Landenverslag

NEDERLAND

1. Kernindicatoren

Figuur 1: Overzicht kernindicatoren
Nederland EU
2011 2021 2011 2021
Doelstellingen op EU-niveau Doelstelling
voor 2030
Onderwijs en opvang voor jonge kinderen (vanaf 3 jaar tot de beginleeftijd voor verplicht basisonderwijs) ≥ 96% 94.1%13 91.7%20 91.8%13 93.0%20
Leerlingen in het tweede jaar van het secundair/voortgezet onderwijs met ontoereikende beheersing van digitale vaardigheden < 15% 26.4%13 : : :
15-jarigen met ontoereikende beheersing van: lezen < 15% 14.3%09 24.1%18 19.7%09 22.5%18
wiskunde < 15% 13.4%09 15.8%18 22.7%09 22.9%18
wetenschappen < 15% 15.8%09 20.0%18 18.2%09 22.3%18
Voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding (18-24 jaar) < 9% 9.2% 5.3%b 13.2% 9.7%b
Deelname van afgestudeerden van beroepsonderwijs en -opleiding aan werkplekleren ≥ 60% (2025) : 92.1% : 60.7%
Afgestudeerden hoger onderwijs (25-34 jaar) ≥ 45% 40.0%b 55.6%b 33.0% 41.2%
Participatie van volwassenen in leeractiviteiten (25-64 jaar) ≥ 47% (2025) : : : :
Aanvullende contextuele indicatoren
Indicator kansengelijkheid (procentpunten) : 14.518 : 19.30%18
Voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding (18-24 jaar) Autochtoon 9.2% 5.0%b 11.9% 8.5%b
Geboren in de EU 12.9% 10.8%b 25.3% 21.4%b
Buiten de EU geboren 10.0% 7.5%b 31.4% 21.6%b
Afgestudeerden hoger secundair onderwijs (20-24 jaar, ISCED 3-8) 78.1%b 87.5%b 79.6% 84.6%b
Hoogst behaalde onderwijsniveau in het tertiair onderwijs (25-34 jaar) Autochtoon 42.0% 56.2%b 34.3% 42.1%b
Geboren in de EU 41.9% 53.3%b 28.8% 40.7%b
Buiten de EU geboren 25.2% 51.5%b 23.4% 34.7%b
Investeringen in onderwijs Overheidsuitgaven voor onderwijs uitgedrukt als percentage van het bbp 5.5% 5.3%20 4.9% 5.0%20
Overheidsuitgaven voor onderwijs als aandeel van de totale algemene overheidsuitgaven 11.8% 11.0%20 10.0% 9.4%20

Bron: Eurostat (UOE, LFS, COFOG); OESO (PISA). Nadere informatie is te vinden in bijlage I en in het onderdeel Monitor Toolbox. Opmerkingen: Spanje is niet opgenomen in de PISA-gemiddelden voor leesprestaties van de EU voor 2018; de gebruikte indicator (OJK) verwijst naar programma’s voor onderwijs en opvang voor jonge kinderen, die overeenkomstig de internationale standaardclassificatie van beroepen (ISCED) als “onderwijskundig” worden beschouwd en bijgevolg het eerste onderwijsniveau vormen binnen het onderwijs- en opleidingsstelsel — ISCED-niveau 0; de kansengelijkheidsindicator toont de verschillen in in het aandeel 15-jarigen in de laagste en hoogste kwartielen van de sociaal-economische status die ondermaats presteren bij lezen, wiskunde en wetenschap (gecombineerd); b = onderbreking in de tijdreeks, u = lage betrouwbaarheid, : = niet beschikbaar, 09 = 2009, 13 = 2013, 18 = 2018, 20 = 2020.

Figuur 2: Positie ten opzichte van de lidstaten met de beste en de slechtste prestaties

2. Aandacht voor de aanpak van het tekort aan leerkrachten

Nederland kampt in alle sectoren met een groeiend tekort aan leerkrachten. Het aandeel online vacatures1 voor onderwijsfuncties in het basisonderwijs is gestegen van 6 % in 2018/2019 naar 8,6 % in 2020/2021 (Inspectie, 2022). In het voortgezet onderwijs steeg dit cijfer in dezelfde periode van 10,5 % naar 16,9 %. Het aantal vacatures ligt aanmerkelijk hoger in de vijf grootste stedelijke gebieden (G5: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Almere). Hier bedroeg het percentage openstaande vacatures in de basisscholen 14,3 %, tegenover 8 % buiten de G5. Het tekort is mogelijk nog groter omdat niet alle scholen hun vacatures online publiceren wanneer zij personeel zoeken. Er is ook een tekort aan schoolleiders: 12,9 % in de basisscholen en 11 % in het voorgezet onderwijs. De tekorten zijn ook groter in het speciaal onderwijs, in scholen met een hogere schoolweging2 en in scholen die door de inspectie als zeer zwak zijn beoordeeld. Het gebrek aan gekwalificeerd personeel verschilt per vak en is het meest uitgesproken voor wiskunde, informatica, wetenschappen, Nederlands en vreemde talen (figuur 3). Door de tekorten worden scholen vaak gedwongen om noodoplossingen te zoeken, zoals het in dienst nemen van ongekwalificeerde leerkrachten (OCW, 2021). Hoewel het financieringssysteem scholen met hogere risicopopulaties in staat zou moeten stellen meer personeel aan te nemen, is het onduidelijk in hoeverre van deze mogelijkheid gebruik is gemaakt en met welk effect (Driessen, 2019).

