte van een EU-gemiddelde van 22 %) (OESO, 2019). 79 % van de studenten zei tevreden te zijn met zijn of haar leven (OESO-gemiddelde: 67 %), en het percentage studenten dat meldde dat hij of zij zich eenzaam voelde op school (8 %) bedroeg slechts de helft van het OESO-gemiddelde. Hoewel Nederland op het gebied van tucht een van de laagste scores behaalt, behoort het tot de PISA-landen met de beste resultaten voor “het gevoel erbij te horen”.

De veiligheid op school wordt regelmatig gemonitord. Het welbevinden van leerlingen wordt gedefinieerd als “positieve gevoelens over klas en klasgenoten, bijvoorbeeld jezelf kunnen zijn, je prettig en thuis voelen” (OCW, 2016). Sinds 2015 zijn scholen wettelijk verplicht om zorg te dragen voor de veiligheid van leerlingen op school (Rijksoverheid, 2015). Schoolbesturen moeten een sociaal veiligheidsbeleid voeren, een contactpersoon aanstellen in het kader van pesten, die ook de acties om pesten tegen te gaan coördineert, en de sociale veiligheid van leerlingen monitoren aan de hand van een gestandaardiseerd instrument. Het schoolbestuur volgt jaarlijks de veiligheid op schoolniveau op en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voert om de twee jaar een nationaal onderzoek uit.

Onderzoek toont aan dat de bestrijding van pesten success kent. In 2014 begon de overheid naar aanleiding van de Monitor Sociale Veiligheid, een instrument om pesten op scholen te monitoren, een onderzoek naar pesten op school (OCW, 2018a). Het voortgezet onderwijs was niet opgenomen in het onderzoek, omdat voor deze leeftijdsgroep minder programma’s beschikbaar zijn om pesten tegen te gaan. Uit het rapport bleek dat bijna één op drie kinderen in het basisonderwijs wordt gepest, een veel hoger cijfer dan het aantal dat voor 15‑jarigen werd opgetekend in PISA 2018. Er werd ook gewezen op het belang van monitoring, want leerlingen worden meer gepest dan zij vertellen. Positief is dat uit het rapport bleek dat pesten effectief kan worden verminderd door middel van gerichte programma’s.

Er werden specifieke maatregelen genomen om het welbevinden van leerlingen tijdens de sluiting van de scholen te onderzoeken en te ondersteunen. Gezinnen kregen informatie en advies over afstandsonderwijs, onder meer over manieren om stress te verminderen en kinderen te motiveren (NJi, 2021a). In december 2020 kondigde de overheid aan dat ze 58,5 miljoen EUR beschikbaar zou stellen aan gemeenten om activiteiten en ontmoetingen aan te bieden voor en door jongeren (OCW, 2020). In talrijke onderzoeken werden de gevolgen van de pandemie op kinderen, jongeren en gezinnen bestudeerd. Het Nederlands Jeugdinstituut stelde een literatuuroverzicht met 128 verschillende bronnen op om een overzicht te geven van de beschikbare onderzoeken en analyses (NJi, 2021b). Volgens het rapport zijn het mentaal welbevinden en het inkomen van jongeren, en de schoolresultaten van kinderen duidelijk negatief beïnvloed. Er zijn ook positieve effecten: de zelfstandigheid van veel studenten is toegenomen, ouders raakten meer betrokken bij school en onlineonderwijs werd toegepast en nuttig bevonden.

Onderzoek brengt ernstige emotionele problemen bij kinderen aan het licht. In een onderzoek dat in januari 2021 werd gepubliceerd, onderzocht wat kinderen bezighield tijdens de pandemie door chat- en telefoongesprekken van de telefonische hulpdienst voor kinderen, De Kindertelefoon1, te analyseren. Uit het onderzoek bleek dat de gesprekken tijdens de tweede lockdown (vanaf december 2020) vaker over huiselijk geweld en emotionele problemen – zoals eenzaamheid en depressie – gingen dan vóór de tweede lockdown. Er werd ook vastgesteld dat kinderen het veel minder vaak over puberzaken zoals liefde of vriendschap hadden. Steeds meer 16- en 17‑jarigen namen contact op met De Kindertelefoon om over mentale problemen te praten.

4. Investeren in onderwijs en opleiding

In 2019 daalden de overheidsuitgaven voor onderwijs licht. De uitgaven voor kleuteronderwijs tot tertiair onderwijs bedroegen 5,0 % van het bruto binnenlands product (bbp) van Nederland, een daling ten opzichte van 5,1 %  in 2018, maar nog steeds ruim boven het EU‑gemiddelde van 4,7 %. De overheidsuitgaven voor onderwijs waren ook hoger dan het EU‑gemiddelde als percentage van de totale overheidsuitgaven (11,8 % tegenover 10,0 %). In reële termen was er echter sprake van een daling met 0,9 % van de uitgaven voor onderwijs van 2018 tot 2019. Tussen 2010 en 2019 daalden de onderwijsuitgaven in reële termen met 0,5 %. De daling was het sterkst (9 %) in het kleuter- en het basisonderwijs. In het secundair onderwijs en het postsecundair niet-tertiair onderwijs was er een stijging merkbaar van 1,9 %, en in het tertiair onderwijs van 12,5 %. Dee financiering gebeurt immers op basis van het aantal leerlingen. Hoewel het aantal leerlingen in het kleuter- en het basisonderwijs sinds 2010 met 7,85 % is afgenomen, was er in het tertiair onderwijs sprake van een sterke stijging (met 16,89 %).

