Speciaal verslag
nr.01 2019

Bestrijding van fraude in verband met EU-uitgaven: maatregelen zijn nodig

Over het verslag De bescherming van de financiële belangen van de EU tegen fraude is een essentiële verantwoordelijkheid van de Commissie. De directoraten-generaal van de Commissie, de uitvoerende agentschappen en het Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) werken samen met een groot aantal andere organisaties, waaronder autoriteiten in de lidstaten en het toekomstige Europees Openbaar Ministerie (EOM).
In het kader van deze controle beoordeelden we of de Commissie het risico op frauduleuze activiteiten die de EU-begroting schaden naar behoren beheert. Wij constateerden dat de Commissie niet beschikt over complete en vergelijkbare gegevens over de omvang van opgespoorde fraude met EU-uitgaven. Daarnaast heeft ze tot nu toe geen beoordeling van niet-opgespoorde fraude uitgevoerd of een gedetailleerde analyse verricht van de redenen waarom economische actoren zich inlaten met frauduleuze activiteiten. Dit beperkt de praktische waarde en de doeltreffendheid van de strategische plannen van de Commissie om de financiële belangen van de EU te beschermen tegen fraude.
Het huidige systeem, waarbij het administratieve onderzoek van OLAF naar vermoedelijke fraude wordt gevolgd door een strafrechtelijk onderzoek op nationaal niveau, neemt in een aanzienlijk aantal gevallen veel tijd in beslag en hierdoor verminderen de kansen om het tot vervolging te laten komen. Bovendien bevatten de eindverslagen van OLAF vaak niet voldoende informatie om de terugvordering van ten onrechte uitbetaalde middelen in te leiden. Minder dan de helft van de OLAF-onderzoeken hebben geleid tot vervolging van vermoedelijke fraudeurs en tot terugvordering van minder dan een derde van ten onrechte betaalde EU-middelen.

De publicatie is beschikbaar in 23 talen en in het volgende formaat:
PDF
PDF General Report

Samenvatting

Over deze controle

I

Fraude omvat elk opzettelijk handelen of nalaten dat erop is gericht anderen te misleiden, waardoor het slachtoffer schade lijdt en de dader een voordeel verkrijgt. Fraude met overheidsmiddelen houdt vaak verband met corruptie, een begrip dat gewoonlijk wordt omschreven als elk handelen of nalaten waarbij misbruik wordt gemaakt van openbaar gezag, of waarmee wordt getracht misbruik van openbaar gezag te bewerkstelligen, teneinde een onrechtmatig voordeel te verkrijgen.

II

De Commissie en de lidstaten hebben een gedeelde verantwoordelijkheid om de financiële belangen van de EU te beschermen tegen fraude en corruptie. Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) is momenteel het belangrijkste fraudebestrijdingsorgaan van de EU. Het draagt bij tot de vormgeving en de uitvoering van het fraudebestrijdingsbeleid van de Commissie en verricht administratief onderzoek naar fraude ten nadele van de EU-begroting. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) gaat in 2020 van start met zijn activiteiten en zal in 22 lidstaten bevoegdheden hebben om strafbare feiten die de financiële belangen van de EU schaden te vervolgen.

III

Aangezien fraudepreventie en -opsporing belangrijk zijn voor het financieel beheer van de EU, hebben wij besloten een doelmatigheidscontrole uit te voeren van de wijze waarop de Commissie het risico op fraude met EU-uitgaven beheert. Daarbij hebben we in het bijzonder het volgende onderzocht:

  • de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie, haar fraudepreventie-instrumenten en of zij toegang heeft tot geschikte gegevens over de omvang, de aard en de oorzaken van fraude met EU-uitgaven;
  • of de administratieve onderzoeken van OLAF tot vervolging en terugvordering hebben geleid.
IV

We hebben ons ook gebogen over de regelingen voor de oprichting van het EOM en geanalyseerd of het nieuwe orgaan de huidige zwakke punten zal kunnen aanpakken.

Onze bevindingen

V

De afgelopen tien jaar heeft de Commissie maatregelen genomen om fraude tegen de EU-begroting te bestrijden. Met name heeft zij in 2011 de “fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie” (CAFS) vastgesteld en voert elk directoraat-generaal (DG) of elke groep DG's zijn eigen operationele fraudebestrijdingsstrategie uit. De Commissie heeft ook een “systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting” (EDES) ingesteld en een interinstitutioneel panel opgericht dat adviseert over de vraag of marktdeelnemers moeten worden uitgesloten van EU-financiering wegens onder meer fraude of corruptie. Elk jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de “Bescherming van de financiële belangen van de Unie” (“PIF-verslag”).

VI

We hebben echter vastgesteld dat de Commissie niet over volledige informatie beschikt met betrekking tot de omvang, de aard en de oorzaken van fraude. Haar officiële statistieken over opgespoorde fraude zijn niet volledig en zij heeft tot dusver nog geen beoordeling van niet-opgespoorde fraude verricht. Er is informatie beschikbaar over fraudepatronen en -constructies die in verschillende sectoren worden gebruikt, maar er is niet in detail geanalyseerd waarom sommige ontvangers van EU-geld zich frauduleus gedragen. Dit gebrek aan informatie vermindert de praktische waarde van de strategische plannen van de Commissie, zoals de CAFS, die sinds 2011 niet meer is geactualiseerd.

VII

De huidige aanpak, waarbij OLAF administratieve onderzoeken opstart na de ontvangst van informatie van andere bronnen en waarbij het onderzoek van OLAF naar vermoedelijke fraude vaak wordt gevolgd door een strafrechtelijk onderzoek op nationaal niveau, neemt in een aanzienlijk aantal gevallen veel tijd in beslag en hierdoor verminderen de kansen om het tot vervolging te laten komen. Bijgevolg leiden onderzoeken van OLAF tot de vervolging van vermoedelijke fraudeurs in ongeveer 45 % van de gevallen. Wat de terugvordering van ten onrechte betaalde EU-middelen betreft, zijn de DG's in een aantal gevallen van mening dat de eindverslagen van OLAF onvoldoende informatie verschaffen om als basis te dienen voor het instellen van een terugvorderingsprocedure inzake ten onrechte uitbetaalde middelen. In dergelijke gevallen nemen de DG’s verdere maatregelen (of besteden ze deze uit) om te besluiten over de mogelijkheid om het door OLAF aanbevolen bedrag terug te vorderen of vertrouwen ze op het bewijs dat werd vergaard door middel van hun eigen controles.

VIII

Wij zijn van mening dat de oprichting van het EOM (waaraan 22 lidstaten zullen deelnemen) een stap in de goede richting is, maar dat de huidige verordening een aantal risico's met zich meebrengt. Het grootste daarvan betreft waarschijnlijk de opsporing van en het onderzoek naar fraude, die in de eerste plaats door de onderzoekers van de lidstaten zullen worden uitgevoerd onder het gezag van het EOM. De verordening voorziet niet in een mechanisme waarmee het EOM (of een ander EU-orgaan) er bij de autoriteiten van de lidstaten op kan aandringen om middelen toe te wijzen aan proactieve werkzaamheden die nodig zijn voor het onderzoek naar fraude met EU-uitgaven, of aan zaken die worden behandeld door de gedelegeerd aanklagers. Een ander risico bestaat erin dat de uitgebreide interne raadpleging en vertaling die nodig zijn voor het werk van de kamers van het EOM uiteindelijk te lang duren voor strafrechtelijke procedures, waarin tijd vaak het meest schaarse middel is.

Onze aanbevelingen

IX

Op basis van deze opmerkingen zijn wij van mening dat er in de EU meer daadkracht en leiderschap nodig is om fraude met EU-uitgaven daadwerkelijk te bestrijden. Daarom zijn we van mening dat er een duidelijke noodzaak bestaat dat de Commissie in samenwerking met de lidstaten de strijd tegen fraude met EU-uitgaven opvoert.

X

De Commissie zou het volgende moeten doen:

Aanbeveling 1: een robuust meldingssysteem voor fraude opzetten dat informatie verschaft over de omvang, de aard en de onderliggende oorzaken van fraude.

Aanbeveling 2: ervoor zorgen dat strategisch frauderisicobeheer en fraudepreventie duidelijk zouden worden genoemd in de taakomschrijving van één commissaris om tot een betere coördinatie in de aanpak van fraude te komen binnen de context van collegiale verantwoordelijkheid voor fraudepreventie en -opsporing, en een nieuwe alomvattende fraudebestrijdingsstrategie aannemen op basis van een alomvattende analyse van frauderisico’s.

Aanbeveling 3: haar activiteiten op het gebied van fraudepreventie intensiveren. De Commissie zou in het bijzonder het volgende moeten doen:

  • ervoor zorgen dat de DG's gebruikmaken van het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting bij direct en indirect beheer, en dat zij een beroep doen op de lidstaten om frauduleuze marktdeelnemers en de met hen verbonden particulieren op het spoor te komen en te signaleren;
  • er bij alle lidstaten op aandringen om actief gebruik te maken van de Arachne-databank teneinde frauduleus en onregelmatig gebruik van EU-middelen te voorkomen.

Aanbeveling 4: de rol en de verantwoordelijkheden van OLAF bij de bestrijding van fraude met EU-uitgaven opnieuw bekijken in het licht van de oprichting van het EOM. De Commissie zou het Europees Parlement en de Raad met name maatregelen moeten voorstellen om OLAF een strategische en toezichthoudende rol te geven bij de fraudebestrijdingsmaatregelen van de EU.

Inleiding

Definitie van fraude

01

Fraude1 wordt in het algemeen beschouwd als elk opzettelijk handelen of nalaten dat erop is gericht anderen te misleiden, waardoor het slachtoffer schade lijdt en de dader een voordeel verkrijgt. Als een subsidieontvanger bijvoorbeeld probeert om de subsidieverstrekker opzettelijk te misleiden teneinde buitensporig hoge uitgaven aan te vragen, is er sprake van fraude.

02

Fraude met overheidsmiddelen houdt soms verband met corruptie2 3, die gewoonlijk wordt omschreven als elk handelen of nalaten waarbij misbruik wordt gemaakt van openbaar gezag, of waarmee wordt getracht misbruik van openbaar gezag te bewerkstelligen, teneinde een onrechtmatig voordeel te verkrijgen. Als een subsidieontvanger bijvoorbeeld een ambtenaar omkoopt om buitensporig hoge uitgaven te aanvaarden, is er sprake van zowel fraude als corruptie.

03

Onregelmatigheid4 is een ruimer begrip dan fraude en wordt gedefinieerd als elke inbreuk op de wet waardoor de EU-begroting wordt of zou kunnen worden benadeeld. Indien een dergelijke inbreuk op de wet opzettelijk wordt gepleegd, is er sprake van fraude. Het onderscheid tussen fraude en andere onregelmatigheden bestaat dus in de kwade opzet van de dader.

Bescherming van de financiële belangen van de EU tegen fraude

04

Artikel 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) biedt een rechtsgrondslag voor de bescherming van de financiële belangen van de EU tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten (bijlage I).

05

De Europese Commissie moet de nodige maatregelen nemen om redelijke zekerheid te verschaffen dat onregelmatigheden (met inbegrip van fraude) bij de uitvoering van de EU-begroting worden voorkomen, opgespoord en gecorrigeerd5. Zij deelt deze verantwoordelijkheid met de lidstaten op het terrein van gedeeld beheer, bijvoorbeeld op de uitgaventerreinen cohesie en landbouw.

06

De “richtlijn betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt” (“PIF-richtlijn”)6 voorziet in een geharmoniseerde definitie van strafbare feiten die de financiële belangen van de EU schaden, alsook in sancties en verjaringstermijnen voor dergelijke gevallen. Deze richtlijn werd op 5 juli 2017 vastgesteld. De lidstaten moeten deze richtlijn uiterlijk in juli 2019 in nationaal recht omzetten7.

07

Zowel op het niveau van de EU als op dat van de lidstaten is een groot aantal actoren betrokken bij het beheer van het risico op fraude tegen de EU-begroting (bijlage II). Tot de belangrijkste actoren behoren:

  • Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (bekend onder de Franse afkorting OLAF — “Office européen de lutte antifraude”) is momenteel het belangrijkste fraudebestrijdingsorgaan van de EU. OLAF draagt bij tot de vormgeving en uitvoering van het fraudebestrijdingsbeleid van de Commissie. OLAF is het enige orgaan met onafhankelijke onderzoeksbevoegdheden op EU-niveau8.
  • De directoraten-generaal (DG's) en de uitvoerende agentschappen van de Commissie zijn verantwoordelijk voor het opzetten van doeltreffende systemen voor het beheer van frauderisico's op de verschillende terreinen van de EU-begroting.
  • Bij gedeeld beheer moeten de programma-autoriteiten van de lidstaten een adequaat kader voor fraudebestrijding opzetten. Strafrechtelijk onderzoek en vervolging vallen eveneens volledig onder de verantwoordelijkheid van de nationale gerechtelijke autoriteiten.
  • In oktober 2017 hebben twintig lidstaten9 besloten het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) op te richten. Momenteel nemen 22 lidstaten deel aan het EOM. Dit wordt een EU-orgaan met bevoegdheden om strafbare feiten die de financiële belangen van de EU schaden te onderzoeken en te vervolgen. Overeenkomstig artikel 120, lid 2, van de EOM-verordening10 mag het orgaan niet eerder dan drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de verordening (d.w.z. niet voor eind 2020) met zijn werkzaamheden beginnen.
08

De Europese Rekenkamer (ERK) is de onafhankelijke controleur van de EU. Wij onderzoeken de wettigheid en de regelmatigheid van alle ontvangsten en alle uitgaven en gaan na of een goed financieel beheer is gevoerd. Als we tijdens onze werkzaamheden gevallen van vermoedelijke fraude vaststellen, melden we deze aan OLAF voor een voorlopige analyse en een eventueel onderzoek11.

09

Tot slot moet de ERK overeenkomstig artikel 325, lid 4, VWEU worden geraadpleegd over alle maatregelen die door de wetgever worden genomen op het gebied van de preventie en bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de EU worden geschaad. De afgelopen jaren heeft de Commissie verschillende wetgevingsvoorstellen gepubliceerd die verband houden met het voorwerp van deze controle (bijlage III). Wij hebben ons advies over enkele van deze voorstellen gegeven12.

Reikwijdte en aanpak van de controle

10

Bij onze controle is nagegaan of de Commissie het risico op fraude met EU-uitgaven naar behoren beheert. We hebben in het bijzonder onderzocht:

  • of de Commissie de omvang, de aard en de oorzaken van fraude met EU-uitgaven naar behoren beoordeelt;
  • of de Commissie over een doeltreffend strategisch kader voor het beheer van het frauderisico beschikt;
  • of de Commissie voldoende aandacht besteedt aan de preventie van fraude;
  • of de administratieve onderzoeken van OLAF tot vervolging en terugvordering leiden.

Figuur 1

Reikwijdte van onze controle voor OLAF

Bron: ERK.

11

We zijn ook nagegaan of het waarschijnlijk is dat het EOM de zwakke punten zou aanpakken die we hebben vastgesteld in de huidige opzet voor de bestrijding van fraude met EU-uitgaven.