De Nederlandse overheid heeft nieuwe maatregelen en investeringen aangekondigd om het beroep van leerkracht aantrekkelijker te maken. Het onderwijsakkoord van april 2022 tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), vakbonden en sectororganisaties houdt in dat de salariskloof tussen leerkrachten in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs wordt gedicht. De regering trekt hiervoor jaarlijks 919 miljoen EUR uit (OCW, 2022a). Zo worden er in het basisonderwijs nieuwe salarisschalen toegepast die zijn gebaseerd op het voortgezet onderwijs, zodat de salarissen in beide sectoren op hetzelfde niveau uitkomen. Het akkoord bevat ook toezeggingen voor extra financiering om de werkdruk in het voortgezet onderwijs te verminderen (300 miljoen EUR) en meer middelen voor ontwikkeling en bijscholing (118 miljoen EUR). Voor scholen met veel kwetsbare leerlingen zijn extra middelen vrijgemaakt, zodat zij het onderwijspersoneel een aantrekkelijker salaris kunnen bieden. Het OCW en vertegenwoordigers uit de sector van het hoger onderwijs hebben afgesproken om de initiële lerarenopleiding flexibeler te maken voor zij-instromers. Het gaat dan onder meer om de erkenning van eerder verworven vaardigheden, een modulair curriculum en nieuwe academische opleidingstrajecten voor het basisonderwijs.

Figuur 3: Prognose van openstaande lerarenfuncties per vak als percentage van het totaal aantal beschikbare posten per vak (2021-2031)

Het beursprogramma voor leerkrachten blijkt de professionalisering te bevorderen. Naast regelmatige bijscholing kunnen leerkrachten ook een Lerarenbeurs aanvragen. Zo kunnen zij een bachelor- of masterdiploma behalen om hun kwalificaties te verbeteren. De doelmatigheid en doeltreffendheid van dit programma is geëvalueerd en dit heeft positieve feedback opgeleverd (CAOP, MOOZ en Centerdata, 2022). Gemiddeld heeft bijna 80 % van alle begunstigden zijn of haar opleiding afgerond met een diploma. Schoolleiders gaven aan dat de Lerarenbeurs de professionalisering van leerkrachten binnen hun onderwijsorganisatie een impuls geeft.

3. Onderwijs en opvang voor jonge kinderen

De deelname aan onderwijs en opvang voor jonge kinderen (OOJK) vanaf de leeftijd van drie jaar ligt onder het EU-gemiddelde; recente investeringen zijn gericht op het verbeteren van de kwaliteit en de participatietijd. 91,7 % van de kinderen vanaf drie jaar in Nederland neemt deel aan OOJK. Dat ligt onder het EU-gemiddelde (93,0 %) en onder het EU-streefcijfer (96 %) dat voor 2030 is vastgesteld. Volgens het sectorrapport voor OOJK van 2020 (Kinderopvang, 2021) is de grootste zorg momenteel het personeelstekort, zowel wat betreft pedagogisch medewerkers als gekwalificeerd personeel voor andere functies. Om de vertragingen in de voorschoolse educatie als gevolg van de pandemie in te halen, ontvangen de gemeenten zowel voor 2021/2022 als voor 2022/2023 300 miljoen EUR uit het Nationaal Programma Onderwijs (Kinderopvang totaal, 2021).

Er wordt gewerkt aan een compensatieregeling voor de slachtoffers van discriminatie bij de kinderopvangtoeslag. Uit een verslag van de parlementaire commissie van december 2020 is gebleken dat de administratie ten onrechte extra controles uitoefende op gezinnen met een migratieachtergrond en tussen 2013 en 2019 kinderopvangtoeslagen terugvorderde van ongeveer 26 000 ouders. Dit bracht deze gezinnen in ernstige financiële moeilijkheden. De regering verontschuldigde zich voor de door de belastingdienst toegepaste methoden, en maakte meer dan 500 miljoen EUR vrij als compensatie, ongeveer 30 000 EUR per gezin. De regering nam in januari 2021 uiteindelijk de politieke verantwoordelijkheid voor het schandaal en diende haar ontslag in. De compensatieregeling, waarvan de details nog worden uitgewerkt, zal naar verwachting begin 2023 ingaan. Het nieuwe kabinet heeft besloten het stelsel voor kinderopvangtoeslag te hervormen: de toeslag wordt geleidelijk verhoogd tot 95 % van de kosten voor kinderopvang en wordt direct aan de kinderopvangvoorziening betaald in plaats van aan de ouders.