De financiering blijkt ontoereikend om de uitdagingen aan te pakken. In april 2020 heeft het McKinsey Institute een onderzoek naar de doelmatigheid en toereikendheid van de uitgaven in het funderend (primair en voortgezet) onderwijs gepubliceerd (McKinsey, 2020). Volgens de studie is de doelmatigheid van de besteding ongeveer gelijk aan het gemiddelde op Europees niveau. De onderwijsresultaten lopen sterk uiteen tussen scholen. Zo krijgt een gemiddelde leerling van een van de 10 % best presterende basisscholen een hoger schooladviesniveau voor het voortgezet onderwijs dan een gemiddelde leerling van één van de 10 % minst goed presterende scholen. In 2019 bedroegen de structurele overheidsinvesteringen in het basisonderwijs in reële termen 1,7 miljard EUR meer dan in 2009. Dit bedrag werd echter volledig tenietgedaan door een afname van 1,9 miljard EUR in de uitgaven van gedecentraliseerde bronnen. De gemeenten besteden bijvoorbeeld minder middelen aan onderwijsachterstand, voor- en vroegschoolse educatie en onderwijsbegeleiding. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de uitgaven voor het basis- en het voortgezet onderwijs ontoereikend zijn voor scholen om hogere ambities na te streven dan louter te voldoen aan de basiscriteria inzake kwaliteit, en om het landelijke lerarentekort, de hoge werkdruk of de toenemende kwaliteitsverschillen tussen scholen aan te pakken.

In februari 2021 heeft de overheid buitengewone aanvullende onderwijsinvesteringen aangekondigd om de leerverliezen die gepaard gingen met de pandemie te compenseren. Het Nationaal Programma Onderwijs bestrijkt alle onderwijsniveaus, van basis- tot tertiair onderwijs, en beschikt over een budget van 8,5 miljard EUR. Basisscholen ontvangen volgend schooljaar elk gemiddeld 180 000 EUR en middelbare scholen ongeveer 1,3 miljoen EUR. Scholen met een groter aantal kansarme leerlingen krijgen verhoudingsgewijs meer geld. Er werd aan scholen gevraagd om een “schoolscan” uit te voeren en op grond daarvan voor de volgende tweeënhalf jaar projecten te kiezen uit een lijst die de overheid in mei 2021 heeft gepubliceerd. De scholen zijn verantwoordelijk voor de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van de projecten. Van het totaalbedrag gaat ongeveer 5,8 miljard EUR naar schoolonderwijs, en 2,7 miljard EUR naar beroepsopleiding en hoger onderwijs. In het hoger onderwijs wordt het geld gebruikt om inschrijvingsgelden van studenten terug te betalen als compensatie voor de verminderde lestijd in het klaslokaal en de studievertraging als gevolg van de pandemie. Het programma loopt tot 2023.

5. Modernisering van het onderwijs voor jonge kinderen en het schoolonderwijs

De participatiegraad binnen onderwijs en opvang voor jonge kinderen (OOJK) benadert het EU-gemiddelde; recente investeringen zijn gericht op het verbeteren van de kwaliteit en de participatietijd. Vanaf de leeftijd van drie jaar neemt 90,5 % van de kinderen deel aan OOJK. Dat ligt onder het EU‑gemiddelde (92,8 %) en onder het nieuwe EU‑streefcijfer van 96 % dat voor 2030 is opgesteld. Voor 2020 heeft de overheid 170 miljoen EUR extra beschikbaar gesteld om de kwaliteit van het OOJK te verbeteren (OCW, 2018b). Die investering is bedoeld om het aantal participatie-uren voor kinderen ouder dan 18 maanden te verhogen naar 960 (wat overeenkomt met 16 uur per week), het opleidingsniveau van het OOJK-personeel te verhogen naar tertiair onderwijs, gelijke onderwijsmogelijkheden te evalueren en gemeenten en OOJK-aanbieders die zich inzetten om onderwijsachterstanden terug te dringen, te ondersteunen.