12

Onze controle was uitsluitend gericht op fraude met EU-uitgaven. We hebben alle belangrijke uitgaventerreinen van de EU (landbouw, cohesie, onderzoek en externe maatregelen) onderzocht. Onze focus lag voornamelijk op de maatregelen van de Commissie om opgespoorde fraude te voorkomen en aan te pakken. De onderzoeken van OLAF naar EU-ontvangsten hebben we niet onder de loep genomen. Wat betreft de externe onderzoeken van OLAF richtten we ons op financiële en justitiële aanbevelingen, want deze zijn de belangrijkste output van het bureau13. Evenmin hebben we de interne onderzoeken naar ambtenaren of andere EU-werknemers, leden van instellingen of organen, of hoofden van instanties onderzocht.

13

We hebben onze opmerkingen gebaseerd op de volgende bronnen van informatie:

  1. analyse van relevante documentatie (documenten van de Commissie en OLAF, verslagen van de ERK, relevante studies en onderzoeken) en databanken (bijv. IMS en Arachne);
  2. interviews met OLAF-ambtenaren en ambtenaren van zeven uitgevende DG's (DG AGRI, DG EMPL, DG REGIO, DG RTD, DG DEVCO, DG CNECT en DG HOME), alsook DG's en andere interne diensten die een belangrijke rol spelen bij het toezicht van de Commissie op het beheer van frauderisico's (Comité van toezicht van OLAF, SEC GEN, DG BUDG en IAS);
  3. interviews met externe organen van de Commissie, zoals Europol en Eurojust;
  4. bezoeken aan de fraudebestrijdingscoördinatiedienst (AFCOS), de bureaus van openbaar aanklagers en de betrokken ministeries in vier lidstaten (Bulgarije, Berlijn en Brandenburg in Duitsland, Rome en Perugia in Italië, en Polen);
  5. een enquête onder 28 hoge controle-instanties (HCI's) van de lidstaten, waarvan er 23 hebben geantwoord; een enquête die Europol in het kader van deze controle heeft toegezonden aan hun 28 nationale contactpunten, waarvan er 13 hebben geantwoord;
  6. bijdragen van 15 deskundigen (criminologen, juridische en sociale wetenschappers, openbaar aanklagers) die tijdens de gehele duur van de controle inbreng en advies hebben gegeven en commentaar hebben geleverd op onze voorlopige bevindingen.

Opmerkingen

De Commissie heeft onvoldoende inzicht in de omvang, de aard en de oorzaken van fraude

14

Het meten van fraude is de eerste stap in een goed opgezette en uitgevoerde aanpak voor de bestrijding van fraude. Zonder goede kerngegevens over fraude is het moeilijker om fraudebestrijdingsmaatregelen te plannen en te monitoren.

15

Fraude met gemeenschappelijk beheerde fondsen, zoals EU-middelen, is een verborgen misdrijf. Dit betekent dat deze niet kan worden ontdekt zonder controles vooraf of achteraf die specifiek voor dit doel worden uitgevoerd. Aangezien dergelijke controles niet alomvattend zijn en niet altijd resultaten opleveren, blijven sommige gevallen onontdekt. Dit wordt nog verergerd door het feit dat er bij fraude met gemeenschappelijk beheerde fondsen geen individuele slachtoffers zijn die dergelijke misdrijven zouden melden aan en onder de aandacht zouden brengen van de desbetreffende autoriteiten.Figuur 2 biedt een overzicht van niet-opgespoorde fraude en de fasen tussen de opsporing van een geval van vermoedelijke fraude en de vaststelling van fraude door een rechter.

Figuur 2

Omvang van fraude

Bron: ERK.

16

Vanwege haar verborgen aard kan fraude als verschijnsel niet uitsluitend worden ingeschat op basis van officiële statistieken over gemelde en onderzochte gevallen. Sociologische onderzoeksmethoden kunnen aanvullende nuttige inzichten verschaffen in de omvang en de aard van het probleem.

17

Wat de EU-uitgaven betreft, wordt informatie over het niveau van opgespoorde fraude in drie verschillende databanken geregistreerd (figuur 3).

Figuur 3

Informatie over opgespoorde fraude

Bron: ERK.

18

Als belangrijkste fraudebestrijdingsorgaan van de EU is OLAF namens de Commissie verantwoordelijk voor het verzamelen en samenstellen van statistieken en informatie over fraude met EU-uitgaven. De lidstaten en kandidaat-lidstaten zijn wettelijk14 verplicht om bij OLAF, als onderdeel van de Commissie, melding te doen van alle ernstige onregelmatigheden die zij hebben opgespoord met betrekking tot EU-ontvangsten (traditionele eigen middelen) en EU-uitgaven (cohesie, landbouw en pretoetreding). Zij zijn ook verplicht te melden of deze onregelmatigheden aanleiding geven tot bestuursrechtelijke of gerechtelijke procedures die op nationaal niveau worden ingeleid om vast te stellen of er sprake was van opzettelijke gedragingen (vermoedelijke fraude) dan wel of er fraude is vastgesteld bij een definitieve rechterlijke beslissing (vastgestelde fraude). De lidstaten en de kandidaat-lidstaten moeten dus eerst een onregelmatigheid registreren en vervolgens aangeven of die onregelmatigheid frauduleus (vermoedelijke of vastgestelde fraude) of niet-frauduleus was. Deze melding met betrekking tot uitgaven gebeurt via een IT-systeem dat het “Irregularity Management System” (IMS — beheerssysteem voor onregelmatigheden) wordt genoemd. Dit systeem wordt beheerd door OLAF. Melding met betrekking tot ontvangsten gebeurt via het OWNRES-systeem, dat wordt beheerd door DG BUDG.

19

OLAF beschikt over een eigen dossierbeheerssysteem dat informatie verstrekt over afgesloten en lopende onderzoeken naar fraude, corruptie en ernstige onregelmatigheden waarbij EU-middelen betrokken zijn. De autoriteiten van de lidstaten beschikken mogelijk ook over eigen databanken voor het registreren van gevallen van vermoedelijke fraude die de financiële belangen van de EU of hun nationale begrotingen schaden.

20

In dit deel onderzoeken we de kwaliteit van de door de Commissie gebruikte informatie over de omvang van opgespoorde en niet-opgespoorde fraude en het type analyse dat de Commissie uitvoert om de meest typische fraudepatronen en -constructies, fraudeoorzaken en het profiel van fraudeurs in de EU vast te stellen. We beoordelen ook hoe de Commissie deze informatie opneemt in haar frauderisicobeoordelingen.

De gegevens over de omvang van opgespoorde fraude zijn onvolledig

21

De Commissie publiceert elk jaar de waarde van de opgespoorde fraude, samen met onderliggende analyses, in het zogenaamde “PIF-verslag”15. Volgens dit verslag bedroeg de opgespoorde fraude met EU-uitgaven in 2017 390,7 miljoen EUR, ofwel 0,29 % van de totale betalingen uit de EU-begroting (Figuur 4).

Figuur 4

EU-uitgaven: opgespoorde fraude per uitgaventerrein

EU-uitgaventerrein Op basis van de gegevens van de Commissie en de meldingen van lidstaten en kandidaat-lidstaten
(bedrag in miljoen EUR)
In % van de betalingen
Cohesie en visserij* 320* 0,94 %*
Natuurlijke hulpbronnen 60 0,11 %
Directe uitgaven 7 0,04 %
Pretoetreding 3 0,18 %
Totaal 308 0,29 %

*Voor de uitgaventerreinen cohesie en visserij, die volledig zijn gebaseerd op meerjarige programma’s, stelt de Commissie voor te verwijzen naar gegevens die hele programmeringsperioden bestrijken in plaats van veranderingen van jaar tot jaar. Voor de hele programmeringscyclus 2007‑2013 vertegenwoordigt opgespoorde fraude 0,44 % van de betalingen.

Bron: ERK, op basis van PIF-verslag 2017 (blz. 14, 22, 24 en 25) en het werkdocument van de diensten van de Commissie SWD(2018) 386 final getiteld “Statistische evaluatie van gemelde onregelmatigheden voor 2017” (blz. 47, 66, 102, 103 en 106).

22

Voor de berekening van deze cijfers over opgespoorde fraude maakt de Commissie gebruik van haar eigen gegevens in gevallen waarin zij de uitgaven rechtstreeks beheert, en bij uitgaven onder gedeeld beheer maakt zij gebruik van gegevens die via het IMS door de lidstaten en de kandidaat-lidstaten aan OLAF worden verstrekt.

23

Op basis van de resultaten van onze controle, die in de volgende paragrafen worden uiteengezet, zijn we tot de conclusie gekomen dat deze cijfers geen volledig beeld geven van de omvang van de opgespoorde fraude met EU-uitgaven. Dit geldt zowel voor gedeeld beheer als voor andere vormen van beheer.

24

Wat gedeeld beheer betreft, is de Commissie van mening dat het belangrijkste probleem van het niet-melden van gegevens betrekking heeft op gevallen die door openbare ministeries worden onderzocht en waarvan de autoriteiten die belast zijn met de uitvoering van het betrokken programma niet op de hoogte zijn . Niettemin hebben we de volgende bijkomende redenen vastgesteld waarom de fraude niet in haar volle omvang wordt gemeld:16.

  • De autoriteiten van de lidstaten melden niet alle door OLAF onderzochte gevallen. Van de twintig OLAF-zaken die we hebben gecontroleerd, hebben we er slechts drie ontdekt die de autoriteiten van de lidstaten in het IMS-systeem hadden geregistreerd.
  • Fraudegevallen kunnen ook het gevolg zijn van de activiteiten van bemiddelende overheidsinstanties die betrokken zijn bij de uitvoering van een operationeel programma via projectselectie of openbare aanbesteding:
    • Krachtens de EU-wetgeving17 hoeven de autoriteiten van de lidstaten geen melding te doen van frauduleuze of niet-frauduleuze gevallen waarbij overheidsinstanties de bevoegdheden van een overheidsinstantie uitoefenden en niet als marktdeelnemer optraden. Wij constateerden problemen in verband met het onvolledig melden van gegevens in gevallen waarbij overheidsinstanties optreden als marktdeelnemers.
    • Wanneer zich bij de selectie van projecten al dan niet frauduleuze onregelmatigheden voordoen vóór de toekenning van financiering aan een bepaald project, is het niet altijd mogelijk het betrokken onregelmatige of frauduleuze project te identificeren om de nodige gegevens in het IMS in te voeren. In twee lidstaten hebben we dergelijke gevallen aangetroffen.
  • Om hun administratieve lasten te verminderen, zijn de autoriteiten van de lidstaten krachtens de EU-wetgeving alleen verplicht om verslag uit te brengen over frauduleuze of niet-frauduleuze onregelmatigheden die betrekking hebben op een bedrag van meer dan 10 000 EUR aan EU-middelen18. Voor het uitgaventerrein landbouw en het Europees Sociaal Fonds ligt een groot aantal betalingen onder de drempel van 10 000 EUR en als gevolg daarvan wordt geen melding gedaan van potentieel frauduleuze betalingen onder de meldingsdrempel. Tijdens onze controle hebben we bij één lidstaat vastgesteld dat de in het IMS gemelde onregelmatigheden voor het Europees Landbouwgarantiefonds en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling slechts een klein deel (7 %) uitmaakten van alle onregelmatigheden die de lidstaat voor deze twee fondsen had opgespoord. Wel merkte deze lidstaat van deze 7 % aan gemelde onregelmatigheden een groot deel (60 %) aan als vermoedelijke fraude.
25

De Commissie heeft verscheidene richtsnoeren19 gepubliceerd voor het melden van onregelmatigheden en het aanmerken ervan als vermoedelijke fraude. De mate waarin gevallen worden gemeld, verschilt echter nog steeds van lidstaat tot lidstaat. Dit is hoofdzakelijk te wijten aan uiteenlopende interpretaties van de begrippen “vermoedelijke fraude” en “eerste administratieve of gerechtelijke vaststelling”20. Deze definities zijn van belang om precies te kunnen bepalen wanneer een onregelmatigheid als frauduleus (vermoedelijke fraude) moet worden aangemerkt. Uit de tabel in bijlage IV blijkt dat sommige lidstaten onregelmatigheden pas na een definitieve rechterlijke beslissing als vermoedelijke fraude aanmerken, terwijl andere lidstaten dit veel eerder in de procedure doen.

26

Om meer nadruk te leggen op het opsporen en melden van fraude heeft OLAF in 2015 twee nieuwe indicatoren ingevoerd: het “opsporingspercentage van fraude” (FDR); dit is de waarde van de vermoedelijke of vastgestelde fraude die in een lidstaat is opgespoord, uitgedrukt als percentage van het totaal aan betalingen die in dat land in een bepaalde periode zijn verricht; en het niveau van fraudefrequentie (FFL); dit is het aantal vermoedelijke of vastgestelde gevallen van fraude in een lidstaat, uitgedrukt als percentage van het totaalaantal onregelmatigheden die in dat land zijn opgespoord in een bepaalde periode. Voor niet-frauduleuze onregelmatigheden is een soortgelijke indicator gecreëerd (het “opsporingspercentage van onregelmatigheden” — IDR en het “frequentieniveau van onregelmatigheden” — IFL).figuur 5 bevat informatie over het FDR en IDR van elke lidstaat voor het uitgaventerrein cohesie in de periode 2007‑2013.

27

Deze indicatoren laten zien dat er grote verschillen bestaan in de omvang (waarde en aantal gevallen) van de door de lidstaten opgespoorde en gemelde onregelmatigheden en fraude. Zo meldden tien lidstaten gedurende de gehele programmeringsperiode 2007‑2013 minder dan tien gevallen van vermoedelijke fraude en bedroeg het opsporingspercentage van fraude in twaalf lidstaten minder dan 0,1 %. Acht lidstaten categoriseerden meer dan 10 % van alle gemelde onregelmatigheden als vermoedelijke fraude, terwijl dit voor veertien andere lidstaten minder dan 5 % was.

28

De Commissie is van mening dat de significante verschillen tussen de lidstaten op het gebied van het melden van fraude en onregelmatigheden mogelijk verband houdt met de opzet van het nationale systeem voor fraudebestrijding, en niet alleen met niet-geharmoniseerde melding. De Commissie kon geen gedetailleerdere analyse van de onderliggende redenen voor deze verschillen verschaffen.

29

Een andere aanwijzing voor problemen met melding of opsporing is dat de correlatie tussen de officiële statistieken voor gemelde opsporingspercentages van fraude en de resultaten van indicatoren voor corruptierisico's zwak is (figuur 5): sommige landen die laag scoren op de corruptieperceptie-index (CPI) van Transparency International of de index voor openbare integriteit (IPI) en daarom als minder transparant worden beschouwd, melden zeer weinig of zelfs geen fraudegevallen.

Figuur 5

Opsporingspercentage van onregelmatigheden en fraude per lidstaat, afgezet tegen de resultaten van de CPI, de IPI en de Eurobarometer

* De corruptieperceptie-index (CPI) van Transparency International rangschikt landen op basis van hun waargenomen corruptieniveaus, zoals vastgesteld aan de hand van beoordelingen van deskundigen en opiniepeilingen. De landen worden gerangschikt op een schaal van 100 (zeer correct) tot 0 (zeer corrupt).