De regeling inzake voor- en vroegschoolse educatie voor kansarme kinderen helpt de leerachterstand te verkleinen. Deze regeling3 is gebaseerd op een speciaal ontwikkeld programma. Zij is vooral bedoeld om de cognitieve, sociaal-emotionele en motorische ontwikkeling te stimuleren van kinderen vanaf ongeveer twee jaar tot ze naar de basisschool gaan. De beoogde kinderen hebben i) een migratieachtergrond; ii) ouders met een laag opleidingsniveau; iii) gezinnen die thuis geen Nederlands spreken; of iv) een combinatie van het bovenstaande. Uit een nationaal onderzoek blijkt dat de onderwijsachterstand van deelnemende kinderen ten opzichte van niet-doelgroepkinderen in de voor- en vroegschoolse periode afneemt. De achterstand aan het einde van de vroegschoolse educatie is kleiner, maar nog steeds aanzienlijk. Deelnemende kinderen maken niettemin een inhaalslag, vooral op het gebied van woordenschat, het verbale kortetermijngeheugen en selectieve aandacht. Uit het onderzoek bleek ook dat de ontwikkeling op jongere leeftijd, in de voorschoolse periode, groter is dan op latere leeftijd, in de vroegschoolse periode, en dat het programma ook op middellange en lange termijn positieve effecten heeft (Veen en Leseman, 2022). Uit internationaal onderzoek komt naar voren dat deelname aan voorschoolse educatie op lange termijn bijdraagt aan een hogere opleiding, betere arbeidsparticipatie, een hoger salaris en gezonder gedrag op volwassen leeftijd (Havnes en Mogstad, 2009; Thompson, 2018).

4. Schoolonderwijs

Het Nationaal Programma Onderwijs om het leerverlies door de pandemie te ondervangen, is met twee jaar verlengd. Dit buitengewone extra investeringsprogramma van 8,5 miljard EUR is in februari 2021 van start gegaan op alle onderwijsniveaus. Van het totaalbedrag gaat ongeveer 5,8 miljard EUR naar schoolonderwijs en 2,7 miljard EUR naar beroepsopleiding en hoger onderwijs. Scholen met een groter aantal kansarme leerlingen krijgen verhoudingsgewijs meer geld. In februari 2022 is het programma verlengd tot het schooljaar 2024/2025; het toegewezen bedrag per leerling in het voortgezet onderwijs is verhoogd en er wordt strenger toegezien op de besteding van de middelen (OCW, 2022b). Er werd aan scholen gevraagd om een “schoolscan” uit te voeren en op grond daarvan voor de volgende jaren activiteiten te kiezen uit een lijst die de overheid heeft gepubliceerd. De scholen zijn verantwoordelijk voor de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van de projecten. Daarnaast zal Nederland 180 miljoen EUR uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit investeren in de oprichting van een Nationaal Onderwijslab voor artificiële intelligentie (AI), de ondersteuning van leerlingen in hun laatste jaar, de integratie van nieuwkomers in het onderwijs en de verdeling van IT-apparaten onder kansarme leerlingen (Overheid, 2022b).

Figuur 4: Voortijdige schoolverlaters, 2012-20214

Het percentage voortijdige schoolverlaters is historisch laag. Nederland had het EU-streefcijfer (minder dan 9 %) voor voortijdige schoolverlaters al bereikt, en dit is in 2021 verder gedaald tot 5,3 %. Het absolute aantal jongeren dat in 2020/2021 het onderwijs verliet zonder een diploma hoger secundair onderwijs, steeg echter met meer dan 1 600 ten opzichte van het voorgaande jaar, tot 24 385. In de regionale aanpak voortijdig schoolverlaten 2020-2024 is als doel gesteld het aantal leerlingen dat het onderwijs tijdens een schooljaar verlaat terug te brengen tot minder dan 20 000. De meeste voortijdige schoolverlaters verlieten het beroepsonderwijs of een beroepsopleiding. Volgens het Ministerie van Onderwijs zijn de achterliggende redenen hiervoor mentale problemen die verband houden met de pandemie en het vervallen van het centraal examen waardoor veel jongeren zijn doorgestroomd naar het beroepsonderwijs die dat onder normale omstandigheden niet hadden gedaan (OCW, 2022c).