Discriminatie bij de kinderopvangtoeslag heeft in januari 2021 tot de val van de regering geleid. Een verslag van een parlementaire commissie uit december 2020 bracht aan het licht dat bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag “de grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden”. De belastingdienst vorderde tussen 2013 en 2019 kinderopvangtoeslagen terug van ongeveer 26 000 ouders. De gezinnen, vaak met een migratieachtergond, werden voor kleine fouten zoals het ontbreken van een handtekening op papierwerk als fraudeurs aangewezen, zonder mogelijkheid tot beroep. In 2020 gaf de belastingdienst toe dat 11 000 mensen louter wegens hun etnische afkomst of dubbele nationaliteit voor bijkomend onderzoek waren uitgekozen. De regering verontschuldigde zich voor de door de belastingdienst toegepaste methoden, en maakte meer dan 500 miljoen EUR vrij als compensatie, ongeveer 30 000 EUR per gezin. De regering nam uiteindelijk de politieke verantwoordelijkheid voor het schandaal en diende haar ontslag in.

De kwaliteit van OOJK wordt regelmatig beoordeeld via de Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang. Het doel van de Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang (LKK) is informatie over de kwaliteit van de kinderopvang te verstrekken aan de hand van structurele en opvoedkundige criteria. De beoordeling in 2020 kon bij wijze van uitzondering niet worden uitgevoerd wegens de pandemie, maar er werden een aantal andere grondige analyses uitgevoerd (OCW, 2020b). Bij één ervan werd ingegaan op de verschillen tussen diverse criteria en werden er geen significante kwaliteitsverschillen vastgesteld tussen regio’s en tussen stedelijke en landelijke gebieden. Er bestond evenwel een positief verband tussen de kwaliteit van de kinderopvang en diensten voor kinderen met een onderwijsachterstand, de zogenaamde voor- en vroegschoolse educatie2. In het onderzoek werd geen verband gevonden tussen de prijs en de kwaliteit van kinderopvang.

Nederland heeft het EU-streefcijfer (minder dan 9 %) voor voortijdige schoolverlaters al bereikt. Nadat het aantal voortijdige schoolverlaters gedurende drie jaar was gestegen, nam het in 2020 met 0,5 procentpunt af tot 7 %. In 2015 stelde Nederland een corresponderende nationale doelstelling op voor 2021: het aantal jongeren dat het onderwijs tijdens een schooljaar verlaat zonder basiskwalificatie terugbrengen tot maximaal 20 000. Dit aantal begon in 2016/2017 te stijgen, bereikte in 2018/2019 26 894 en nam sterk af tot 22 785 in 2019/2020. Deze daling kan te wijten zijn aan een gebrek aan gegevens, aangezien scholen na de sluiting van de scholen in maart 2020 niet langer verplicht waren om afwezigheden te melden aan de gemeenten.

De basisvaardigheden zoals gemeten in het OESO-programma voor internationale beoordeling van studenten (PISA) zijn afgenomen. Op lange termijn is over de hele lijn een neerwaartse trend in gemiddelde scores waar te nemen. Het percentage toppresteerders (niveau 5 of 6) voor wetenschap en wiskunde ligt boven het EU‑gemiddelde, maar is sinds 2009 op de drie gebieden gedaald. Het percentage ondermaats presterende leerlingen ligt dicht bij het EU‑streefcijfer van 15 % voor wiskunde (15,8 % tegenover 22,9 %), maar ligt hoger voor wetenschap (20 % tegenover 22,3 %), en vooral voor lezen (24,1 % tegenover 22,5 %). Het percentage slecht presterende leerlingen is vooral hoog (56 %) onder leerlingen die in het buitenland zijn geboren. Autochtone leerlingen met een migratieachtergrond halen de achterstand slechts gedeeltelijk in. Verschillen tussen scholen hebben de meeste invloed op de prestaties van leerlingen van alle EU‑landen, als gevolg van de vroege selectie van leerlingen op grond van hun mogelijkheden. De impact van de sociaaleconomische achtergrond op de prestaties van leerlingen is gelijk aan het EU‑gemiddelde.

Tijdens de sluiting van de scholen kregen scholen aanzienlijke hulp en aanvullende financiering. Kennisnet, een semi-overheidsorganisatie die is gericht op ICT-innovatie binnen schoolonderwijs en beroepsopleiding, heeft scholen ondersteund om afstandsonderwijs te organiseren, lessen te plannen en een overzicht te krijgen van de beschikbare digitale middelen. De regering trok 2,5 miljoen EUR uit om laptops aan te schaffen voor leerlingen die niet over de juiste apparatuur voor afstandsonderwijs beschikten. Daarnaast boden een aantal gemeenten, ngo’s en dienstverleners gratis apparatuur en internettoegang aan tijdens de lockdown. In het voorjaar van 2020 maakte de regering 244 miljoen EUR vrij voor scholen zodat zij leerlingen konden helpen om het werk dat zij door de pandemie hadden gemist, in te halen. In oktober 2020 kende de regering nog eens 38 miljoen EUR toe (OCW, 2020c).