** De index voor openbare integriteit (IPI) is een samengestelde index die uit zes componenten bestaat: rechterlijke onafhankelijkheid, administratieve last, openheid van de handel, begrotingstransparantie, e-burgerschap en persvrijheid. Deze index is bedoeld om een objectief en alomvattend beeld te geven van de mate waarin corruptie onder controle is in 109 landen. De landen worden gerangschikt op een schaal van 1 (geringe mate van corruptiebestrijding) tot 10 (hoge mate van corruptiebestrijding).

*** De Eurobarometer 2015 meet de perceptie van de EU-burgers. Q1_B. Fraude met de EU-begroting: Komt het probleem vrij vaak voor?

30

De Commissie verricht geen alomvattende controles op de kwaliteit van de in het IMS gemelde gegevens en verlangt ook niet van de autoriteiten van de lidstaten dat ze de betrouwbaarheid van de gemelde gegevens waarborgen. Gedeeltelijke controles op de naleving van verslagleggingsverplichtingen worden uitgevoerd binnen het kader van systeemcontroles.

31

Noch OLAF, noch enig ander orgaan binnen de Commissie verzamelt informatie over strafzaken die verband houden met de financiële belangen van de EU en die door de nationale autoriteiten worden onderzocht. De lidstaten hebben hun eigen systemen voor het registreren van gevallen die worden onderzocht, en bijna de helft van de lidstaten maakt geen onderscheid tussen financiële misdrijven die de nationale belangen schaden en financiële misdrijven die de EU-belangen schaden. Daardoor beschikken noch de Commissie, noch die lidstaten over gegevens over fraude met EU-uitgaven als een afzonderlijke categorie.

32

Wat betreft de uitgaven die rechtstreeks door de Commissie worden beheerd, is de waarde van vermoedelijke frauduleuze uitgaven gebaseerd op bedragen die als frauduleus zijn aangemerkt en in het boekhoudsysteem van de Commissie zijn geregistreerd. We hebben vastgesteld dat sommige gegevens niet zijn opgenomen in de waarde van vermoedelijke frauduleuze uitgaven. In sommige gevallen vordert de Commissie frauduleus geld terug door dit bedrag te verrekenen met toekomstige vorderingen, zonder een formele terugvorderingsopdracht op te stellen. Deze gevallen worden niet altijd als frauduleus aangemerkt, alhoewel dit vereist is volgens de richtsnoeren van de Commissie. Bovendien is voor sommige vermoedelijke gevallen van fraude geen onderzoek door OLAF vereist, maar worden zij door de DG's gemonitord door middel van controles. Deze gevallen worden niet altijd opgenomen in de gemelde waarde van frauduleuze uitgaven. De Commissie heeft nog geen duidelijke richtsnoeren opgesteld voor het samenstellen van deze gegevens.

De Commissie heeft geen inzicht in de omvang van de niet-opgespoorde fraude

33

De Commissie maakt geen inschattingen van niet-opgespoorde fraude. Zij heeft ook nog nooit een onderzoek naar de slachtoffers van of blootstelling aan misdrijven met betrekking tot fraude met EU-uitgaven verricht. De Commissie heeft ons meegedeeld dat zij slachtoffer-, blootstellings- en perceptieonderzoeken niet als geschikte instrumenten beschouwt om beter inzicht te verschaffen in de algehele omvang van fraude met EU-subsidies, omdat een onderzoek naar slachtoffers van fraude met de EU-begroting aanzienlijke kosten met zich mee zou brengen en het niet duidelijk is tot wie dergelijke sociologische vragen zouden moeten worden gericht.

34

Er is echter gebruikgemaakt van perceptie- en ervaringsonderzoeken voor het meten van corruptie, wat eveneens een verborgen misdrijf is. Tot de algemeen aanvaarde indicatoren voor het meten van corruptie behoren de corruptieperceptie-index van Transparency International en de indicator voor corruptiecontrole van de Wereldbank (WB-CCI). Voor deze indexen wordt gebruikgemaakt van de resultaten van perceptieonderzoeken. Dergelijke onderzoeken worden niet uitgevoerd ter vervanging van officiële statistieken, maar ter aanvulling daarvan.

35

Naast perceptieonderzoeken zijn er recentelijk ook enkele onderzoeken verricht waarbij de omvang van het corruptierisico of de corruptiecontrole werd geraamd aan de hand van objectieve administratieve gegevens21.

36

Op het uitgaventerrein cohesie is DG REGIO een onderzoek gestart waarin gegevens inzake overheidsopdrachten worden gebruikt om de kwaliteit van het bestuur op regionaal niveau te beoordelen. Een van de gemeten prestatie-indicatoren was de beheersing van corruptierisico’s (tekstvak 1). Het is van cruciaal belang een beeld te hebben van de regionale of sectorale variatie in dit verband om inzicht te krijgen in corruptierisico's en deze doeltreffend te beheren.

Tekstvak 1

Onderzoek naar de kwaliteit van het bestuur op regionaal niveau waarin aanbestedingsgegevens worden gebruikt

In 2017 is DG REGIO een onderzoek naar prestaties op het gebied van overheidsopdrachten in EU-lidstaten gestart per regio, waarin gebruik wordt gemaakt van een innovatieve corruptierisico-indicator die is ontwikkeld in het kader van het Digiwhist-onderzoeksproject van de Universiteit van Cambridge. Bij deze methode wordt gebruikgemaakt van big data uit grootschalige databanken voor overheidsopdrachten (Tender Electronic Daily), gegevens uit handelsregisters en financiële en eigendomsgegevens22.

De methode voor het meten van corruptie toont aan dat de variatie tussen regio's of sectoren groter is dan die tussen verschillende landen, aangezien het vergelijken van verschillen tussen landen een grote verscheidenheid aan verschillen binnen die landen zelf verhult.

37

Deze voorbeelden illustreren dat het inderdaad mogelijk is inzicht te krijgen in de omvang van niet-opgespoorde fraude of corruptie.

De analyse van fraudepatronen en frauderisico's door de Commissie is ontoereikend

38

Kennis van fraudepatronen draagt bij tot nauwkeurige en actuele frauderisicobeoordelingen en helpt de relevante controles ter voorkoming en opsporing van fraude te identificeren en toe te passen.

39

De Commissie analyseert de verschillende soorten fraude om te voldoen aan:

  • haar jaarlijkse verplichting om bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in te dienen over de maatregelen die de Commissie en de lidstaten hebben genomen in de strijd tegen fraude, alsmede over de resultaten van deze maatregelen (in het PIF-verslag) en haar verplichtingen krachtens de sectorale wetgeving;
  • het internecontrolekader van de Commissie, op grond waarvan een frauderisicobeoordeling vereist is.
  • 40

    Het PIF-verslag 2016 bevat een deel over de soorten onregelmatigheden die als frauduleus worden gemeld voor beide fondsen op het gebied van landbouw alsmede voor het prioritaire terrein “onderzoek en technologische ontwikkeling” (OTO) voor de periode 2007‑2013 in het geval van de structuurfondsen. In de analyse van de werkwijze van het verslag worden verschillende soorten als frauduleus gemelde onregelmatigheden behandeld23.

    41

    Naast het PIF-verslag heeft OLAF ook verscheidene analyses opgesteld, de zogeheten “compendia met gevallen”, met betrekking tot de voornaamste fraudepatronen, zwakke punten en rode vlaggen. Deze compendia bevatten een lijst van geanonimiseerde gevallen die gebaseerd zijn op het onderzoekswerk van OLAF, alsmede gegevens van de lidstaten.

    42

    Dit zijn goede voorbeelden van de wijze waarop de door onderzoek verkregen kennis en andere inlichtingen van OLAF kunnen worden gebruikt om tijdig informatie te verstrekken over de belangrijkste fraudedreigingen voor de EU-begroting. Deze compendia zijn echter eenmalige documenten die niet voortdurend worden geactualiseerd. OLAF heeft vier van dergelijke fraudegerelateerde compendia opgesteld24, die respectievelijk in 2010, 2011, 2012 en 2013 zijn gepubliceerd, maar heeft sindsdien geen actualisering meer gepubliceerd. Zo heeft het recentste compendium met gevallen met betrekking tot de structuurfondsen (van 2011) betrekking op de programmeringsperioden 1994‑1999 en 2000‑2006.

    43

    Momenteel worden frauderisico's op het niveau van de DG's beoordeeld. Voor de Commissie als geheel wordt geen centrale frauderisicobeoordeling uitgevoerd en er bestaat geen register voor het frauderisico bij ondernemingen. Deze informatie moet dienen als input voor de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (CAFS). De in 2011 vastgestelde CAFS bevat geen informatie over het bestaan van een onderliggende frauderisicoanalyse of over de resultaten van een dergelijke analyse.

    44

    We evalueerden de frauderisicobeoordelingen van zeven DG's van de Commissie. Deze frauderisicobeoordelingen waren uitsluitend gebaseerd op een analyse van de opgespoorde fraude, waarbij informatie uit verschillende interne bronnen (bijv. het IMS, OLAF, de controleresultaten van de DG's en de bevindingen van de ERK) werd gecombineerd. Er wordt geen gebruikgemaakt van andere informatie uit externe bronnen, zoals nationale misdaadstatistieken of officiële overheidsrapporten, of analyses en rapporten van ngo's, of indicatoren of enquêtes inzake corruptierisico's, om hun frauderisicoanalyses aan te vullen. De conclusie van vijf van de zeven uitgevende DG's dat het risico op fraude laag is, is dan ook niet gebaseerd op een uitputtende analyse van alle noodzakelijke elementen25.

    45

    De informatie in het algemene frauderegister dat door het Chartered Institute of Public Finance and Accountancy samen met het accountantskantoor Moore Stephens is opgesteld, wijst erop dat het frauderisico hoog kan zijn bij subsidie-uitgaven (die een groot deel van de EU-uitgaven vertegenwoordigen). Dit register is gebaseerd op een wereldwijde enquête onder meer dan 150 accountancy- en frauderisicodeskundigen in 37 landen om de ernstigste risicogebieden over de hele wereld in kaart te brengen. De respondenten werden gevraagd om 18 verschillende soorten fraude- en omkopingsrisico's te bekijken en een score tussen 1 (laagste risico) en 5 (hoogste risico) te geven. Bijna de helft (48 %) van alle respondenten gaf aan dat subsidiefraude een hoog of zeer hoog risico inhoudt, waardoor deze soort fraude de eerste plaats in het register inneemt26.

    46

    Sommige van de door ons geraadpleegde deskundigen zijn van mening dat het belangrijk is om verschillende — op de soort uitgaven toegesneden — methoden te gebruiken om beter inzicht te krijgen in het risico, de omvang en de aard van fraude met EU-uitgaven. Zo zou voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid, waarvoor financiering hoofdzakelijk wordt toegekend op basis van betalingsrechten en er minder speelruimte is in de wijze waarop EU-middelen worden toegewezen, de omvang van frauduleuze uitgaven mogelijk kunnen worden gemeten door het verlies als gevolg van fraude te meten. Voor investeringsprojecten zou het fraude- en corruptierisico kunnen worden vastgesteld door het analyseren van administratieve gegevensverzamelingen (big data) zoals databanken inzake overheidsopdrachten en aanbestedingen, alsmede subsidieaanvragen en -besluiten. Het enquêteren van EU-begunstigden of -organen die EU-middelen beheren zou eveneens aanvullende informatie kunnen opleveren.

    De Commissie heeft de oorzaken van fraude niet geanalyseerd

    47

    Noch OLAF, noch de DG’s van de Commissie hebben een gedetailleerde analyse verricht van de belangrijkste oorzaken van fraude of van de kenmerken van de personen die fraude plegen. De Commissie is van mening dat het achterhalen van de motivatie van fraudeurs geen significante waarde zou toevoegen aan haar strijd tegen fraude.

    48

    Het meest voorkomende soort geval van vermoedelijke fraude dat we bij onze controles vaststellen, is dat begunstigden kunstmatig de voorwaarden scheppen om toegang te krijgen tot EU-middelen. Uit deze werkwijze blijkt dat fraudeurs niet altijd behoren tot criminele organisaties, maar ook personen (begunstigden van EU-middelen) zijn die opzettelijk de regels overtreden om EU-middelen te ontvangen waarvan zij geloven er daadwerkelijk recht op te hebben. Sommige deskundigen benadrukten de mogelijkheid van een causaal verband tussen de complexiteit van de regels en fraude. Tekstvak 2 geeft een voorbeeld uit ons jaarverslag van 201427.

    Tekstvak 2

    Kunstmatig scheppen van de voorwaarden om steun voor plattelandsontwikkeling te verkrijgen

    Een aantal groepen personen (die deel uitmaakten van dezelfde familie of dezelfde economische groep) richtten verschillende entiteiten op om steun te verkrijgen die het volgens de voorwaarden van de investeringsmaatregel toegestane plafond overschreed. De begunstigden verklaarden dat deze entiteiten onafhankelijk opereerden, maar dit was in de praktijk niet het geval, aangezien zij waren ontworpen om samen te functioneren. Zij maakten in feite deel uit van dezelfde economische groep, met dezelfde vestigingsplaats, hetzelfde personeel, dezelfde klanten, dezelfde leveranciers en dezelfde financieringsbronnen.

    49

    Uit een onderzoek naar de corruptierisico's in de lidstaten van de EU blijkt dat de mogelijkheid om zonder adequate controles discretionaire uitgaven te doen het risico van corrupte uitgaven verhoogt28. Sommige deskundigen onderstreepten een vergelijkbaar soort risico’s. OLAF of de DG's van de Commissie zouden daarom moeten analyseren hoe discretionaire bevoegdheden in door de EU medegefinancierde programma's het frauderisico binnen een bepaald uitgaventerrein beïnvloeden. Dit geldt met name op het terrein van gedeeld beheer (bijv. de Europese structuur- en investeringsfondsen), waar de organen van de lidstaten die deze fondsen verdelen de discretionaire bevoegdheid hebben om subsidiabiliteitscriteria en -voorwaarden vast te stellen.

    De strategische aanpak van de Commissie voor het beheer van het frauderisico vertoont tekortkomingen

    50

    Fraude is een horizontale kwestie. Om deze met succes te kunnen terugdringen, zijn dan ook inspanningen en een breed scala aan maatregelen van veel partijen nodig. Normaal gesproken is fraudebestrijding echter voor geen enkele operationele eenheid binnen een organisatie de kernactiviteit. Daarom is het een goede praktijk om een entiteit of één topmanager aan te wijzen die de fraudebestrijdingsactiviteiten van de organisatie leidt en aanstuurt29. Een duidelijke afbakening van de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken operationele eenheden is eveneens van cruciaal belang, aangezien dit de enige manier is om overlapping van rollen te voorkomen en het werkelijke effect van elke speler te evalueren.

    51

    We hebben onderzocht of de Commissie duidelijk het leiderschap op zich neemt, duidelijke rollen en verantwoordelijkheden heeft en passend toezicht houdt op het beheer van frauderisico's. Ook hebben we beoordeeld of de Commissie over een goed vormgegeven fraudebestrijdingsstrategie beschikt die als leidraad kan dienen voor haar dagelijkse fraudebestrijdingsmaatregelen, en of zij de resultaten van deze maatregelen op de juiste wijze meet.