Het percentage jongeren tussen 15 en 29 jaar die geen baan hebben en ook geen onderwijs of opleiding volgen (NEET’s), ligt bij de laagste in Europa. In 2021 had Nederland een aandeel van 5,5 % NEET’s, het laagste in heel Europa (EU-gemiddelde 13,1 %)5. Jonge afgestudeerden met een niet-westerse migratieachtergrond hebben echter minder vaak een baan en werden harder geraakt door de coronacrisis dan hun leeftijdsgenoten zonder migratieachtergrond (Inspectie, 2022). Diezelfde groep wordt ook geconfronteerd met discriminatie op de arbeidsmarkt, ook tijdens hun studie bij het zoeken naar een stageplek. Daarom heeft de regering een actieplan tegen stage- en arbeidsmarktdiscriminatie gelanceerd.

De basisvaardigheden en kerncompetenties zijn sinds het uitbreken van de pandemie achteruitgegaan. Eind 2020/2021 presteerden leerlingen in het basisonderwijs minder goed in begrijpend lezen, wiskunde en spelling dan voor de coronapandemie (Inspectie, 2022). Ook in alle niveaus van het voortgezet onderwijs viel een achteruitgang op te tekenen. De volgende groepen leerlingen ondervonden de grootste uitdagingen bij het leren: leerlingen met lageropgeleide ouders, leerlingen uit eenoudergezinnen of gezinnen met een laag inkomen. De leervertraging was gemiddeld kleiner in grote scholen. Schoolleiders en bestuurders maken zich echter meer zorgen over het sociaal-emotionele welzijn van leerlingen dan over hun cognitieve ontwikkeling. Er zijn aanwijzingen voor toegenomen motivatieproblemen, eenzaamheid, stress, angst en somberheid, vooral bij leerlingen in het beroepsonderwijs (Inspectie, 2022).

De overheid lanceerde een nieuw programma om de basisvaardigheden te verbeteren. Op lange termijn is in verschillende nationale en internationale onderzoeken, waaronder het OESO-programma voor de internationale beoordeling van studenten (PISA), een neerwaartse trend waarneembaar in de basisvaardigheden van leerlingen. In het coalitieakkoord van 2022 heeft het kabinet zich ertoe verbonden jaarlijks 1 miljard EUR te investeren in onderwijskwaliteit (Overheid, 2022a). Tegen deze achtergrond lanceerde het in mei 2022 een “masterplan basisvaardigheden” voor voor- en vroegschoolse educatie, basisonderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Met het plan worden de vaardigheden voor het lezen en schrijven van het Nederlands, wiskunde, burgerschap en digitale geletterdheid gestimuleerd. Hoewel de details van het plan in een later stadium zullen worden vastgelegd, is er financiering beschikbaar voor scholen die al vanaf september 2022 met verwante activiteiten willen beginnen.

De diversiteit van de toetsen in het basisonderwijs en de compenserende maatregelen bij de examens van het voortgezet onderwijs maken vergelijkingen met eerdere jaren en tussen scholen onderling moeilijk. Anders dan in 2020 hebben in 2021 de eindtoetsen in het basis- en speciaal onderwijs wel plaatsgevonden. Ook gingen de centrale examens in het voortgezet onderwijs door, met een aantal aanpassingen in verband met de uitzonderlijke omstandigheden. Dit maakt het moeilijk om de resultaten met voorgaande jaren te vergelijken. Ondanks een algemene daling van de vaardigheden op het gebied van Nederlands en wiskunde, slaagden dankzij de “duimregeling” (de mogelijkheid om een van de examenvakken niet mee te nemen in het eindresultaat) meer leerlingen dan in 2018/2019. Vooral onder leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond nam het slaagpercentage toe (91 % tegenover 86 % in 2019) (Inspectie, 2022). In het basisonderwijs was er vroeger één eindtoets, waarmee een overzicht van de prestaties op stelselniveau werd verkregen. In 2015 werd de markt opengesteld voor verschillende testaanbieders, waardoor in 2022 nieuwe normeringsinspanningen nodig waren om de resultaten vergelijkbaar te houden.