De eerste gegevens over leerverliezen zijn zorgwekkend. Bij de eerste sluiting van de scholen besteedde 70 % van de scholen minstens driekwart van de lestijd aan de hoofdvakken taal, rekenen/wiskunde en lezen. Na de heropening bleef dit het geval op 30 % van de scholen. Uit een onderzoek dat bij basisschoolleerlingen werd uitgevoerd (Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs) blijkt dat de leergroei van leerlingen op alle niveaus afnam (Inspectie van het Onderwijs, 2021). Vergeleken met 2019 is het niveau van de leesvaardigheid, woordenschat en rekenen/wiskunde onder brugklassers gedaald. Leerlingen op alle niveaus van het voortgezet onderwijs haalden lagere prestaties bij lezen en vooral bij rekenen. De leerachterstand van leerlingen verschilt sterk naargelang het hoogst behaalde onderwijsniveau van hun ouders. Terwijl leerlingen met hoogopgeleide ouders nauwelijks een achterstand vertonen, hadden leerlingen met laagopgeleide ouders slechts 85 % van de vooruitgang geboekt die op basis van hun leerjaar te verwachten was.

Door het ontbreken van de centrale eindtoets in 2020 werden de doorstroom­mogelijkheden van leerlingen wellicht ingeperkt. In 2020 werd de centrale eindtoets voor het basisonderwijs geannuleerd en kregen de leerlingen louter op basis van de beoordeling van hun basisschool een aanbeveling om over te gaan naar een specifieke middelbare school. Dit had tot gevolg dat een kleiner aantal (3 % of ongeveer 14 000) leerlingen naar de havo en vwo overging dan in andere jaren. Gewoonlijk wordt ongeveer 8 % van de leerlingen aangeraden om een hoger niveau te kiezen als ze een betere score behalen bij de centrale toetsen dan bij de schoolbeoordeling. Dit is voornamelijk het geval voor kinderen met een migratieachtergrond en kinderen van ouders met een lager inkomen of opleidingsniveau. Het feit dat deze mogelijkheid in 2020 niet beschikbaar was, heeft de ongelijkheid mogelijk nog vergroot.

Vroegtijdige selectie kan een rol spelen bij ongelijkheden. Nederlandse kinderen worden op de leeftijd van 12 jaar ingedeeld in verschillende niveaus voor voortgezet onderwijs via selectie op basis van hun prestaties. Dit kan tot ongelijkheden leiden, aangezien leerlingen met dezelfde cognitieve capaciteiten maar een andere achtergrond op die manier mogelijk op verschillende onderwijsniveaus terechtkomen. In 2021 heeft de Onderwijsraad3 als reactie op een verzoek van de regering een advies over latere selectie gepubliceerd (Onderwijsraad, 2021). Er wordt aanbevolen om de eindtoets op de basisschool af te schaffen en het moment van de selectie landelijk en gelijktijdig op alle scholen uit te stellen; dit vereist aanpassingen aan de hele structuur van het voortgezet onderwijs. De raad adviseert ook om onderwijs op maat en met meer flexibiliteit te bieden in het basis- en voortgezet onderwijs, waarbij leerlingen in wisselende groepen onderwijs volgen op verschillende niveaus. De raad vraagt ook aandacht voor begaafde leerlingen, die onvoldoende uitdagingen krijgen om hun capaciteiten te ontwikkelen.

Mogelijk versterkt schaduwonderwijs de ongelijkheden verder. Een kwart van de leerlingen in het laatste jaar van het basisonderwijs en bijna één derde in het voortgezet onderwijs krijgen een of andere vorm van particuliere ondersteuning (Bisschop et al., 2019 in: Inspectie van het Onderwijs 2021). In de afgelopen 15 jaar is de jaarlijkse besteding van gezinnen aan schaduwonderwijs bij geregistreerde dienstverleners meer dan vertienvoudigd, van 26 miljoen EUR in 1995 tot 284 miljoen EUR in 2019. De werkelijke uitgaven liggen waarschijnlijk hoger, aangezien een groot deel van dit particuliere onderwijs in informeel verband plaatsvindt. Schaduwonderwijs houdt het risico in dat onderwijsongelijkheden worden versterkt, omdat niet alle gezinnen dit kunnen betalen.

De segregatie van leerlingen met een handicap is toegenomen. Sinds 2014 dragen alle scholen de verantwoordelijkheid om ieder kind, ook kinderen met speciale onderwijsbehoeften, een geschikte onderwijsomgeving aan te bieden (passend onderwijs), bij voorkeur binnen het regulier onderwijs. Ondanks deze wettelijke verplichting, die in overeenstemming is met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, is de instroom van kinderen met een handicap in het buitengewoon onderwijs sinds 2015 toegenomen, terwijl de leeftijd waarop de leerplicht eindigt voor het buitengewoon onderwijs werd teruggebracht van 20 tot 18 jaar. Het aantal kinderen met een handicap dat ondersteuning kreeg binnen het reguliere onderwijs is tussen 2015 en 2016 gedaald van 1 % tot 0,3 %. Tussen 2015 en 2018 nam het aantal kinderen met een handicap en met complexe ondersteuningsbehoeften die in geen enkele school werden aanvaard, maar werden doorverwezen naar kinderdagcentra met 36 % toe (Europese Commissie, 2021).