    In het kader van het governancemodel van de Commissie worden verantwoordelijkheden opgesplitst, maar het gemeenschappelijk toezicht op frauderisicobeheer is ontoereikend

    52

    We hebben een analyse uitgevoerd van de typische (meest voorkomende) rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende organen voor de belangrijkste fraudegerelateerde uitkomsten in elke fase van de fraudebestrijding: planning, uitvoering en melding (bijlage V).

    53

    In het kader van het governancemodel van de Commissie worden de rollen en verantwoordelijkheden van de bij fraudebestrijdingsmaatregelen betrokken afdelingen van de Commissie opgesplitst. Het gemeenschappelijk toezicht is echter ontoereikend. De meeste organen hebben een adviserende rol. De belangrijkste spelers die verantwoordelijk zijn voor fraudebestrijdingsmaatregelen zijn het college van commissarissen, de DG's en de autoriteiten van de lidstaten.

    54

    De voorzitter van de Commissie zet de verantwoordelijkheden van elke commissaris in afzonderlijke opdrachtbrieven uiteen. Hij draagt alle commissarissen op te zorgen voor een goed financieel beheer van de programma's die onder hun verantwoordelijkheid vallen en voor de bescherming van de EU-begroting tegen fraude. Overeenkomstig de opdrachtbrief van de commissaris voor Begroting en Personeelszaken, die verantwoordelijk is voor OLAF, moet hij zich concentreren op de versterking van het onderzoek naar fraude tegen de EU-begroting, corruptie en ernstig wangedrag binnen de Europese instellingen, door steun te verlenen aan de werkzaamheden van OLAF, waarvan de onderzoeksonafhankelijkheid moet worden gewaarborgd. Strategisch frauderisicobeheer en fraudepreventie worden niet specifiek genoemd in de taakomschrijving van deze of een andere commissaris. 55

    OLAF is het belangrijkste fraudebestrijdingsorgaan van de EU en moet op grond van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 (“OLAF-verordening”) bijdragen tot de ontwikkeling van het fraudebestrijdingsbeleid van de Commissie. Noch OLAF, noch een andere dienst van de Commissie speelt echter een belangrijke rol bij het toezicht op de planning en uitvoering van de fraudebestrijdingsmaatregelen van de Commissie en de rapportage over de output daarvan. Gezien het governancemodel van de Commissie is OLAF zelf niet verantwoordelijk voor besluiten die gevolgen hebben voor de gedelegeerde ordonnateurs (GO's) of de lidstaten. OLAF verstrekt richtsnoeren en doet aanbevelingen aan degenen die verantwoordelijk zijn voor de verschillende fraudebestrijdingsmaatregelen (bijlage V).

    56

    Op de uitgaventerreinen cohesie en landbouw deelt de Commissie de verantwoordelijkheid voor de bescherming van de financiële belangen van de EU tegen fraude met de lidstaten. De Commissie beschikt momenteel niet over reguliere procedures om na te gaan hoe goed de lidstaten follow-up geven aan vermoedelijke fraudegevallen. Evenmin beschikt zij over een doeltreffend mechanisme om de lidstaten ertoe aan te zetten maatregelen tegen fraude te nemen, of om dergelijke maatregelen te monitoren of te beïnvloeden.

    57

    Verscheidene andere internationale organisaties zijn zich bewust geworden van de noodzaak van dergelijke monitoringmechanismen. De OESO-werkgroep omkoping (WGB), waarvan de leden afkomstig zijn van de rechtshandhavingsinstanties en gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten, houdt toezicht op de tenuitvoerlegging en handhaving van het OESO-corruptieverdrag30 en stuurt deze aan. De WGB heeft verschillende procedures en praktijken ontwikkeld waarmee zij en de OESO-lidstaten wederzijdse invloed kunnen uitoefenen ter versterking van hun respectieve capaciteiten om het verdrag ten uitvoer te leggen (tekstvak 3).

    Tekstvak 3

    Monitoringmechanismen van de OESO-werkgroep omkoping

    Het belangrijkste instrument van de WGB is een collegiale toetsing, waarbij externe deskundigen de wetgeving van elke OESO-lidstaat en de inspanningen om deze ten uitvoer te leggen beoordelen. Deze monitoringverslagen voor elk land bevatten ook aanbevelingen die later zorgvuldig worden gevolgd. De WGB monitort ook doorlopend de door de lidstaten ingeleide strafrechtelijke onderzoeken en stelt onderzoeken en niet-wetgevende maatregelen (“soft law”) op om de integriteit van de overheidssector te versterken en de lidstaten beter in staat te stellen grensoverschrijdende corruptie op te sporen en te onderzoeken. Dit systeem van wederzijds leren en toezicht heeft de OESO-lidstaten ertoe aangezet en geholpen hun prestaties bij de tenuitvoerlegging van het verdrag te verbeteren.

    Er bestaan tekortkomingen in de fraudebestrijdingsstrategieën en de rapportage over de doeltreffendheid ervan

    58

    Het strategisch kader voor de fraudebestrijdingsmaatregelen van de Commissie omvat zowel de strategie voor de instelling als geheel (CAFS), die in 2011 is goedgekeurd, als de fraudebestrijdingsstrategieën op DG- en/of sectoraal niveau (AFS) die zijn ontwikkeld door individuele DG's of groepen DG's die met soortgelijke frauderisico's worden geconfronteerd, bijvoorbeeld in het kader van het cohesiebeleid of onderzoeksprogramma's. De Commissie motiveert haar keuze voor individuele en sectorale AFS met het argument dat een uniforme oplossing niet de doelmatigste manier zou zijn om het risico op fraude te beheren en dat de verantwoordelijkheden van de verschillende actoren variëren naargelang van de beheerswijze en het beleidsterrein.

    59

    Alhoewel de CAFS eind 2014 voltooid moest zijn, lopen bepaalde maatregelen nog steeds. Aangezien de Commissie de CAFS niet meer heeft geactualiseerd sinds zij deze in 2011 heeft vastgesteld, betwijfelen wij of deze strategie wel geschikt is als praktisch richtsnoer van de fraudebestrijdingsactiviteiten van de Commissie. De Commissie heeft ons laten weten dat een actualisering van de CAFS momenteel wordt voorbereid en binnenkort zal worden aangenomen. 60

    We hebben een beoordeling gemaakt van de AFS van zeven uitgevende DG's, die alle belangrijke uitgaventerreinen bestrijken: DG AGRI, DG CNECT, DG DEVCO, DG EMPL, DG HOME, DG REGIO en DG RTD. Deze AFS’en bevatten een aantal outputindicatoren of afzonderlijke outputs ter ondersteuning van de vastgestelde doelstellingen. Deze doelstellingen zijn echter slechts algemeen en in de meeste gevallen niet meetbaar. Van de 29 doelstellingen die we hebben geanalyseerd, hebben er 18 betrekking op de “versterking”, “verhoging”, “bevordering”, “opvoering” en “verbetering” van bepaalde fraudebestrijdingsactiviteiten, zonder het beginpunt (uitgangswaarde) en de streefwaarde ervan aan te geven. 61

    De drie hoofdverslagen met informatie over de fraudebestrijdingsmaatregelen van de Commissie zijn het PIF-verslag, het jaarlijkse beheers- en prestatieverslag (AMPR) en de jaarlijkse activiteitenverslagen van de DG's. Het college van commissarissen is verantwoordelijk voor de eerste twee verslagen, en voor het derde verslag zijn de afzonderlijke DG's verantwoordelijk (figuur 6).

    Figuur 6

    Verslagen van de Commissie met informatie over fraudebestrijdingsmaatregelen

    Bron: ERK.

    62

    In het jaarlijks PIF-verslag worden de resultaten van de fraudebestrijdingsmaatregelen van de Commissie en van de lidstaten (bijv. herziene verordeningen, strategieën, richtlijnen of opleidingen ter bewustmaking van fraude) gepresenteerd, maar daarin wordt enkel de doeltreffendheid ervan in de vorm van daadwerkelijke preventie, opsporing, terugvordering of afschrikking in beperkte mate beoordeeld. Met het PIF-verslag voldoet de Commissie aan de in artikel 325, lid 5, VWEU neergelegde verplichting dat de Commissie in samenwerking met de lidstaten jaarlijks verslag moet uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad over de ter uitvoering van dit artikel genomen maatregelen.

    63

    Evenmin bevat het AMPR — een van de belangrijkste verantwoordingsinstrumenten van de Commissie — informatie over de werkelijke resultaten van de fraudebestrijdingsmaatregelen van de instelling.

    64

    In hun jaarlijkse activiteitenverslagen moeten de DG's verslag uitbrengen over de resultaten van hun fraudebestrijdingsmaatregelen, op basis van indicatoren die in de jaarlijkse beheersplannen (AMP's) zijn vastgesteld. De DG's die we hebben geanalyseerd, hebben geen verslag uitgebracht over de doeltreffendheid van de fraudebestrijdingsmaatregelen die voortvloeien uit hun AFS'en. Alleen DG EMPL en DG REGIO hebben in hun JAV's van 2016 informatie verstrekt over de resultaten van hun gebruikmaking van risicoscore-instrument Arachne31 en over hun monitoring van de uitvoering door de lidstaten van op risico gebaseerde fraudebestrijdingsmaatregelen.

    Fraudepreventie heeft onvoldoende aandacht gekregen

    65

    Fraude voorkomen voordat deze plaatsvindt, is een essentieel onderdeel van een doeltreffend fraudebestrijdingskader. We hebben de belangrijkste maatregelen van de Commissie op het gebied van fraudepreventie onderzocht, in het bijzonder de manier waarop de Commissie het frauderisico inschat alvorens regels inzake uitgaven vast te stellen en passende fraudecontroles op te zetten en uit te voeren. Ook hebben we geanalyseerd hoe de Commissie gegevens gebruikt voor fraudepreventiedoeleinden.

    De Commissie heeft onlangs fraudecontroles opgenomen in regels inzake uitgaven op het hoogste niveau

    66

    De fraudebestendigheidsactiviteiten van de Commissie dateren van 2000, toen de Commissie besloot de fraudebestendigheid van de wetgeving doeltreffender te maken32. Binnen OLAF werd een specifiek team “Fraud proofing” opgericht dat er met name voor moest zorgen dat de uitgavenregelingen specifieke wettelijke bepalingen inzake fraudebestrijding bevatten en voorzagen in deugdelijke fraudecontroles.

    67

    In 2007 deelde de Commissie mee dat zij de doelstellingen van haar fraudebestendigheidsprocedures33 had bereikt en dat in de regels inzake uitgaven standaardbepalingen met betrekking tot fraudebestrijding waren opgenomen. In 2011 maakte de Commissie fraudebestendigheid tot de eerste prioritaire actie van de CAFS. In 2011 waren de belangrijkste regels inzake uitgaven voor de periode 2007‑2013 echter vastgesteld. Pas sinds het begin van de periode 2014‑2020 bevatten de regels inzake uitgaven op de uitgaventerreinen cohesie, landbouw en onderzoek het vereiste om doeltreffende en evenredige fraudecontroles uit te voeren voordat de uitgaven worden gedaan (figuur 7). Voorheen waren bepaalde fraudecontroles opgenomen op de niveaus van afgeleid recht binnen het gebied van onderzoek, zoals in modelcontracten en -overeenkomsten.

    68

    Wat het uitgaventerrein cohesie betreft, heeft DG REGIO besloten om een externe particuliere onderneming in te schakelen om te beoordelen hoe de lidstaten voldoen aan het vereiste om doeltreffende en evenredige fraudebestrijdingsmaatregelen ten uitvoer te leggen voor de programmeringsperiode 2014‑2020. In december 2016 heeft de Commissie een contract gesloten met een adviesbureau om de maatregelen te onderzoeken die de lidstaten hebben genomen om fraude en corruptie bij de Europese structuur- en investeringsfondsen te voorkomen en op te sporen. De resultaten hadden eind 2017 klaar moeten zijn, maar er zijn vertragingen opgetreden. Voor het uitgaventerrein landbouw is een dergelijke beoordeling niet gepland.

    Figuur 7

    Tijdlijn van de fraudebestendigheidsmaatregelen van de Commissie

    Bron: ERK.

    69

    Derhalve heeft de Commissie in 2014 alomvattende bepalingen met betrekking tot fraudebestrijding opgenomen in de regels inzake uitgaven op het hoogste niveau. In de programmeringsperiode 2007‑2013 was dit niet altijd het geval.

    70

    Op basis van zijn onderzoeken doet OLAF ook administratieve aanbevelingen aan de DG's, waarin wordt gewezen op zwakke punten in hun controles voor de preventie en opsporing van fraude. Tussen 2014 en 2016 heeft OLAF 113 dergelijke aanbevelingen gedaan aan verschillende diensten van de Commissie. Het is niet mogelijk om het effect van deze aanbevelingen te evalueren, aangezien noch OLAF, noch de DG's nagaan of deze aanbevelingen zijn uitgevoerd.

    Vanaf 2021 is een frauderisicobeoordeling vereist alvorens regels inzake uitgaven worden vastgesteld

    71

    De Commissie voert effectbeoordelingen uit om bewijsmateriaal te verzamelen teneinde te beoordelen of toekomstige wetgevende of niet-wetgevende EU-maatregelen gerechtvaardigd zijn en hoe dergelijke maatregelen het best kunnen worden opgezet om de gewenste beleidsdoelstellingen te bereiken. Gelet op het COSO-kader34 zouden we verwachten dat de Commissie het frauderisico evalueert wanneer zij deze beoordelingen uitvoert.

    72

    In 2015 werden de richtsnoeren voor de uitvoering van effectbeoordelingen voor regels inzake uitgaven (“richtsnoeren voor betere regelgeving”) geactualiseerd. Deze actualisering bevatte echter geen vereiste om frauderisico's te beoordelen in het kader van effectbeoordelingen35. Een specifiek instrument voor fraudepreventie werd pas in juli 2017 aan deze richtsnoeren toegevoegd (figuur 7).

    73

    Dit nieuwe vereiste geldt dus alleen voor de volgende generatie financiële programma's (vanaf 2021). Afgezien van dit vereiste zijn er geen expliciete vereisten om het risico op fraude te beoordelen alvorens gedetailleerde uitvoeringsregels vast te stellen voor meerjarige financiële programma's (zoals partnerschapsovereenkomsten en operationele programma's op het gebied van cohesie of plattelandsontwikkelingsprogramma's op het gebied van landbouw).

    74

    We hebben ook de informatie geanalyseerd die we van OLAF hebben ontvangen over zijn rol in de interdepartementale raadplegingen tussen de verschillende diensten van de Commissie voordat voorgestelde regels worden vastgesteld. OLAF moet advies uitbrengen over de vraag of in de wetsvoorstellen voldoende rekening wordt gehouden met het frauderisico. In de periode 2014‑2016 heeft OLAF 2 160 verzoeken om interdienstenoverleg ontvangen van verschillende diensten van de Commissie. OLAF heeft in 1 716 gevallen een positief advies uitgebracht (79 %) en in 304 gevallen een positief advies met opmerkingen (14 %). In deze gevallen was OLAF tevreden over de voorgestelde regels of verbeteringen. OLAF heeft in twee gevallen een negatief advies uitgebracht (0,1 %) en heeft in de overige gevallen te laat advies uitgebracht (6,9 %). Tekstvak 4 toont een voorbeeld van een situatie waarin de inbreng van OLAF tot een wijziging van de regels heeft geleid.