Er wordt verder geïnvesteerd in digitaal onderwijs. Tijdens de pandemie heeft de overheid de ontwikkeling van online leren bevorderd door extra financiële steun en digitale apparaten te verstrekken aan zowel scholen als huishoudens met een laag inkomen. Via het Nederlandse herstel- en veerkrachtplan wordt 24 miljoen EUR extra geïnvesteerd om leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs uit te rusten met laptops of tablets. De lopende hervorming van de curricula in het basis- en voortgezet onderwijs zou moeten uitmonden in een meer omvattende aanpak van onderwijs in digitale geletterdheid, waarbij programmeren wordt onderwezen naast mediageletterdheid, informatievaardigheden en computervaardigheden (Europese Commissie, 2022a). In 2021 heeft de regering 80 miljoen EUR uitgetrokken om een Nationaal Onderwijslab voor artificiële intelligentie (AI) op te zetten voor een veilig en ethisch gebruik van AI-technologie in het onderwijs. Het project, waarvan de eerste helft zal worden gefinancierd uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zal scholen, ondernemers en studenten samenbrengen en de deelnemende scholen voor het eerst in Nederland toegang bieden tot een goed ontwikkelde publieke onderzoeksinfrastructuur op het gebied van AI. De geïnteresseerde partners zullen AI-technologie gaan ontwikkelen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren en een ethisch en verantwoord gebruik van technologie te integreren de onderwijscurricula. Dankzij het Nationaal Groeifonds wordt nog eens 140 miljoen EUR geïnvesteerd in het programma digitaliseringsimpuls onderwijs, waarbij onderwijsinstellingen samenwerken om onderwijs kwalitatief te verbeteren, te flexibiliseren en de digitale vaardigheden van leerkrachten en leerlingen te versterken. Dit programma zal kunnen rekenen op een extra investering van 209 miljoen EUR in het kader van het Nederlandse herstel- en veerkrachtplan.

Kader 1: Diensten voor de integratie van nieuwkomers in het onderwijs zijn uitgebreid in het licht van de Oekraïense crisis.

In Nederland worden nieuwkomers en vluchtelingen gewoonlijk gedurende 1-2 jaar in aparte klassen geplaatst. De nadruk ligt op de taal van het onderwijs; het onderwijs wordt verzorgd door leerkrachten die gespecialiseerd zijn in het onderwijzen van de onderwijstaal als tweede taal. Bovendien wordt aanbevolen om binnen deze aanpak de eerste taal te onderwijzen en te gebruiken voor de andere schoolvakken. Leerlingen die in aparte klassen zijn ondergebracht, kunnen indien nodig extra leerondersteuning krijgen en zij brengen doorgaans ook een bepaalde tijd (een dag per week of bepaalde schoolvakken zoals kunst, muziek en sport) door in reguliere klassen met leeftijdsgenoten (Europese Commissie, 2022b). Deze klassen bereiden leerlingen voor op het officiële onderwijs.

In september 2022 waren ongeveer 21 000 leerlingen uit Oekraïne ingeschreven in het basis- en voortgezet onderwijs. Aangezien er voor hen momenteel onvoldoende capaciteit is in de normale scholen en de voorbereidende klassen, werden in april tijdelijke onderwijsvoorzieningen geopend. De inhoud van hun curriculum varieert, maar moet aan bepaalde eisen voldoen. Ten minste een deel ervan moet gericht zijn op Nederlands als tweede taal en een ander deel op andere vakken, waaronder ten minste wiskunde, burgerschap en lichamelijke opvoeding. Een derde deel van het curriculum kan worden ingevuld met andere onderwijsgerelateerde activiteiten, zoals sport, culturele activiteiten en psychosociale ondersteuning.

Samenwerking tussen scholen wordt sterk aangemoedigd, vooral met ervaren nieuwkomersscholen en internationale schakelklassen. De overheid heeft een “Handreiking onderwijs voor kinderen en jongeren uit Oekraïne” uitgegeven met expertise en hulp om kinderen en jongeren uit Oekraïne in de scholen te integreren (Overheid, 2022c). Scholen die minderjarige vluchtelingen opnemen krijgen extra financiering. De website LOWAN — de door de overheid gefinancierde ondersteuningsorganisatie voor de integratie van minderjarige vluchtelingen in het onderwijs — helpt met het lesgeven aan Oekraïense kinderen in het voortgezet onderwijs en geeft praktische voorbeelden van de verschillende vormen van nieuwkomersonderwijs en tijdelijke onderwijsvoorzieningen.

Oekraïense leerkrachten zonder kennis van de Nederlandse taal kunnen worden ingezet als onderwijsondersteunend personeel in voorbereidende klassen. In het voortgezet onderwijs kunnen zij hun beroepskwalificaties als leerkracht laten erkennen en formeel als leerkracht in dienst treden. Een voorgestelde wetswijziging maakt dit ook mogelijk voor leerkrachten in het basisonderwijs. Als deze wijziging wordt goedgekeurd, kunnen Oekraïense leerkrachten zonder kennis van de Nederlandse taal een tijdelijke erkenning van hun kwalificaties krijgen, zodat zij les kunnen geven in voorbereidende klassen op het niveau van het basisonderwijs.