Inductieprogramma’s voor leerkrachten krijgen bijkomende ondersteuning. In 2021 en 2022 werd 88 miljoen EUR beschikbaar gesteld om het personeelsbeleid van scholen te versterken. Schoolbesturen kunnen dit budget onder meer gebruiken om de inductieprogramma’s voor de begeleiding van startende leerkrachten te verbeteren. De VO-raad heeft een stappenplan opgesteld om scholen te helpen bij het ontwikkelen en uitvoeren van hun programma’s. In september 2021 wordt samenhangend hiermee ook een netwerk opgericht. Deze maatregel maakt deel uit van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het voortgezet onderwijs. Op grond daarvan moeten schoolbesturen ervoor zorgen dat startende leerkrachten een doeltreffend inductie- en supervisieprogramma volgen als onderdeel van hun strategisch personeelsbeleid (VO‑raad, 2021).

6. Modernisering van beroepsonderwijs en -opleiding en van het volwassenenonderwijs

Beroepsonderwijs en ‑opleiding is in trek en afgestudeerden doen het goed op de arbeidsmarkt. In 2019 volgde 67,5 % van de leerlingen van de bovenbouw van het voortgezet onderwijs beroepsonderwijs of een beroepsopleiding. De arbeidsparticipatie van recent afgestudeerden in het beroepsonderwijs of aan een beroepsopleiding bedraagt 84,7 % (tegenover een EU‑gemiddelde van 76,1 %). In 2020 steeg het aantal studenten dat doorstroomt naar het hoger onderwijs. Sinds de invoering van het leenstelsel in 2015‑2016 is het percentage afgestudeerden van beroepsonderwijs en -opleiding die naar het hoger onderwijs gaan echter gedaald.

Er zijn inspanningen geleverd om vroegtijdig schoolverlaten te verminderen en discriminatie in ondernemingen te bestrijden. In 2017 werd de Gelijke Kansen Alliantie opgericht. Hierin zijn diverse belanghebbenden actief die worden aangespoord om activiteiten voor de bevordering van gelijke kansen te ontwikkelen. In november 2020 heeft het ministerie van Onderwijs samen met een aantal belanghebbenden de campagne “Kiesmij” gelanceerd om stagediscriminatie van lerenden in beroepsonderwijs en -opleiding met een niet-westerse migratieachtergrond tegen te gaan; er werd ook een kenniscentrum voor gelijke kansen opgericht. Wat deze inspanningen opleveren valt nog af te wachten, aangezien discriminatie blijft bestaan (Verwey-Jonker, 2021). Verder heeft de overheid in 2020 ook een agenda gepresenteerd om inclusiviteit in beroepsonderwijs en -opleiding te verbeteren voor de periode 2020‑2025 (Rijksoverheid, 2020).

De participatiegraad binnen het volwassenenonderwijs is hoog en er worden inspanningen gedaan om de meest kwetsbaren te bereiken. Vrijwel 19,8 % van de volwassenen neemt deel aan een leeractiviteit (tegenover het EU-gemiddelde van 9,2 %). In oktober 2018 keurde de regering een nieuwe strategie rond levenslang leren en een meerjarig actieplan goed, waaraan in november 2020 een gedetailleerd stappenplan werd toegevoegd. Een belangrijke maatregel van deze strategie is de invoering van een publiek persoonlijk leer- en ontwikkelbudget (STAP — Stimulans Arbeidsmarktpositie), dat in januari 2022 in werking treedt. Iedereen die een verbonden is met de Nederlandse arbeidsmarkt kan een subsidie tot maximaal 1 000 EUR krijgen om de opleidingskosten voor persoonlijke ontwikkeling en inzetbaarheid te dekken. De maatregel heeft een jaarlijks budget van 200 miljoen EUR en vervangt de eerdere mogelijkheid tot fiscale aftrek voor onderwijsuitgaven. Daarnaast bevordert het hernieuwde actieprogramma “Tel mee met Taal 2020-2024” de ontwikkeling van de taal-, reken- en digitale vaardigheden van volwassenen, met een jaarlijks budget van 10 miljoen EUR. Tot slot werd in 2020 een pakket maatregelen goedgekeurd om de werkgelegenheids- en sociale effecten van de pandemie te verzachten. Het “Steun- en herstelpakket” bevat een brede waaier aan maatregelen, zoals steun voor bijscholing en omscholing om de werkgelegenheid in stand te houden, een divers opleidingsaanbod en maatregelen om jeugdwerkloosheid tegen te gaan.