    Tekstvak 4

    Voorbeeld waarin de inbreng van OLAF tot gewijzigde regels heeft geleid

    Toen de partnerschapsovereenkomsten voor de programmeringsperiode 2014‑2020 werden opgesteld, werd in deze overeenkomsten niet verwezen naar de verplichting voor de autoriteiten van de lidstaten om adequate fraudecontroles uit te voeren. Naar aanleiding van de inbreng van OLAF werd aan elke overeenkomst een afzonderlijk artikel toegevoegd op grond waarvan de lidstaten op risico gebaseerde, doeltreffende en evenredige fraudepreventiemaatregelen moesten invoeren overeenkomstig artikel 125, lid 4, onder c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 (verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen).

    75

    Afgezien van de bovengenoemde resultaten hebben we geen specifieke evaluatie van de Commissie aangetroffen waarin werd vermeld welke EU-wetgeving fraudebestendig was gemaakt of waarin passende bepalingen inzake frauderisicoanalyse of fraudebestrijding waren opgenomen. Evenmin heeft er een analyse plaatsgevonden van het nieuwe fraudebestendigheidsbeleid van de Commissie, zoals aangegeven in de mededeling van de Commissie van 2007.

    Betere gebruikmaking van gegevens nodig met het oog op fraudepreventie

    76

    Gegevens over marktdeelnemers die dreigen te frauderen kunnen worden gebruikt om te voorkomen dat EU-middelen aan potentiële toekomstige fraudeurs worden toegewezen:

  • Wat direct en indirect beheer betreft, beschouwt de Commissie het systeem van vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES, Early Detection and Exclusion System) — een systeem voor uitsluiting en plaatsing op een zwarte lijst — als het belangrijkste instrument om te voorkomen dat EU-middelen worden toegewezen aan insolvente, irreguliere, onbetrouwbare of frauduleuze marktdeelnemers.
  • Arachne is een geïntegreerd IT-instrument voor datamining en “data enrichment” dat is ontwikkeld door de Europese Commissie. Op het gebied van cohesie beschouwen DG REGIO en DG EMPL de Arachne-applicatie voor risicoberekening als een belangrijk instrument voor fraudepreventie. Volgens deze DG's zou Arachne de autoriteiten van de lidstaten kunnen helpen bij het identificeren van de risicovolste projecten en begunstigden tijdens controles vooraf en achteraf.
  • 77

    Wij analyseerden de gegevens die deze twee instrumenten bevatten.

    Vanwege juridische beperkingen kon de Commissie geen marktdeelnemers uitsluiten wegens fraude of corruptie die vóór 2016 werd gepleegd 78

    Uitsluiting heeft in de Europese Unie aanzienlijk aan belang gewonnen. Volgens de EU-richtlijnen inzake overheidsopdrachten mogen overheidsopdrachten namelijk niet worden gegund aan marktdeelnemers die zich schuldig hebben gemaakt aan crimineel wangedrag of schuldig zijn bevonden aan onder meer corruptie en fraude waardoor de financiële belangen van de EU zijn geschaad. 79

    Het uitsluitingssysteem van de EU dateert van 2008. Met ingang van 1 januari 2016 heeft de Commissie het vroegere systeem voor uitsluiting en vroegtijdige waarschuwing vervangen door het EDES. Hoewel directeuren-generaal nog steeds een vroegtijdige waarschuwing mogen aanvragen, is het belangrijkste nieuwe element dat met dit systeem werd ingevoerd een centraal panel dat uitsluitingsverzoeken van de directeur-generaal van het betrokken DG beoordeelt en aanbevelingen doet over uitsluiting en mogelijke financiële sancties. Uiteindelijk beslist de directeur-generaal of een marktdeelnemer al dan niet moet worden uitgesloten.

    80

    Alle EU-instellingen en -organen kunnen een verzoek tot uitsluiting indienen op grond van informatie die wordt doorgegeven via bestuursrechtelijke of strafrechtelijke procedures, verslagen van OLAF, de Europese Rekenkamer of de interne controleurs van de Commissie, besluiten van de Europese Centrale Bank, de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds of andere internationale organisaties, of op grond van gevallen van fraude of onregelmatigheden waarover wordt beslist door nationale autoriteiten onder gedeeld beheer of door gedelegeerde entiteiten onder indirect beheer. Controles door ordonnateurs of controleurs uit de particuliere sector zijn ook een waardevolle bron van informatie. De autoriteiten van de lidstaten hebben toegang gekregen tot uitsluitingsbesluiten, maar zijn niet verplicht daarmee rekening te houden bij elk financieringsbesluit in het kader van gedeeld beheer waarbij EU-middelen zijn betrokken.

    81

    Het uitsluiten van een marktdeelnemer is een langdurige procedure. Op 30 juni 2018, dat wil zeggen tweeënhalf jaar na de invoering van het EDES, had de Commissie als geheel 19 marktdeelnemers uitgesloten en sancties tegen 8 marktdeelnemers bekendgemaakt. Hoewel de autoriteiten van de lidstaten op het gebied van gedeeld beheer 820 vermoedelijke fraudegevallen in het IMS hebben gemeld en OLAF alleen al in 2016 ongeveer 60 onderzoeken met aanbevelingen heeft afgerond36, mag de Commissie krachtens het Financieel Reglement niet ingrijpen als de autoriteiten van de lidstaat niet zelf de uitsluitingsprocedure ten aanzien van een onbetrouwbare marktdeelnemer hebben opgestart. Daarom dienden de drie grootste DG's die deze uitgaven beheren (REGIO, EMPL en AGRI) geen verzoek in tot uitsluiting van nationale marktdeelnemers die door ESI-fondsen worden gecofinancierd.

    82

    Wat betreft uitsluitingen wegens feiten vóór 2016 waren de voornaamste redenen voor deze uitsluitingen ernstige inbreuken op de contractuele bepalingen en ernstige beroepsfouten. De toenmalige wetgeving liet namelijk geen uitsluiting wegens fraude toe zonder een definitieve rechterlijke beslissing. Tot op heden zijn slechts twee marktdeelnemers uitgesloten wegens fraude of corruptie, waardoor het afschrikkende effect van dit systeem wordt beperkt.

    83

    Het EDES biedt de mogelijkheid om gegevens te registreren van personen die zeggenschap, of vertegenwoordigings- of beslissingsbevoegdheid hebben over frauduleuze ondernemingen. Slechts met betrekking tot feiten vanaf 2016 laat de wetgeving echter toe een marktdeelnemer uit te sluiten waar een persoon met een zetel in de raad van bestuur, de raad van beheer of de raad van toezicht, of met vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid ten aanzien van de marktdeelnemer, zelf op dat moment ook wordt uitgesloten. Voorheen konden alleen marktdeelnemers die een contractuele relatie met de aanbestedende dienst/ordonnateur hadden, daadwerkelijk worden uitgesloten. In het verleden waren er gevallen waarbij de particulieren achter frauduleuze ondernemingen de onderneming die betrokken was bij de contractuele relatie met de Commissie reeds hadden ontbonden en een nieuwe hadden opgericht tegen de tijd dat de mogelijkheid zich aandiende om de betrokken marktdeelnemer uit te sluiten.

    84

    De Wereldbank en andere internationale financiële instellingen hebben onlangs hun inspanningen opgevoerd om ervoor te zorgen dat frauduleuze marktdeelnemers daadwerkelijk een halt wordt toegeroepen en zij niet gewoon onder een andere naam opnieuw opduiken (tekstvak 5).

    Tekstvak 5

    Opschortings- en uitsluitingssysteem van de Wereldbank

    De Wereldbank gebruikt een opschortings- en uitsluitingssysteem om corruptie en fraude te bestrijden. De Wereldbank kan zowel ondernemingen als particulieren schorsen of uitsluiten, zodat zij niet meer in aanmerking komen voor nieuwe contracten voor door de Wereldbank gefinancierde projecten. Alle sancties worden gepubliceerd. In 2017 heeft de Wereldbank 22 ondernemingen en particulieren tijdelijk geschorst en werden er 60 bestraft37. Per januari 2018 stonden er in totaal 414 ondernemingen en particulieren op de uitsluitingslijst38. Het systeem van de Wereldbank is reeds meer dan tien jaar operationeel en heeft minder juridische beperkingen dan het EDES. Zo is er geen externe rechterlijke toetsing van besluiten van de Wereldbank en zijn de publicatievoorwaarden minder streng.

    De lidstaten maken niet ten volle gebruik van de mogelijkheden van Arachne om fraude te voorkomen

    85

    Arachne zou de autoriteiten van de lidstaten tijdens controles vóór of na de betaling kunnen helpen bij het identificeren van risicovolle marktdeelnemers. Het nut van deze applicatie is afhankelijk van de hoeveelheid gegevens die de beheersautoriteiten van de lidstaten erin registreren en van de vraag of de applicatie systematisch wordt gebruikt. Het gebruik van deze applicatie door de autoriteiten van de lidstaten is kosteloos, maar momenteel niet verplicht.

    86

    In ons speciaal verslag van 2015 over de wijze waarop de Commissie en de lidstaten de problemen met overheidsopdrachten bij EU-cohesie-uitgaven aanpakken39, hebben we vastgesteld dat slechts 17 van de 28 lidstaten de applicatie gebruikten of hadden aangegeven dit van plan te zijn. Daarom hebben we in ons verslag van 2015 de Commissie en de lidstaten aanbevolen om het gebruik van dergelijke datamininginstrumenten verder te bevorderen. Drie jaar na onze aanbeveling wordt Arachne nog steeds gebruikt voor ongeveer 170 van de in totaal 429 operationele programma's in 21 lidstaten (Figuur 8).

    87

    Dit systeem biedt momenteel geen enkele mogelijkheid om te achterhalen of een marktdeelnemer in het systeem van de Commissie is uitgesloten. Afgezien van het terrein van cohesie beschikken fondsbeheerders op andere uitgaventerreinen van de EU niet over vergelijkbare instrumenten voor de berekening van frauderisico's.

    Figuur 8

    Gebruik van Arachne in de lidstaten*

    *Aantal operationele programma’s in de periode 2014‑2020 waarvoor Arachne in elke lidstaat wordt gebruikt, uitgedrukt als percentage van het totale aantal operationele programma’s van die lidstaat in de periode 2014‑2020.

    Bron: ERK, op basis van cijfers van de Commissie.

    88

    Uit onze analyse is gebleken dat het effect van het uitsluitings- en sanctiesysteem van de Commissie beperkt is. Bovendien geldt uitsluiting alleen voor uitgaven onder direct en indirect beheer van de Commissie, wat betekent dat uitgesloten bedrijven bijvoorbeeld cohesiemiddelen kunnen blijven ontvangen. Hoewel Arachne een doeltreffend instrument voor fraudepreventie kan zijn, bevat het systeem vijf jaar na de lancering nog steeds slechts een beperkte hoeveelheid gegevens.

    De administratieve onderzoeken van OLAF hebben in minder dan de helft van de gevallen tot vervolging geleid en tot terugvordering van minder dan een derde van de middelen

    89

    Krachtens het huidige EU-rechtskader ligt de hoofdverantwoordelijkheid voor de handhaving van de wetgeving inzake fraudebestrijding bij de lidstaten, aangezien alleen nationale autoriteiten een strafrechtelijk onderzoek kunnen instellen en een persoon in staat van beschuldiging kunnen stellen voor een misdrijf. De verantwoordelijkheid voor het terugvorderen van op frauduleuze wijze verkregen EU-middelen hangt af van het uitgaventerrein van de EU.

    90

    OLAF is momenteel het enige orgaan met onafhankelijke onderzoeksbevoegdheden op EU-niveau. Overeenkomstig zijn mandaat onderzoekt OLAF fraude, corruptie of andere illegale activiteiten die de financiële belangen van de EU schaden40. Op basis van zijn administratieve onderzoeken kan OLAF justitiële, financiële, administratieve of disciplinaire aanbevelingen doen41. OLAF kan ook voorzorgsmaatregelen aanbevelen om een stijging van onregelmatigheden te helpen voorkomen.

    91

    De justitiële aanbevelingen zijn gericht tot de bevoegde nationale gerechtelijke autoriteiten en bevatten hoofdzakelijk een voorstel om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen de persoon die er (door OLAF) van wordt verdacht fraude te hebben gepleegd of om het strafrechtelijk onderzoek voort te zetten in het licht van de bevindingen en aanbevelingen van OLAF. De onderzoeken van OLAF zijn bedoeld om het de autoriteiten van de lidstaten gemakkelijker te maken om in een bepaalde zaak een tenlastelegging op te stellen.

    92

    Financiële aanbevelingen zijn gericht tot de verantwoordelijke DG's en bestaan uit een voorstel om een bepaald geldbedrag terug te vorderen of te voorkomen dat geld ten onrechte wordt uitgegeven. Aangezien dergelijke aanbevelingen niet bindend zijn voor de DG's, vergemakkelijkt OLAF hier het werk van de DG's bij de voorbereiding van terugvorderingsopdrachten en bij de aanvraag om de onbetrouwbare marktdeelnemers door middel van het EDES uit te sluiten van verdere EU-financiering42.

    93

    Op uitgaventerreinen van de EU die onder direct of indirect beheer staan, beslist het DG dat voordien had besloten de betrokken betaling te verrichten zelf of het geld van een frauduleuze begunstigde moet worden teruggevorderd. Voor uitgaventerreinen van de EU die onder gedeeld beheer staan, vordert het verantwoordelijke DG het geld terug van de betrokken lidstaat door middel van financiële correcties. De nationale autoriteiten zijn dan verantwoordelijk voor het terugvorderen van de EU-gelden van de feitelijke begunstigde. In dit deel onderzoeken we welke gevolgen de administratieve onderzoeken van OLAF hebben voor de vervolging van fraudeurs en voor de administratieve procedure om op frauduleuze wijze uitgegeven EU-middelen terug te vorderen.

    Het huidige systeem van fraudeonderzoek vertoont inherente tekortkomingen

    94

    Tussen 2009 en 2016 heeft OLAF in totaal 541 justitiële aanbevelingen gedaan. Tot op heden hebben de autoriteiten van de lidstaten ten aanzien van 308 van deze aanbevelingen een beslissing genomen; deze aanbevelingen hebben in 137 gevallen (44,5 %) tot een tenlastelegging geleid, en in 171 gevallen (55,5 %) werd de zaak geseponeerd. Er is geen informatie beschikbaar over het aantal veroordelingen. Tot op heden zijn de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten jaarlijks overgegaan tot circa 17 tenlasteleggingen naar aanleiding van door OLAF ingeleide zaken (figuur 9).

    Figuur 9

    Justitiële aanbevelingen van OLAF in de periode 2009‑2016

    Bron: OLAF-verslag 2016, blz. 33.