5. Beroepsonderwijs en -opleiding en volwasseneneducatie

Gerichte en voortgezette steun voor basis-, technische en digitale vaardigheden kan de toegang tot de arbeidsmarkt verbeteren en tegelijkertijd gelijke kansen en actieve inclusie bevorderen. De deelname aan beroepsonderwijs en -opleiding en volwasseneneducatie blijft in Nederland aanzienlijk hoger dan het EU-gemiddelde. In 2020 volgde 68,1 %6 van de leerlingen in het hoger secundair onderwijs beroepsonderwijs of een beroepsopleiding (EU-gemiddelde 48,7 %). Na verschillende jaren van zwakke groei is de deelname van volwassenen aan het onderwijs in 2020 licht gedaald, maar veel minder dan in de meeste landen. Het percentage is met 18,8 % ook nog steeds meer dan het dubbele van het EU-gemiddelde (9,1 %). Na een onderbreking in de tijdreeksen steeg de participatiegraad in 2021 tot 26,6 % (EU-gemiddelde: 10,8 %). Een recent overheidsinstrument om volwasseneneducatie te stimuleren is het persoonlijk leer- en ontwikkelbudget (STAP — Stimulans Arbeidsmarktpositie), dat in maart 2022 is gelanceerd. Iedereen die een link heeft met de Nederlandse arbeidsmarkt kan een subsidie tot 1 000 EUR aanvragen om de opleidingskosten voor persoonlijke ontwikkeling en inzetbaarheid te dekken. De maatregel heeft een jaarlijks budget van 200 miljoen EUR en vervangt de eerdere mogelijkheid tot fiscale aftrek voor onderwijsuitgaven. Deelnemen aan het onderwijs is een uitdaging voor mensen in een kwetsbare arbeidsmarktsituatie vanwege hun onzekere arbeidsomstandigheden en soms lage opleidingsniveau. Er kan behoefte zijn aan meer doelgerichte steun, onder meer gericht op het vergroten van de sectoroverschrijdende mobiliteit, om mensen in de marge van de arbeidsmarkt doeltreffender te bereiken. Het Nederlandse herstel- en veerkrachtplan omvat enkele investeringen in beroepsonderwijs en -opleiding en volwasseneneducatie via de “regionale mobiliteitsteams” (25 miljoen EUR) en het programma “Nederland leert door” (95 miljoen EUR) om de bij- en omscholingsmogelijkheden te versterken, bijvoorbeeld door middel van loopbaanadvies.

Versterking van beroepsonderwijs en -opleiding is een prioriteit van de nieuwe regering. In het nieuwe coalitieakkoord wordt verwezen naar volwasseneneducatie, met name als het gaat om doelgroepen die in armoede leven en kwetsbaar zijn voor de gevolgen van digitalisering, robotisering en globalisering. In juli 2022 publiceerde het kabinet de contouren van een nieuwe agenda voor beroepsonderwijs en -opleiding. Deze is gericht op het waarborgen van gelijke kansen, het verbeteren van de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt en het stimuleren van kwaliteit, onderzoek en innovatie.

Een leven lang leren en het aanpakken van laaggeletterdheid blijven prioriteiten. De vorige regering heeft een levenlanglerenstrategie en een meerjarig actieplan goedgekeurd, met inbegrip van een gedetailleerd stappenplan. De belangrijkste acties van dit beleid betreffen zowel arbeidsmarktmaatregelen als onderwijshervormingen. De nieuwe regering zal naar verwachting in het najaar van 2022 haar bijgewerkte plannen inzake een leven lang leren bekendmaken. Om laaggeletterdheid aan te pakken, werd een initiatief voor een leven lang leren voor laagopgeleiden en laaggeletterden op poten gezet als aanvulling op het bestaande programma “Tel mee met Taal 2020-2024”7. Het doel is om een nieuw duurzaam regionaal opleidingsaanbod voor laaggeschoolden en laaggeletterden te ontwikkelen met het oog op een soepele overgang naar het beroepsonderwijs of de arbeidsmarkt.

Het aantal afgestudeerden in de ICT voldoet niet aan de vraag naar arbeidskrachten op de markt. Nederland scoort nog steeds zeer goed wat betreft het aandeel van de bevolking met ten minste digitale basisvaardigheden, en het behoort tot de top van EU-landen wat betreft het aantal personen met gevorderde digitale vaardigheden. Het land behoort ook tot de vijf EU-landen met het hoogste percentage ICT-specialisten op de beroepsbevolking. Toch heeft Nederland te kampen met een ernstig tekort aan deskundigen op het gebied van digitale technologie en aan ICT-personeel. Terwijl het percentage nieuw afgestudeerden in natuurwetenschappen, wiskunde en statistiek (6,8 %) boven het EU-gemiddelde (6,2 %) ligt, ligt het voor ICT (3,4 %) onder het EU-gemiddelde (3,9 %)8. De moeilijkheden die bedrijven ondervinden om gekwalificeerde ICT-specialisten te vinden — meer dan 70 % van de Nederlandse bedrijven meldde moeilijkheden in 2020 — kan de vooruitgang van andere aspecten van de digitale transitie vertragen (Europese Commissie, 2022a).