Kader 1: ESF-project voor werkgelegenheid: House of Skills

House of Skills is een publiek-private samenwerking in de Metropoolregio Amsterdam die vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, branche-, werknemers- en werkgeversorganisaties, universiteiten en onderzoeksinstellingen, de onderwijssector en lokale overheden bijeenbrengt. De missie is om de huidige arbeidsmarkt meer te richten op skills door intersectorale mobiliteit te faciliteren en een Leven Lang Ontwikkelen de norm te maken. Hiertoe worden instrumenten ontwikkeld die het matchen van skills voor werkgevers, werknemers en werkzoekenden vergemakkelijken. House of Skills speelt een belangrijke rol als omscholingscentrum, onder meer via beroepsonderwijs en -opleiding. Tot dusver hebben bijna 400 mensen deelgenomen aan een vaardighedenproject.

Projectduur: september 2017 - september 2021

ESF-bijdrage: 1 591 074 EUR

Totale budget: 10 660 055 EUR

https://www.houseofskillsregioamsterdam.nl/over-ons/

7. Modernisering van het hoger onderwijs

De arbeidsparticipatie van tertiair opgeleiden ligt ruim boven het EU-gemiddelde. Van de 25‑ tot 34‑jarigen heeft 52,3 % een hoger-onderwijsdiploma (EU: 40,5 %). Het percentage hoogopgeleide vrouwen in deze leeftijdscategorie overstijgt dat van mannen met 9,6 procentpunten (EU-gemiddelde: 10,8). Het percentage tertiair opgeleiden onder de in de EU maar buiten Nederland geboren bevolking (55,6 %) overtreft dat van de autochtone bevolking (52,8 %), en is bovendien relatief hoog onder de buiten de EU geboren bevolking (45,0 %; EU‑gemiddelde: 34,4 %). De arbeidsparticipatie van pas afgestudeerden van het tertiair onderwijs is zeer hoog, namelijk 94,5 % (EU‑gemiddelde: 83,7 %).

Het aantal jongeren dat hoger onderwijs volgt, was nog nooit zo hoog. In 2020 kozen meer afgestudeerden van het voortgezet onderwijs voor een hogere opleiding dan in de jaren voordien, en minder studenten haakten tijdens hun studie af. Dit heeft deels te maken met het feit dat minder jongeren een tussenjaar namen wegens de reisbeperkingen en de onzekerheden die gepaard gingen met de pandemie. Een andere mogelijke verklaring is het feit dat het “bindend studieadvies” (dat wordt verstrekt aan studenten die niet voldoen aan de eisen voor het eerste jaar van hun studieprogramma) in 2019‑2020 bij wijze van uitzondering werd geschrapt. 

Figuur 3 - Voltijdse instromers aan bachelor- en masteropleidingen tussen 2012-2020

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2021.

Er kan weer gebruik worden gemaakt van loting om de eerlijke selectie van studenten te waarborgen. In maart 2021 stelde het kabinet een wijziging aan de wet op het hoger onderwijs voor, waardoor instellingen voor hoger onderwijs weer kunnen loten om studenten te selecteren voor een opleiding met een numerus fixus4 (OCW, 2021). Sinds 2013 worden studenten voor die opleidingen geselecteerd op basis van ten minste twee kwalitatieve criteria, zoals cijferlijsten en motivatiegesprekken. Dat de studentenpopulatie van deze opleidingen minder divers is dan die van andere opleidingen, wijst mogelijk op een verminderde toegankelijkheid voor bepaalde groepen studenten. Het ministerie van Onderwijs beschouwt loten als een objectieve selectiemethode die de kansengelijkheid helpt verbeteren. De wetswijziging stelt loting dus verplicht bij alle associate degree-opleidingen en alle bacheloropleidingen met een numerus fixus.

Steeds meer studenten nemen medicijnen om hun academische prestaties te verbeteren. Het gebruik van ADHD-medicijnen steeg bij 17‑24-jarige studenten aan het hoger onderwijs van 0,8 % in 2009/2010 tot 2,9 % in 2018/2019 (Fig. 4) (Inspectie van het Onderwijs, 2021). Het gebruik lag nog hoger bij studenten aan beroepsopleidingen en bij jongeren die geen onderwijs genieten. Aangezien veel studenten dit soort medicijnen gebruiken zonder voorschrift van een arts, ligt het werkelijke gebruik bij studenten waarschijnlijk nog hoger dan 2,9 %. Zo bracht een studie onder jongeren in Groningen aan het licht dat 16 % van de respondenten zonder een ADHD-diagnose ook af en toe ADHD-medicijnen nam. De gezondheidsrisico’s zijn hoog, met onder meer psychosen, hartritmestoornissen en zelfs een plotse dood.

Figuur 4 - Frequentie van medicijngebruik bij 17-24-jarigen van 2009 tot 2018

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2021. De jaren vóór 2014 zijn ramingen voor studenten die geen hoger onderwijs genieten.