    95

    Aangezien er geen betrouwbare gegevens beschikbaar zijn over het totale aantal EU-fraudegevallen dat in de lidstaten wordt vervolgd, kunnen we geen precieze indicatie geven van het totale aandeel tenlasteleggingen dat door nationale openbare aanklagers is uitgeschreven naar aanleiding van de justitiële aanbevelingen van OLAF. Uit voor het publiek beschikbare informatie en informatie die ons is verstrekt door de nationale autoriteiten die we hebben bezocht, blijkt dat de justitiële aanbevelingen van OLAF die hebben geleid tot een tenlastelegging een klein deel uitmaken van het totale aantal tenlasteleggingen dat door nationale openbare aanklagers is opgesteld in verband met gevallen van fraude met EU-uitgaven (tekstvak 6).

    Tekstvak 6

    Vervolging van fraude met EU-middelen in vijf lidstaten



    In Polen werden in de periode 2013‑2016 446 tenlasteleggingen geregistreerd en 50 zaken voorwaardelijk geseponeerd (wat neerkomt op 124 tenlasteleggingen per jaar).

    In Bulgarije werden in 2016 in 67 zaken 72 personen in staat van beschuldiging gesteld voor fraude met EU-middelen.

    In Estland werden in 2016 in 15 zaken 50 personen en 22 rechtspersonen in staat van beschuldiging gesteld voor fraude met EU-uitgaven.

    In Hongarije werden volgens de misdaadstatistieken van het Ministerie van Binnenlandse Zaken 18 tenlasteleggingen opgesteld in 2013, 16 in 2014, 6 in 2015, 7 in 2016 en 1 in 2017 (in totaal 48 in de periode 2013‑2017)43.

    In Roemenië hebben openbare aanklagers in 2016 30 tenlasteleggingen uitgebracht in 39 zaken die eerder al door de DLAF waren onderzocht44. Als gevolg daarvan werden 115 personen en 47 rechtspersonen voor de rechter gedaagd en werden in 4 zaken in totaal 6 overeenkomsten van schulderkenning gesloten.
    96

    Uit figuur 9 blijkt dat meer dan de helft van de zaken waarin de lidstaat de beslissing heeft genomen, is geseponeerd. Volgens de eigen analyse door OLAF van de door de lidstaten verzamelde informatie over justitiële aanbevelingen waren de voornaamste redenen voor seponering (figuur 10):

    • bewijsmateriaal dat aanvankelijk door OLAF of later door de nationale onderzoeksautoriteit was verzameld, werd ontoereikend geacht voor vervolging (56 %);
    • door OLAF onderzochte feiten waren volgens het nationale recht niet strafbaar (22 %);
    • de verjaringstermijn (d.w.z. de termijn voor het instellen van een strafprocedure) was volgens het nationale recht verstreken (14 %)45.

    Figuur 10

    Voornaamste redenen voor seponering

    Bron: Analyse van de follow-up door de lidstaten van de door OLAF tussen januari 2008 en december 2015 uitgebrachte justitiële aanbevelingen; blz. 1.

    97

    Zoals hierboven is opgemerkt, werd het door OLAF vastgestelde misdrijf in 36 % van de gevallen niet vervolgd, hetzij omdat de autoriteiten van de lidstaat dat misdrijf niet beschouwden als strafbaar feit volgens het nationale recht, hetzij omdat de termijn voor het instellen van een strafprocedure volgens het nationale recht was verstreken. Wij merken op dat het niet altijd mogelijk is te voorkomen dat een zaak verjaart; nationale openbare aanklagers kunnen tevens tot een andere conclusie komen over de vraag of er al dan niet een strafbaar feit is gepleegd. Daarom is nauwe samenwerking tussen OLAF en de nationale autoriteiten van het grootste belang46.

    98

    Tijdens onze interviews in vier lidstaten hebben de nationale openbare aanklagers verklaard dat ze in de meeste gevallen geen contact hebben met OLAF voordat ze het eindverslag ontvangen. Ook maakten ze duidelijk dat ze er de voorkeur aan zouden geven om veel vroeger dan aan het eind van het OLAF-onderzoek op de hoogte te worden gesteld van vermoedelijke strafbare feiten en dat ze, waar passend, OLAF zouden bijstaan en in voorkomend geval een eigen strafrechtelijk onderzoek zouden instellen om te voorkomen dat zaken verjaren.

    99

    Het feit dat veel zaken door de nationale openbare aanklagers worden geseponeerd omdat er geen misdrijf is gepleegd of omdat zaken zijn verjaard, wijst erop dat de samenwerking tussen OLAF en de nationale autoriteiten tot op heden tekortkomingen vertoont.

    100

    Uit Figuur 10 blijkt dat 56 % van de geseponeerde zaken werd geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Dit betekent dat in de helft van de geseponeerde gevallen de openbare aanklagers naar aanleiding van het door OLAF verzamelde bewijsmateriaal, samen met het later door de nationale autoriteiten in het kader van het strafrechtelijk onderzoek verzamelde bewijsmateriaal, geen tenlastelegging hebben uitgeschreven.

    101

    Onze interviews met vertegenwoordigers van nationale autoriteiten, onafhankelijke academici en EU-instellingen (waaronder OLAF) wijzen erop dat de belangrijkste reden voor seponering niet een gebrek aan bewijs is, maar dat zaken te ver in het verleden liggen. Het is niet noodzakelijkerwijs het geval dat de verjaringstermijn voor een bepaalde zaak al is verstreken of bijna is verstreken, maar eerder dat het al jaren geleden is dat het vermeende strafbare feit werd gepleegd.

    102

    Dat betekent niet dat de onderzoeken van OLAF te lang duren. In de meeste gevallen verricht OLAF administratieve onderzoeken nadat het betreffende feit werd opgespoord en gemeld. Dit is dan ook afhankelijk van de tijdige ontvangst van de informatie, in het bijzonder van IBOA’s en de lidstaten. Daarnaast moet er na het administratieve onderzoek van OLAF verder strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld in de betrokken lidstaat. Iemand kan niet worden vervolgd zonder dat de zaak is onderzocht overeenkomstig nationaal recht. De reikwijdte van het onderzoek verschilt van land tot land, maar elke lidstaat moet actie ondernemen. Hoe goed de onderzoeken van OLAF ook worden uitgevoerd, het risico is vaak groot dat hun “uiterste houdbaarheidsdatum” wordt overschreden.

    103

    Figuur 11 geeft het tijdschema weer voor gevallen die door OLAF worden onderzocht. Uit de door OLAF verstrekte gegevens blijkt dat OLAF in 2017 gemiddeld 2 maanden nodig had om zaken te selecteren en ongeveer 22 maanden om ze te onderzoeken47. Aangenomen dat OLAF ongeveer een jaar nadat fraude is gepleegd informatie ontvangt over vermoedelijke fraudegevallen en OLAF zijn eindverslag onverwijld bij de gerechtelijke autoriteiten indient, ontvangen de nationale autoriteiten pas gemiddeld drie jaar na het plegen van een vermeend strafbaar feit informatie over dat strafbare feit. In complexe gevallen kan het zelfs nog langer duren.

    Figuur 11

    Tijdschema voor door OLAF onderzochte gevallen

    Bron: ERK.

    104

    Wij zijn van mening dat het huidige systeem, waarbij het administratieve onderzoek van OLAF naar vermoedelijke fraude wordt gevolgd door een strafrechtelijk onderzoek op nationaal niveau, in een aanzienlijk aantal gevallen veel tijd in beslag neemt en hierdoor verminderen de kansen om het einddoel ervan — vervolging — te bereiken.

    De administratieve terugvordering van middelen wordt gehinderd door onvoldoende bewijs

    105

    Wanneer OLAF een onregelmatigheid constateert (vermoedelijke fraude of een ander feit) en het terug te vorderen bedrag kan inschatten, doet het een financiële aanbeveling.

    106

    Figuur 12 geeft de bedragen weer die OLAF heeft aanbevolen voor terugvordering tussen 2002 en 2016. Op basis van de beschikbare gegevens schatten we de totale waarde van de financiële aanbevelingen van OLAF in deze periode op ongeveer 8,8 miljard EUR (voor 2008 en 2009 hanteren we het gemiddelde voor alle andere jaren). Eind 2016 werd een totaalbedrag van 2,6 miljard EUR (30 %) teruggevorderd. Uit de cijfers blijkt dat de totale jaarlijkse waarde van de aanbevelingen van het OLAF weliswaar sterk uiteenloopt, maar dat het teruggevorderde bedrag in de meeste jaren (met als opvallende uitzondering 2011) rond de 200 miljoen EUR lag (het gemiddelde over de laatste 15 jaar bedraagt 173 miljoen EUR).

    107

    Volgens de statistieken die we hebben ontvangen van zeven uitgevende DG’s (REGIO, EMPL, AGRI, RTD, CNECT, HOME en DEVCO) heeft OLAF tussen 2012 en 2016 in totaal 1,9 miljard EUR aan terugvorderingen aanbevolen in het kader van 358 gevallen. Ten tijde van onze controle bedroegen de terugvorderingen en financiële correcties van de DG’s 243 miljoen EUR (13 % van het aanbevolen totaal) in het kader van 153 gevallen (d.w.z. 43 % van de gevallen). Wij erkennen dat het terugvorderingsproces mogelijk nog loopt bij een aanzienlijk aantal van de resterende financiële aanbevelingen van OLAF.

    Het terugvorderen van ten onrechte uitbetaalde EU-middelen is een langdurige procedure: op basis van onze steekproef van gevallen waarin geld met succes werd teruggevorderd, schatten we dat voor de afronding van terugvorderingen ongeveer 36 maanden nodig zijn. Daarom zouden we een veel hoger terugvorderingspercentage verwachten voor aanbevelingen die tussen 2012 en 2014 zijn gedaan dan de 15 % (van het door OLAF aanbevolen totaalbedrag) die de DG’s tot op heden hebben teruggevorderd.

    Figuur 12

    Voor terugvordering aanbevolen bedragen en teruggevorderde bedragen, 2002‑2016

    * In zijn jaarverslag 2008 schatte OLAF de financiële impact van de zaken die het had afgesloten sinds zijn oprichting in 1999 op meer dan 6,2 miljard EUR. Het gemiddelde over een periode van tien jaar komt uit op ongeveer 620 miljoen EUR per jaar. Aangezien er geen gegevens zijn voor 2008 en 2009, hanteerden we het gemiddelde voor de jaren 2002‑2011.

    ** Sinds 2012 presenteert OLAF in zijn jaarverslag het totale voor terugvordering aanbevolen bedrag en het cumulatieve bedrag dat in de loop van het jaar is teruggevorderd naar aanleiding van OLAF-onderzoeken die in voorgaande jaren zijn afgerond.

    Bron: ERK, op basis van de jaarverslagen van OLAF, 2002‑2016.

    108

    Uit de cijfers blijkt dat OLAF in een aanzienlijk deel van de gevallen de zaak afsluit met een aanbeveling tot terugvordering van ten onrechte betaalde EU-middelen, maar dat een dergelijke terugvordering niet plaatsvindt of dat het teruggevorderde bedrag aanzienlijk lager is dan aanbevolen.

    109

    Dit werd bevestigd door onze controle: uit schriftelijk bewijs blijkt dat de DG's in een aantal gevallen van mening waren dat de verslagen van OLAF onvoldoende informatie bevatten om als basis te dienen voor het instellen van een terugvorderingsprocedure van ten onrechte uitbetaalde middelen48. De DG’s hebben verdere actie ondernomen (of uitbesteed) om te beslissen of terugvordering mogelijk was of zijn afgegaan op bewijsmateriaal dat in hun eigen controles naar voren kwam.

    110

    Wanneer OLAF een justitiële aanbeveling formuleert en/of een verslag aan de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten overlegt, wordt de financiële terugvorderingsprocedure in sommige gevallen opgeschort. We hebben een aantal gevallen aangetroffen waarin de terugvorderingsprocedure was opgeschort en OLAF de DG's had gevraagd geen informatie te verstrekken aan de nationale autoriteiten of de begunstigde. Weliswaar erkennen we dat er een uitruil kan zijn tussen strafrechtelijke onderzoeken en snelle financiële terugvorderingen.

    111

    Niettemin is het gebruik van bestuursrechtelijke procedures voor de terugvordering van ten onrechte betaalde EU-middelen nog steeds efficiënter en goedkoper dan de terugvordering van deze middelen via strafrechtelijke procedures door middel van de bevriezing en confiscatie van vermogensbestanddelen. Uit een recent onderzoek van Europol naar de ontneming van vermogensbestanddelen in de Europese Unie is gebleken dat het geldbedrag dat momenteel in de EU wordt ontnomen slechts een klein deel van de geraamde opbrengsten van misdrijven uitmaakt49.

    Gedeeld beheer

    112

    Bij gedeeld beheer vorderen de DG's geld niet rechtstreeks van de begunstigden terug, maar passen zij in plaats daarvan verschillende financiële procedures toe om de EU-begroting te beschermen. In de meeste gevallen passen DG REGIO en DG EMPL altijd financiële correcties toe wanneer OLAF een financiële aanbeveling doet. Het wordt aan de betrokken lidstaat overgelaten om te beslissen welke corrigerende maatregelen hij tegen de begunstigden zal nemen nadat het DG een financiële correctie heeft toegepast. Volgens het beginsel van gedeeld beheer zijn DG REGIO en DG EMPL niet verplicht de van begunstigden teruggevorderde bedragen te controleren.

    113

    De regels van DG AGRI bepalen niet duidelijk de belangrijkste stappen om follow-up te geven aan de financiële aanbevelingen van OLAF. Zo bestaan er geen termijnen waarbinnen de lidstaten het terug te vorderen bedrag dat wordt aanbevolen in het OLAF-verslag kunnen betwisten. DG AGRI ziet het als zijn taak om toe te zien op de terugvordering, die volledig onder de verantwoordelijkheid van de betrokken lidstaat valt.

    114

    Figuur 13 toont de totale waarde van de financiële aanbevelingen die OLAF tussen 2012 en 2016 naar de DG's REGIO, EMPL en AGRI heeft gezonden, samen met de bedragen die ten tijde van onze controle waren teruggevorderd. De drie DG's hebben in de periode 2012‑2016 268 financiële aanbevelingen van OLAF ontvangen. In 125 van deze gevallen werden er bedragen teruggevorderd (47 %). Het terugvorderingspercentage stijgt niet aanzienlijk als we enkel rekening houden met de financiële aanbevelingen van OLAF die de drie DG’s tussen 2012 en 2014 hebben ontvangen. In deze gevallen slaagden de drie DG’s erin 15 % van het gecumuleerde totaalbedrag dat wordt aanbevolen door OLAF terug te vorderen (DG REGIO — 10 %; DG EMPL — 19 %; DG AGRI — 33 %). We merken op dat OLAF in oktober 2016 nieuwe instructies heeft gepubliceerd om financiële aanbevelingen op te stellen en te berekenen. Omdat de nieuwe instructies relatief recent zijn, valt de invloed ervan op het systeem nog af te wachten.

    Figuur 13

    Terugvorderingen door de DG's REGIO, EMPL en AGRI naar aanleiding van aanbevelingen van OLAF in de periode 2012‑2016

    Bron: ERK, op basis van cijfers van de Commissie.