Kader 2: Beroepsbegeleiding voor jongeren in het speciaal en praktijkonderwijs

Sinds de start van de programmeringsperiode 2014-2020 van het Europees Sociaal Fonds (ESF) heeft de Nederlandse overheid geïnvesteerd in de actieve inclusie van leerlingen uit het praktijk- en speciaal onderwijs (VSO/Pro). De Regio Foodvalley heeft de ESF-middelen gebruikt om de beroepsbegeleiding en duurzame arbeidsinpassing en -integratie van ongeveer 800 leerlingen per jaar te verbeteren en zo hun kansen op werk te vergroten.

Gezien de kwetsbare arbeidsmarktpositie van deze doelgroep, die door de pandemie nog is verergerd, zijn voor 2021/2022 extra middelen uit het React-EU-programma beschikbaar gesteld om te investeren in hun doorstroming van school naar werk. Ongeveer 220 leerlingen kregen de kans om sectorspecifieke cursussen te volgen en werkten bijvoorbeeld als keukenpersoneel, winkelbediende of hovenier. Deelnemers konden ook praktijkgerichte cursussen volgen die relevant waren voor hun werk en kregen de mogelijkheid om stage te lopen.

Van deze deelnemers heeft naar schatting 40 % werk gevonden, is 50 % doorgestroomd naar een vervolgopleiding en zal 10 % doorgaan met een (beroepsmatige) dagbesteding.

Budget: 400 430 EUR, waarvan 273 800 EUR uit het ESF.

https://www.hetstreek.nl/het-streek-college-pro-ontvangt-esf-subsidie-voor-arbeidstoeleiding/

https://www.pantarijn.nl/nieuwsflits-pro

6. Hoger onderwijs

De arbeidsparticipatie van tertiair opgeleiden ligt ruim boven het EU-gemiddelde. Van de 25- tot 34-jarigen heeft 55,6 % een hoger-onderwijsdiploma (EU: 41,2 %). Het percentage hoogopgeleide vrouwen in deze leeftijdscategorie overstijgt dat van mannen met 9,7 procentpunten (EU-gemiddelde: 11,1 procentpunten). Het percentage hoger opgeleiden onder de in de EU, maar buiten Nederland geboren bevolking (53,3 %) ligt dicht bij dat van de autochtone bevolking (56,2 %). Het is bovendien relatief hoog onder de buiten de EU geboren bevolking (51,5 %; EU-gemiddelde: 34,7 %). De arbeidsparticipatie van pas afgestudeerden van het hoger onderwijs is zeer hoog, namelijk 95,2 % (EU-gemiddelde: 84,9 %).

Het aantal inschrijvingen in het hoger onderwijs blijft stijgen. In 2020 was er een sterke stijging van het aantal inschrijvingen en haakten er minder studenten af. Dit had deels te maken met het feit dat minder jongeren een tussenjaar namen wegens de reisbeperkingen en de onzekerheden die gepaard gingen met de pandemie. Een andere plausibele verklaring is het feit dat het “bindend studieadvies” (dat wordt verstrekt aan studenten die niet voldoen aan de eisen voor het eerste jaar van hun studieprogramma) in 2019/2020 bij wijze van uitzondering werd geschrapt. De stijging van het aantal instromers is in 2021/2022 voortgezet, maar was minder groot voor het hbo (+ 0,5 %) dan voor het universitair onderwijs (+ 4 %). Internationale studenten waren goed voor 58 % van de nieuwe hbo-masters, bijna 30 % van de universitaire bachelors en 33 % van de universitaire masters (Inspectie, 2022).

Het aantal afgestudeerden blijft stijgen. In 2020/2021 hebben meer studenten een diploma behaald dan in 2019/2020, zowel in hbo-opleidingen als in het universitair onderwijs. Hiermee wordt de trend van de afgelopen tien jaar doorgezet. Het aantal studenten dat afstudeert binnen de nominale studietijd + 1 jaar is de afgelopen vijf jaar stabiel gebleven. Voor het hoger beroepsonderwijs was dit ongeveer 56-58 % en voor het universitair (wetenschappelijk) onderwijs ongeveer 68 % (Inspectie, 2022).