Pilootproject voor microcredentials opgestart in 2021. Als onderdeel van het “Versnellingsplan Onderwijsinnovatie met ICT”5 wordt in oktober 2021 een pilootproject opgestart met als titel “Microcredentials in het Hoger Onderwijs”. Het doel is om het hoger onderwijs flexibeler te maken, in overeenstemming met de doelstellingen van het Versnellingsplan. Het pilootproject loopt twee jaar en staat open voor alle Nederlandse publieke instellingen. Het is gericht op professionals die op zoek zijn naar omscholing, bijscholing of opscholing. Microcredentials bieden de professionals specifieke en gecertificeerde opleidingskansen op korte termijn. Ze bieden hogeronderwijsinstellingen de mogelijkheid om hun onderwijsaanbod te verruimen en beter af te stemmen op de behoeften die bestaan op de arbeidsmarkt. Deelnemende instellingen kunnen gebruikmaken van een stimuleringsregeling tot maximaal 45 000 EUR per jaar.

Uit onderzoek blijkt dat financiering het hoger onderwijs zeer toegankelijk maakt, maar dat deze ontoereikend is om onderwijs in kleine groepen of investeringen op bepaalde gebieden mogelijk te maken. In opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft PricewaterhouseCoopers onderzoek gedaan naar de toereikendheid van het budget voor hoger onderwijs om de huidige kosten te dekken en de gewenste kwaliteit te bereiken, naar de doelmatigheid van de bestedingen en de juistheid van de financieringsniveaus (PwC, 2021). In het onderzoek werd vastgesteld dat het hoger onderwijs in Nederland zeer toegankelijk is, omdat de financiering is afgestemd op het aantal studenten. Het macrobudget dekt de huidige uitgaven van de universiteiten, maar laat niet toe om onderwijs in kleinere groepen te organiseren. Het beschikbare budget voor onderzoekspersoneel kende een sterke daling met 36 % tussen 2010 en 2018. Universiteiten compenseren dit tekort aan onderzoeksmiddelen door een beroep te doen op de financiële middelen voor onderwijs – waardoor minder geld overblijft voor andere gebieden, zoals ondersteunend personeel, voorzieningen en huisvesting.

8. Referenties

Onderwijsraad (2021): Onderwijsraad: Later selecteren, beter differentiëren. https://www.onderwijsraad.nl/publicaties/adviezen/2021/04/15/later-selecteren-beter-differentieren

Inspectie van het Onderwijs (2021): Inspectie van het Onderwijs: De Staat van het Onderwijs 2021. https://www.onderwijsinspectie.nl/onderwerpen/staat-van-het-onderwijs

Engzell, Frey en Verhagen (2021): Per Engzell, Arun Frey en Mark D. Verhagen: Learning loss due to school closures during the COVID-19 pandemic. https://www.pnas.org/content/pnas/118/17/e2022376118.full.pdf

Europese Commissie (2021): European Semester 2020-2021 country fiche on disability equality – Netherlands. https://op.europa.eu/nl/publication-detail/-/publication/859b63a9-a96b-11eb-9585-01aa75ed71a1

Rijksoverheid (2020): Reactie op de evaluatie van passend onderwijs en advies Steeds inclusiever van de Onderwijsraad. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/10/05/reactie-op-de-evaluatie-van-passend-onderwijs-en-advies-steeds-inclusiever-van-de-onderwijsraad

Rijksoverheid (2015): Wet Sociale veiligheid op scholen. https://www.eerstekamer.nl/behandeling/20150624/publicatie_wet_2/document3/f=/vjv0bbgmljx8.pdf

McKinsey (2020): McKinsey & Company: Een verstevigd fundament voor iedereen. https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2020/04/22/een-verstevigd-fundament-voor-iedereen/een-verstevigd-fundament-voor-iedereen.pdf

NJi (2021a): Nederlands Jeugdinstituut: Gevolgen corona voor schoolloopbaan van je kind. https://www.nji.nl/nl/coronavirus/Ouders/Dagelijks-leven/Gevolgen-corona-voor-schoolloopbaan-van-je-kind

NJi (2021b): Nederlands Jeugdinstituut: Effect van corona op jeugd, gezin en jeugdveld. https://www.nji.nl/nl/Kennis/Publicaties/NJi-Publicaties/Effect-van-corona-op-jeugd,-gezin-en-jeugdveld

OCW (2016): ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: Zorgplicht sociale veiligheid leerlingen op school. https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/veilig-leren-en-werken-in-het-onderwijs/documenten/brochures/2016/07/18/zorgplicht-sociale-veiligheid-leerlingen-op-school

OCW (2018a): ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: Kamerbrief bij rapport ‘Wat Werkt tegen Pesten’. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2018/05/24/kamerbrief-bij-rapport-wat-werkt-tegen-pesten

OCW (2018b): Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: Kamerbrief over uitwerking Regeerakkoordmaatregel versterking voorschoolse educatie. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2018/11/29/kamerbrief-over-uitwerking-regeerakkoordmaatregel-versterking-voorschoolse-educatie

OCW (2020a): ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: Kabinet en gemeenten bieden samen met jongeren perspectief in coronatijd. https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2020/12/08/kabinet-en-gemeenten-bieden-samen-met-jongeren-perspectief-in-coronatijd