    115

    Volgens DG REGIO en DG EMPL is een van de belangrijkste redenen waarom aanbevolen bedragen niet worden teruggevorderd dat het aanbevolen bedrag niet rechtstreeks wordt onderbouwd in het eindverslag van OLAF. Zo heeft het DG in één geval een extern bedrijf verzocht een nadere juridische analyse van de bevindingen van OLAF uit te voeren. In een ander daarmee verband houdend geval besloot het DG, na raadpleging van DG MARKT en de juridische dienst van de Commissie, het door OLAF aanbevolen bedrag niet terug te vorderen wegens het grote risico op geschillen. Een andere reden waarom het volledige aanbevolen bedrag in bepaalde gevallen niet was teruggevorderd, was dat OLAF in het verleden hogere correcties had aanbevolen voor niet-naleving van openbare aanbestedingsregels dan die welke daadwerkelijk werden toegepast door de desbetreffende DG’s op basis van de richtsnoeren van de Commissie 50.

    Direct beheer (DG CNECT en DG RTD)

    116

    Figuur 14 toont de totale waarde van de financiële aanbeveling die OLAF tussen 2012 en 2016 aan DG CNECT en DG RTD heeft gezonden, samen met het bedrag dat tot het tijdstip van onze controle was teruggevorderd. De twee DG's hebben tussen 2012 en 2016 36 financiële aanbevelingen van OLAF ontvangen. In negen gevallen (25 % van de gevallen) werden de bedragen volledig teruggevorderd. In één uitzonderlijk geval heeft DG RTD achtmaal het door OLAF aanbevolen bedrag teruggevorderd, omdat het totaalbedrag dat van de begunstigde was teruggevorderd ook geëxtrapoleerde bedragen omvatte die waren gebaseerd op de eigen controles van de DG's. In dit geval beschouwen we het bedrag dat OLAF aanbeveelt als volledig teruggevorderd. Het terugvorderingspercentage neemt licht toe als we enkel rekening houden met de financiële aanbevelingen van OLAF die de twee DG’s tussen 2012 en 2014 hebben ontvangen. In deze gevallen slaagden beide DG’s er over het algemeen in 34 % van het totaalbedrag dat wordt aanbevolen door OLAF terug te vorderen.

    Figuur 14

    Terugvorderingen door DG CNECT en DG RTD naar aanleiding van aanbevelingen van OLAF in de periode 2012‑2016

    Bron: ERK, op basis van cijfers van de Commissie.

    117

    Wij controleerden 20 financiële aanbevelingen van OLAF (10 voor DG CNECT en 10 voor DG RTD) van de 37 gevallen die betrekking hebben op 86 % van het gecumuleerde totaalbedrag dat door OLAF wordt aanbevolen aan beide DG’s. Op basis hiervan constateerden wij dat de vertragingen bij de terugvordering van middelen en het niet-terugvorderen van middelen na een OLAF-onderzoek voornamelijk te wijten zijn aan:

    • lopende strafrechtelijke onderzoeken of procedures;
    • onvoldoende bewijsmateriaal in de verslagen van OLAF; en
    • de omstandigheid dat ondernemingen reeds zijn geliquideerd wanneer OLAF de zaak afsluit.
    118

    De tijd die een uitgevend DG nodig heeft om een geval aan OLAF te melden en de snelheid van het onderzoek van OLAF kunnen belangrijke factoren zijn voor de kans van slagen van een terugvorderingsprocedure, aangezien tijd zeer belangrijk is in gevallen waarin DG's middelen rechtstreeks van begunstigden terugvorderen. Voor zaken waarbij de terugvordering nog steeds loopt, verstrijkt tussen het begin van het OLAF-onderzoek en de terugvordering gemiddeld vijf jaar. Wanneer fraudeurs ondernemingen liquideren of ontbinden — vaak onmiddellijk na de aankondiging van een controle of een OLAF-onderzoek — zijn de kansen op terugvordering vrij beperkt.

    119

    De DG's kunnen sneller reageren en de kosten voor het terugvorderen van middelen van een begunstigde vermijden als zij door middel van hun eigen controles kunnen aantonen dat de contractuele verplichtingen niet zijn nagekomen. In deze gevallen baseert het verantwoordelijke DG zijn voorbereidende werkzaamheden voor de terugvorderingsopdracht op zijn eigen controleresultaten en niet op het OLAF-verslag. We hebben vastgesteld dat in gevallen waarin het DG geen controle had uitgevoerd en het onderzoeksdossier van OLAF de enige bron van bewijs was, het DG moeilijker een terugvorderingsopdracht kon afgeven voor het door OLAF aanbevolen bedrag, aangezien het DG de beschikbare documentatie ontoereikend achtte.

    120

    Bovendien leggen debiteuren soms zaken voor aan het Europees Hof van Justitie om een deel van de afgewezen kosten terug te vorderen en/of schadevergoeding te eisen van de Commissie. In dat geval kan het teruggevorderde bedrag pas als definitief worden beschouwd wanneer de zaak bij het HvJ is afgesloten.

    Indirect beheer (DG DEVCO)

    121

    Bij indirect beheer vertrouwt DG DEVCO taken ter uitvoering van de begroting toe aan begunstigde landen, internationale organisaties en ontwikkelingsagentschappen in niet-EU-landen.

    122

    Figuur 15 toont de totale waarde van de financiële aanbevelingen die OLAF tussen 2012 en 2016 aan DG DEVCO heeft gezonden, samen met het bedrag dat tot het tijdstip van onze controle was teruggevorderd. DG DEVCO heeft in de periode 2012‑2016 53 financiële aanbevelingen van OLAF ontvangen. In 20 gevallen (38 % van de gevallen) werden er bedragen teruggevorderd 51. Het terugvorderingspercentage stijgt niet aanzienlijk als we enkel rekening houden met de financiële aanbevelingen van OLAF die het DG tussen 2012 en 2014 heeft ontvangen. In deze gevallen slaagde DG DEVCO er over het algemeen in 6 % van het totaalbedrag dat wordt aanbevolen door OLAF terug te vorderen.

    Figuur 15

    Terugvorderingen door DG DEVCO naar aanleiding van aanbevelingen van OLAF in de periode 2012‑2016

    Bron: ERK, op basis van cijfers van de Commissie.

    123

    In zaken die 58 % van de totale waarde van de financiële aanbevelingen van OLAF vertegenwoordigen, heeft DG DEVCO de betrokken EU-middelen niet teruggevorderd, ofwel omdat het van mening was dat daarvoor geen rechtsgrondslag bestond, ofwel omdat het besloot geen terugvorderingsopdracht af te geven52. Uit de tien door ons onderzochte financiële aanbevelingen van OLAF blijkt dat DG DEVCO de door OLAF aanbevolen bedragen met name niet heeft teruggevorderd omdat DG DEVCO van mening was dat er onvoldoende bewijs was.

    124

    In drie van de tien gevallen die een aanzienlijke waarde aan financiële aanbevelingen van OLAF vertegenwoordigen, besloot DG DEVCO af te zien van een terugvordering. Aangezien DG DEVCO in een risicovolle omgeving opereert, en gezien de potentiële risico's voor de uitvoering van zijn beleid, kan het in bepaalde omstandigheden besluiten om EU-middelen niet van de begunstigden terug te vorderen. In landen met een instabiel politiek en rechtsstelsel zijn de kansen op terugvordering via een strafrechtelijke of civiele (bestuursrechtelijke) procedure duidelijk gering en kan een onderzoek van OLAF vaak de enige manier zijn om een beschuldiging van fraude te onderzoeken. OLAF analyseert niet voldoende gedetailleerd welke gevallen tot succesvolle terugvorderingen hebben geleid en waarom de DG's beslissen om geen of slechts een veel lager bedrag terug te vorderen dan door OLAF was aanbevolen. Dit zou OLAF helpen zijn onderzoeken doelgerichter te maken.

    Er zijn gecoördineerde inspanningen nodig om het EOM operationeel te maken

    125

    In oktober 2017 hebben twintig lidstaten een verordening vastgesteld voor een nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) 53. Dit wordt het EU-orgaan dat bevoegd is om strafbare feiten die de financiële belangen van de EU schaden te onderzoeken en te vervolgen.

    126

    Het EOM is opgezet om op twee niveaus te opereren: gecentraliseerd en gedecentraliseerd. Het gecentraliseerde niveau bestaat uit een Europees hoofdaanklager (EHA) en een Europees openbaar aanklager (EOA) per lidstaat (waaronder twee plaatsvervangend hoofdaanklagers) op het centraal bureau van het EOM in Luxemburg, terwijl het gedecentraliseerde niveau bestaat uit gedelegeerd Europees aanklagers (GEA's) die in de lidstaten werkzaam zijn. De Europees aanklagers, die over kamers zijn verdeeld, zullen verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de GEA's en zullen in uitzonderlijke gevallen zelf onderzoeken uitvoeren. De GEA's zullen worden belast met onderzoeken die worden verricht in de betrokken lidstaten (figuur 16).

    Figuur 16

    Structuur van het EOM

    Bron: Commissie.

    127

    We hebben de verordening tot instelling van het EOM geanalyseerd in het licht van onze opmerkingen over de huidige opzet voor het onderzoeken en vervolgen van fraude met EU-uitgaven. We hebben beoordeeld of het EOM de volgende belangrijke problemen zal aanpakken:

    • het huidige systeem, waarbij het administratieve onderzoek van OLAF naar vermoedelijke fraude wordt gevolgd door een strafrechtelijk onderzoek op nationaal niveau, neemt in een aanzienlijk aantal gevallen veel tijd in beslag; en
    • tekortkomingen in de samenwerking tussen OLAF en de nationale autoriteiten.
    128

    In het algemeen beschouwen we de oprichting van het EOM als een stap in de goede richting. We willen echter de aandacht vestigen op enkele risico's die erop wijzen dat het EOM de bovengenoemde problemen mogelijk niet zal aanpakken:

    • De verordening bepaalt dat de EOM-kamers toezicht zullen houden op de operationele werkzaamheden van de gedelegeerd aanklagers. Om de conclusie van een gedelegeerd aanklager te betwisten of zelfs maar met hem of haar te bespreken, zal de kamer in specifieke gevallen adequate deskundigheid inzake nationaal strafrecht en nationale strafprocedures nodig hebben, alsmede de nodige vertaling. Dit betekent dat het centraal bureau van het EOM met het oog op zijn toezichthoudende taak voldoende personeelsleden en middelen, waaronder nationale juridische deskundigen, nodig heeft54. Een uitgebreide interne raadpleging en vertaling kan uiteindelijk te veel tijd in beslag nemen voor strafprocedures, waarbij tijd vaak het meest schaarse middel is.
    • Overeenkomstig de EOM-verordening zullen onderzoeken in de eerste plaats door de onderzoekers van de lidstaten worden uitgevoerd onder het gezag van het EOM. De verordening voorziet niet in een mechanisme waarmee het EOM (of een ander EU-orgaan) er bij de autoriteiten van de lidstaten op kan aandringen om middelen toe te wijzen aan proactieve werkzaamheden die nodig zijn voor het onderzoek naar fraude met EU-uitgaven, of aan zaken die worden behandeld door de gedelegeerd aanklagers. Aangezien een gedelegeerd aanklager de steun van de desbetreffende nationale autoriteit nodig zal hebben om het onderzoek uit te voeren dat nodig is om de zaak bij de rechter aanhangig te maken, zal zijn doeltreffendheid sterk afhankelijk blijven van de nationale autoriteiten.
    • Op grond van de EOM-verordening55 kunnen de instellingen, organen en instanties van de EU (IBOA's) een beroep doen op OLAF voor een eerste beoordeling van gevallen die aan het EOM moeten worden doorverwezen. Omdat tijd van cruciaal belang is voor het welslagen van een strafrechtelijk onderzoek, kan overmatig gebruik van deze optie een negatief effect hebben op de tijdigheid van eventuele vervolgmaatregelen. De toekomstige regelingen voor samenwerking tussen OLAF en het EOM moeten het mogelijk maken om snel te beslissen of er een strafprocedure wordt ingeleid dan wel of de zaak voor onderzoek wordt doorverwezen door de betrokken lidstaat of door een verantwoordelijke EU-instelling door middel van een administratieve procedure.

    Conclusies en aanbevelingen

    129

    In onze controle zijn we nagegaan of de Commissie het risico op fraude met EU-uitgaven naar behoren beheert. We hebben met name de maatregelen onderzocht die de Commissie heeft genomen ter preventie en afschrikking van potentiële fraudeurs en om middelen terug te vorderen wanneer er fraude is gepleegd.

    130

    Gelet op onze waarnemingen zijn wij van mening dat er in de EU meer daadkracht nodig is bij de invoering van een doeltreffend strategisch kader voor het beheer van het frauderisico op basis van deugdelijke beoordelingen. Wij zijn van mening dat er een duidelijke noodzaak bestaat dat de Commissie haar strijd tegen fraude met EU-uitgaven opvoert door een verduidelijking en versterking van de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen die betrokken zijn bij het beheer van de fraudebestrijding.

    De Commissie heeft onvoldoende inzicht in de omvang, de aard en de oorzaken van fraude

    131

    De Commissie beschikt niet over volledige en vergelijkbare informatie over de omvang van opgespoorde fraude met EU-uitgaven. De eigen rapportage van de Commissie over opgespoorde fraude op gebieden die rechtstreeks door haar worden beheerd is niet volledig. Wat gedeeld beheer betreft, verschillen de methoden die de lidstaten hanteren om hun officiële statistieken over opgespoorde fraude op te stellen en is de in het IMS (beheerssysteem voor onregelmatigheden) van de Commissie gemelde informatie onvolledig. De Commissie verricht geen alomvattende controles om de kwaliteit van de in het IMS gemelde gegevens te waarborgen en verlangt ook niet van de autoriteiten van de lidstaten dat ze de betrouwbaarheid van de gemelde gegevens waarborgen. De uitgevende DG’s verrichten gedeeltelijke controles op de systemen voor het melden van onregelmatigheden op nationaal niveau binnen het kader van systeemcontroles (zie de paragrafen 21-32).

    132

    De Commissie heeft nog niet vastgesteld hoe inzicht moet worden verkregen in niet-opgespoorde fraude om de officiële statistieken aan te vullen, hoewel er verschillende aanvaarde manieren zijn om inzicht te krijgen in de omvang van de fraude (zie de paragrafen 33-37).

    133

    Ook de beschikbare kwalitatieve informatie over de aard en de oorzaken van fraude achten wij ontoereikend. Er is informatie beschikbaar over fraudepatronen en -constructies die in verschillende sectoren worden gebruikt, maar de beschikbare informatie wordt niet systematisch bijgewerkt. Bovendien hebben we geen gedetailleerde analyses en geen enkel onderzoek van de Commissie aangetroffen aan de hand waarvan kan worden vastgesteld waarom sommige begunstigden van EU-middelen fraude plegen.

    134

    Uit onderzoeken waarbij gebruik wordt gemaakt van objectieve corruptie-indicatoren is ook gebleken dat het risico van corruptie mogelijk groter wordt door discretionaire bevoegdheden in verband met het doen van uitgaven en buitensporige bureaucratische controles die andere leveranciers de toegang tot de markt belemmeren, waardoor corrupte transacties gemakkelijker in stand kunnen worden gehouden (zie de paragrafen 38-49).