De kwaliteit van de programma’s is goed en de meeste studenten zijn tevreden. In het Nederlandse accreditatiestelsel wordt de kwaliteit van elke opleiding om de zes jaar beoordeeld. Al vele jaren komt de NVAO voor ongeveer 95 % van de opleidingen meteen tot een positief accreditatiebesluit, slechts 4-5 % van de opleidingen moet eerst op onderdelen verbeteractiviteiten uitvoeren (Inspectie, 2022). Het accreditatiebesluit en het onderliggende evaluatierapport zijn voor het publiek beschikbaar op de website van de NVAO. Door de manier waarop de NVAO de gegevens opslaat, lijken zij echter niet toegankelijk of bruikbaar te zijn voor diepere analyses op nationaal niveau, die zouden kunnen bijdragen tot een evaluatie van het beleid en de investeringen. Uit de Nationale Studenten Enquête (NSE) onder 330 000 studenten blijkt dat 71 % (zeer) tevreden is over hun opleiding in het algemeen en slechts 9 % (zeer) ontevreden. De NVAO en de Inspectie presenteerden hun analyse van de kwaliteit van het hoger onderwijs tijdens de COVID-pandemie in een speciaal rapport (NVAO en Inspectie, 2022). Zij stelden vast dat de Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs ondanks de pandemie de algemene kwaliteit van het onderwijs hadden kunnen handhaven. Terwijl de studievoortgang op peil bleef, verschraalde de leerervariing van studenten en het studentenwelzijn kwam onder druk te staan. Het algemene beeld van de kwaliteit van het onderwijs ten tijde van de COVID-19-maatregelen is bijgevolg gemengd.

7. Referenties

Bijlage I: Bronnen kernindicatoren

Indicator Bron
Onderwijs voor jonge kinderen Eurostat (UOE), , educ_uoe_enra21
Leerlingen in het tweede jaar van het secundair/voortgezet onderwijs met ontoereikende beheersing van digitale vaardigheden IEA, ICILS
Vijftienjarigen die ontoereikend presteren voor lezen, wiskunde en wetenschappen OESO (PISA)
Voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding Belangrijkste gegevens: Eurostat (AKE), edat_lfse_14 Gegevens naar geboorteland: Eurostat (AKE), edat_lfse_02
Deelname van afgestudeerden van beroepsonderwijs en -opleiding aan werkplekleren Eurostat (AKE), edat_lfs_9919
Afgestudeerden tertiair onderwijs Belangrijkste gegevens: Eurostat (AKE), edat_lfse_03 Gegevens naar geboorteland: Eurostat (AKE), edat_lfse_9912
Participatie van volwassenen in leeractiviteiten Er zijn geen gegevens beschikbaar voor de doelstelling op EU-niveau. De gegevensverzameling gaat van start in 2022. Bron: EU AKE.
Kansengelijkheidsindicator Berekeningen van de Europese Commissie (Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek) op basis van de gegevens met betrekking tot PISA 2018 van de OESO
Afgestudeerden hoger secundair onderwijs Eurostat (AKE), edat_lfse_03
Overheidsuitgaven voor onderwijs als percentage van het bbp Eurostat (COFOG), gov_10a_exp
Overheidsuitgaven voor onderwijs als aandeel van de totale overheidsuitgaven Eurostat (COFOG), gov_10a_exp

Bijlage II: Structuur van het onderwijssysteem

Structuur van het onderwijssysteem Structuur van het onderwijssysteem
Bron: Europese Commissie/EACEA/Eurydice, 2022. The Structure of the European Education Systems 2022/2023: Schematic Diagrams. Eurydice Facts and Figures. Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie. Opmerkingen: Op 16-jarige leeftijd moeten leerlingen die geen startkwalificatie hebben behaald hun onderwijs/opleiding voortzetten tot zij 18 worden of een diploma havo, vwo of mbo (niveau 2 of hoger) behalen.

Opmerkingen of vragen kunt u mailen naar:

EAC-UNITE-A2@ec.europa.eu

Toelichting

  • 1. Het aantal vacatures gedeeld door het totale aantal posten.
  • 2. In het systeem van schoolweging worden extra middelen toegewezen aan scholen met leerlingen die vanaf hun eerste schooldag het risico lopen een ernstige leerachterstand op te lopen. Sinds 2019/2020 wordt de schoolweging berekend op basis van de volgende indicatoren: het opleidingsniveau van zowel de vader als de moeder; het land van herkomst van de moeder; de verblijfsduur van de moeder in Nederland; het gemiddelde opleidingsniveau van alle moeders op school; of de ouders in de schuldsanering zitten.
  • 3. Voor- en vroegschoolse educatie maakt deel uit van het beleid om onderwijsachterstanden weg te werken. Deze educatie is bedoeld om peuters met een mogelijke taal- of andere ontwikkelingsachterstand te helpen een inhaalslag te maken en zonder vertraging aan de basisschool te beginnen.
  • 4. De gegevens voor 2021 zijn nog niet definitief.
  • 5. [EDAT_LFSE_18]
  • 6. [educ_uoe_enrs05]
  • 7. Een actieprogramma ter bevordering van de ontwikkeling van taal-, reken- en digitale vaardigheden van volwassenen, met een jaarlijks budget van 10 miljoen EUR.
  • 8. [educ_uoe_grad02]

Publicatiegegevens

  • CatalogusnummerNC-AN-22-013-NL-Q
  • ISBN978-92-76-55995-5
  • ISSN2466-9997
  • DOI10.2766/883249

EN

NL