OCW (2020b): ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: Verzamelbrief Kinderopvang december 2020. https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/kamerstukken/2020/12/18/verzamelbrief-kinderopvang-december-2020/verzamelbrief-kinderopvang-december-2020.pdf

OCW (2020c): ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: Extra geld voor inlopen achterstanden vanwege corona. https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2020/10/08/extra-geld-voor-inlopen-achterstanden-vanwege-corona

OCW (2021): ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: Loten voor studie zorgt voor kansengelijkheid. https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2021/03/12/loten-voor-studie-zorgt-voor-kansengelijkheid

OESO (2019): OESO: Education GPS. Netherlands - Student performance (PISA 2018). https://gpseducation.oecd.org

PwC (2021): PwC Strategy&: Toereikendheid, doelmatigheid en kostentoerekening in het mbo, hbo en wo&o. https://www.strategyand.pwc.com/nl/en/insights/2021/toereikendheid-doelmatigheid-en-kostentoerekening.pdf

VO-raad (2021): VO-Raad: Start leernetwerk Begeleiding Startende Leraren: samenwerken aan visie, beleid en programma’s voor inductie. https://www.vo-raad.nl/bijeenkomsten/start-leernetwerk-begeleiding-startende-leraren-samenwerken-aan-visie-beleid-en-programma-s-voor-inductie

Techniekpact (2021): Monitor Techniekpact. https://www.techniekpactmonitor.nl/

Verwey-Jonker (2021): Verwey-Jonker Instituut: Ongelijke kansen op de stagemarkt. https://www.verwey-jonker.nl/wp-content/uploads/2021/06/220330_Ongelijke_kansen_op_de_stagemarkt-WEB.pdf

Bijlage I: Bronnen kernindicatoren

Indicator Onlinegegevenscode Eurostat
Participatie in voor- en vroegschoolse educatie educ_uoe_enra21
Low achieving eighth-graders in digital skills IEA, ICILS.
Low achieving 15-year-olds in reading, maths and science OECD (PISA)
Voortijdig verlaters van onderwijs en opleiding Belangrijkste gegevens: edat_lfse_14.
Gegevens per geboorteland: edat_lfse_02.
Blootstelling van afgestudeerden van beroepsonderwijs en -opleiding aan werkplekleren Er zijn geen gegevens beschikbaar voor de doelstelling op EU-niveau. De gegevensverzameling gaat van start in 2021. Bron: EU AKE.
Afgestudeerden met tertiair opleidingsniveau Belangrijkste gegevens: edat_lfse_03.
Gegevens per geboorteland: edat_lfse_9912.
Deelname van volwassenen aan leren Er zijn geen gegevens beschikbaar voor de doelstelling op EU-niveau. De gegevensverzameling gaat van start in 2022. Bron: EU AKE.
Overheidsuitgaven voor onderwijs als percentage van het bbp gov_10a_exp
Uitgaven per student voor openbare en particuliere instellingen educ_uoe_fini04
Afgestudeerden hoger secundair onderwijs edat_lfse_03

Bijlage II: Structuur van het onderwijssysteem

Bron: Europese Commissie/EACEA/Eurydice, 2021. The Structure of the European Education Systems 2021/2022: Schematic Diagrams. Eurydice Facts and Figures. Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie.

Alle opmerkingen en vragen bij dit verslag mogen worden verzonden naar: EAC-UNITE-A2@ec.europa.eu

Notes

1 De Kindertelefoon is een gratis hulplijn waar kinderen een vertrouwelijk gesprek kunnen hebben over onderwerpen die ze niet kunnen, durven of willen bespreken met mensen in hun omgeving. Vrijwilligers luisteren naar hen en helpen hen oplossingen te vinden. Indien nodig verwijzen zij de kinderen door naar gespecialiseerde hulpverlening en helpen zij hen om de volgende stap te zetten.

2 Voor- en vroegschoolse educatie (vve) maakt deel uit van het beleid om onderwijsachterstanden weg te werken. Het doel is om peuters met een mogelijke taal- of andere ontwikkelingsachterstand beter voor te bereiden op de basisschool en ervoor te zorgen dat kleuters zonder een dergelijke achterstand aan hun schoolloopbaan kunnen beginnen.

3 De Onderwijsraad is een onafhankelijk adviesorgaan voor de regering dat adviezen formuleert voor de minister, het parlement en lokale overheden.

4 Een hogeronderwijsinstelling mag een vaste capaciteit bepalen voor bepaalde opleidingen. Dit wordt “numerus fixus” genoemd. Indien het aantal aanvragers het aantal beschikbare plaatsen overstijgt, dan vindt een selectieprocedure plaats.

5 Het Versnellingsplan is een coöperatief project om gelijke kansen en digitalisering in het hoger onderwijs te bevorderen, waarbij 39 instellingen voor hoger onderwijs en SURF zijn betrokken (collaboratieve samenwerking voor ICT in onderwijs en onderzoek).