    Aanbeveling 1 — Beter inzicht verkrijgen in de omvang, de aard en de oorzaken van fraude met EU-uitgaven

    Met het oog op een goed vormgegeven aanpak van de bestrijding van fraude die de financiële belangen van de EU schaadt, dient de Commissie een robuust systeem voor het melden van fraude op te zetten dat informatie verschaft om de omvang, de aard en de onderliggende oorzaken van fraude te beoordelen. De Commissie zou met name:

    1. het IMS (beheerssysteem voor onregelmatigheden) moeten verbeteren zodat alle bevoegde autoriteiten tijdig verslag uitbrengen over informatie over strafrechtelijke onderzoeken in verband met fraude waardoor de financiële belangen van de EU worden geschaad.
    2. haar capaciteit moeten opbouwen om uit verschillende bronnen informatie te verzamelen over het risico van fraude en corruptie ten nadele van de EU-begroting, dit risico herhaaldelijk moeten meten aan de hand van verschillende methoden (ervaringsonderzoeken en indexen op basis van administratieve gegevens) en moeten nadenken over de vaststelling van risico-indicatoren per uitgaventerrein, land en sector.

    Streefdatum voor uitvoering: eind 2022

    De strategische aanpak van de Commissie voor het beheer van het frauderisico vertoont tekortkomingen

    135

    Er bestaan tekortkomingen in de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie en de rapportage over de doeltreffendheid ervan. De Commissie beschikt weliswaar over een formele fraudebestrijdingsstrategie — de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (CAFS) — maar zij heeft deze sinds 2011 niet meer geactualiseerd. Wij betwijfelen dan ook of deze strategie wel geschikt is om de fraudebestrijdingsactiviteiten van de Commissie in praktisch opzicht te sturen. We nemen nota van het voornemen van de Commissie om de CAFS te actualiseren (zie de paragrafen 58-64).

    136

    In het kader van het governancemodel van de Commissie worden de rollen en verantwoordelijkheden bij fraudebestrijdingsmaatregelen opgesplitst. De verschillende DG’s en diensten van de Commissie hebben elk hun eigen fraudebestrijdingsstrategie. Er is geen centraal orgaan dat belast is met het waarborgen van passend gemeenschappelijk toezicht op fraudebestrijdingsactiviteiten. Dit zou een rol kunnen zijn voor OLAF (zie aanbeveling 4). Strategisch frauderisicobeheer en fraudepreventie worden in geen van de portefeuilles van de individuele commissarissen specifiek genoemd (zie de paragrafen 52-57).

    Aanbeveling 2 — Zorgen voor leiderschap bij de fraudebestrijdingsmaatregelen van de Commissie

    2.1. De Commissie moet ervoor zorgen dat strategisch frauderisicobeheer en fraudepreventie duidelijk zouden worden genoemd in de taakomschrijving van één commissaris om tot een betere coördinatie in de aanpak van fraude te komen binnen de context van collegiale verantwoordelijkheid voor fraudepreventie en -opsporing.

    2.2. De Commissie zou ervoor moeten zorgen dat haar nieuwe fraudebestrijdingsstrategie:

    • wordt voorafgegaan door een alomvattende analyse van frauderisico's, waarbij gebruik wordt gemaakt van een breed scala aan gegevens uit verschillende bronnen om de omvang, de aard en de oorzaken van fraude met EU-uitgaven vast te stellen;
    • zinvolle doelstellingen en meetbare indicatoren bevat; en
    • rapportage op basis van behaalde doelstellingen omvat.

    Streefdatum voor uitvoering: eind 2022

    Fraudepreventie heeft onvoldoende aandacht gekregen

    137

    Alhoewel de fraudebestendigheidsactiviteiten van de Commissie van het jaar 2000 dateren, werden alomvattende bepalingen inzake fraudebestrijding pas voor het eerst in alle verordeningen op het hoogste niveau opgenomen voor de periode 2014‑2020 (zie de paragrafen 66-70).

    138

    De beoordeling van het frauderisico alvorens uitgavenregelingen vast te stellen en fraudecontroles in te voeren, is mogelijk een doeltreffende manier om verliezen als gevolg van fraude te beperken. Voor de uitgavenprogramma's voor 2014‑2020 eiste de Commissie echter pas laat in het proces dat een dergelijke beoordeling van de ontwerpregels wordt verricht. Deze zullen dus pas na 2021 voor de volgende generatie financiële programma's worden uitgevoerd. Wat gedeeld beheer betreft, heeft de Commissie de lidstaten niet gevraagd het frauderisico in hun programma's voor 2014‑2020 te beoordelen alvorens deze goed te keuren. Juist op dit gebied wordt echter ongeveer 70 % van de EU-begroting uitgegeven (zie de paragrafen 71-75).

    139

    Het gebruik van gegevens voor fraudepreventie en -bestrijding kan een doeltreffende manier zijn om risicovolle marktdeelnemers vóór de toewijzing van middelen te identificeren of om de naleving in de toekomst te verbeteren door marktdeelnemers en personen van wie is vastgesteld dat zij fraude hebben gepleegd uit te sluiten. Binnen de Commissie zijn initiatieven op het niveau van de DG's ontplooid om dergelijke databanken op te zetten, maar het gebruik van deze instrumenten was vrij beperkt en onvoldoende gecoördineerd. Met name het preventieve en afschrikkende effect van het uitsluitings- en sanctiesysteem van de Commissie is beperkt, aangezien de voor het cohesiebeleid en landbouw bevoegde DG’s niet de bevoegdheid hebben een verzoek tot uitsluiting in te dienen voor frauduleuze marktdeelnemers die worden ondersteund door deze fondsen. Bovendien zijn de autoriteiten van de lidstaten niet verplicht rekening te houden met uitsluitingsbesluiten bij financieringsbesluiten waarbij EU-middelen zijn betrokken.

    140

    Sinds 2013 beschikken DG EMPL en DG REGIO over hun eigen, intern ontwikkelde instrument voor fraudepreventie — Arachne. Een dergelijk instrument kan doeltreffend zijn, maar bevat momenteel nog steeds onvoldoende gegevens. Het is de verantwoordelijkheid van de lidstaten om dergelijke informatie over frauduleuze marktdeelnemers en de met hen verbonden particulieren te verstrekken (zie de paragrafen 76-88).

    Aanbeveling 3 — Intensiever gebruik van instrumenten voor fraudepreventie

    3.1. Met betrekking tot de uitvoeringsbepalingen voor de uitgavenprogramma's in de periode na 2020 dient de Commissie een frauderisicobeoordeling uit te voeren en dient zij de lidstaten te verzoeken een gedetailleerde frauderisicobeoordeling uit te voeren alvorens programma's goed te keuren.

    Streefdatum voor de uitvoering: 2020

    3.2. Wat het uitsluitingssysteem van de Commissie betreft, moet zij:

    1. ervoor zorgen dat de DG's gebruikmaken van het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting onder direct en indirect beheer;
    2. een beroep doen op de lidstaten om frauduleuze marktdeelnemers en de met hen verbonden particulieren op het spoor te komen en te signaleren.

    De Commissie zou er bij alle lidstaten op moeten aandringen om actief deel te nemen aan de Arachne-databank door tijdig gegevens in te dienen en om gebruik te maken van de mogelijkheden die big data biedt om frauduleus en onregelmatig gebruik van EU-middelen te voorkomen39.

    Streefdatum voor uitvoering: eind 2019

    De administratieve onderzoeken van OLAF hebben in minder dan de helft van de gevallen tot vervolging geleid en tot terugvordering van minder dan een derde van de middelen

    141

    De justitiële aanbevelingen van OLAF leiden tot de vervolging van fraudeurs in ongeveer 45 % van de gevallen. Het huidige systeem, waarbij OLAF onderzoeken opstart na de ontvangst van informatie van andere bronnen en waarbij het administratieve onderzoek van OLAF naar vermoedelijke fraude vaak wordt gevolgd door een strafrechtelijk onderzoek op nationaal niveau, neemt in een aanzienlijk aantal gevallen veel tijd in beslag en hierdoor verminderen de kansen om het uiteindelijke doel — vervolging — te bereiken (zie de paragrafen 94-104).

    142

    In een aantal gevallen (met betrekking tot fraude of onregelmatigheden) zijn de DG's van mening dat de verslagen van OLAF onvoldoende informatie verschaften om als basis te dienen voor het instellen van een terugvorderingsprocedure van ten onrechte uitbetaalde middelen. In dergelijke gevallen nemen de DG’s extra maatregelen (of besteden ze deze uit) om te besluiten of terugvordering mogelijk is of vertrouwen ze op het bewijs dat hun eigen controles opleveren (zie de paragrafen 105-124).

    Aanbeveling 4 — Herbezien van de rol en de verantwoordelijkheden van OLAF bij de bestrijding van fraude met EU-uitgaven in het licht van de oprichting van het EOM

    De Commissie zou de rol en de verantwoordelijkheden van OLAF bij de bestrijding van fraude met EU-uitgaven opnieuw moeten bekijken in het licht van de oprichting van het EOM.

    De Commissie zou het Europees Parlement en de Raad met name maatregelen moeten voorstellen om OLAF een strategische en toezichthoudende rol te geven bij de fraudebestrijdingsmaatregelen van de EU.

    Dit zou kunnen betekenen dat OLAF optreedt als een toezichtsinstantie die verantwoordelijk is voor:

    1. het leiden van de opzet, de monitoring en het toezicht op de uitvoering van het fraudebestrijdingsbeleid van de Commissie, met bijzondere aandacht voor het in realtime verstrekken van gedetailleerde analyses van fraudepatronen (modus operandi) en de oorzaken van fraude;
    2. de coördinatie en monitoring van de fraudebestrijdingsactiviteiten in de lidstaten.

    Streefdatum voor uitvoering: eind 2022

    Dit verslag werd door kamer V onder leiding van de heer Lazaros S. Lazarou, lid van de Rekenkamer, te Luxemburg vastgesteld op haar vergadering van 14 november 2018.

    Voor de Rekenkamer

    Klaus-Heiner LEHNE
    President

    Bijlagen

    Bijlage I

    Uittreksel van relevante wetteksten

    Artikel 3 van de PIF-richtlijn

    “Fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad

    2. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt als fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, beschouwd:

    1. wat uitgaven die geen verband houden met aanbestedingen betreft, elk handelen of nalaten waarbij:
      1. valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat middelen of activa afkomstig van de begroting van de Unie of van de door of voor de Unie beheerde begrotingen wederrechtelijk worden ontvangen of achtergehouden;
      2. met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden, of
      3. deze middelen of activa worden misbruikt door ze voor andere doelen aan te wenden dan die waarvoor ze oorspronkelijk zijn toegekend;
    2. wat uitgaven in verband met aanbestedingen betreft, elk handelen of nalaten, tenminste wanneer gepleegd met het oog op een onrechtmatig voordeel voor de dader of een derde en ten nadele van de financiële belangen van de Unie, waarbij:
      1. valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat middelen of activa afkomstig van de begroting van de Unie of van de door of voor de Unie beheerde begrotingen wederrechtelijk worden ontvangen of achtergehouden;
      2. met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden; of
      3. deze middelen of activa worden misbruikt door ze voor andere doelen aan te wenden dan die waarvoor ze oorspronkelijk werden toegekend, hetgeen de financiële belangen van de Unie schaadt.”

    Artikel 325 VWEU

    “De Unie en de lidstaten bestrijden fraude en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, met overeenkomstig dit artikel te nemen maatregelen die afschrikkend moeten werken en in de lidstaten, alsmede in de instellingen, organen en instanties van de Unie, een doeltreffende bescherming moeten bieden.”

    Bijlage II

    Organen van de EU en de lidstaten die betrokken zijn bij het beheer van het frauderisico

    Organen Preventie (fraudebestrijdings-governance en -leiderschap, frauderisicobeoordeling, fraudebestrijdingsstrategieën, preventieve controles, inlichtingen) Opsporing (preventieve fraudecontrole, fraudeklachtenmechanismes) Onderzoek (administratief en strafrechtelijk) Respons (sancties, terugvorderingen, vervolging, prestatiemeting en
    -verslaglegging)
    OLAF
    IDOC
    DG's van de Commissie
    Eurojust
    Europol
    Nationale bestuurlijke autoriteiten
    Nationale gerechtelijke en wetshandhavingsautoriteiten
    EOM

    Bijlage III

    Recente wetgevende initiatieven op het EU-beleidsterrein van fraudebestrijding

    • De richtlijn betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PIF-richtlijn) werd op 5 juli 2017 aangenomen door de medewetgevers. De lidstaten hebben twee jaar de tijd (tot 6 juli 2019) om deze in hun nationale wetgeving om te zetten. De richtlijn harmonieert de definitie van vier strafbare feiten (fraude, corruptie, witwaspraktijken en wederrechtelijke toe-eigening) alsook sancties en verjaringstermijnen.
    • Verordening 2017/1939 tot instelling van het EOM werd in oktober 2017 aangenomen. Naar verwachting zal het EOM vanaf eind 2020 of begin 2021 in 22 lidstaten met zijn werkzaamheden beginnen en zal het bevoegd zijn om strafbare feiten die de EU-begroting schaden, waaronder ernstige grensoverschrijdende btw-fraude waarmee meer dan 10 miljoen EUR gemoeid is, te onderzoeken.
    • Het voorstel tot wijziging van OLAF-verordening 883/2013 (COM(2018) 338) betreffende onderzoeken door OLAF wat betreft samenwerking met het EOM en de doeltreffendheid van de onderzoeken van OLAF werd aangenomen in mei 2018.
    • Het nieuwe Financieel Reglement werd van kracht in juli 2018.

    Bijlage IV

    Gebeurtenissen naar aanleiding waarvan lidstaten bij de Commissie melding doen van fraudegevallen die het voorwerp zijn van een strafrechtelijk onderzoek

    Gebeurtenis BE BG CZ DK DE EE IE EL ES FR HR IT CY LV LT LU HU MT NL AT PL PT RO SI SK FI SE UK
    Na tenlastelegging
    Na eerste vonnis
    Na definitief vonnis — definitieve uitspraak van de rechter
    Andere

    Bijlage V

    Rollen en verantwoordelijkheden binnen de Commissie voor de uitkomsten van maatregelen ter bestrijding van fraude met de uitgaven van de EU

    * Raadpleging van OLAF over alle andere maatregelen in de plannings- en uitvoeringsfase is facultatief, behalve wanneer dergelijke maatregelen gebaseerd zijn op een aanbeveling van OLAF.

    ** Heeft volgens zijn statuten en de internationale normen geen beheersverantwoordelijkheid in enig stadium van de fraudebestrijdingscyclus.

    *** De Clearing House Group kan worden geïnformeerd per zaak, niet op een algemene systematische manier.

    **** Het APC wordt indirect, d.w.z. op basis van interne en/of externe controlebevindingen, geïnformeerd over aangelegenheden die zich op deze terreinen voordoen. Het APC wordt geïnformeerd over de belangrijkste punten van de JAV’s en van het AMPR-ontwerp.

    We hebben de belangrijkste actoren die betrokken zijn bij fraudebestrijding in de volgende vier categorieën ingedeeld:

    • Verantwoordelijk: de persoon of instantie die een bepaalde taak daadwerkelijk uitvoert en/of die uiteindelijk verantwoording verschuldigd is aan het publiek voor de uitvoering van een activiteit of beslissing;
    • Geraadpleegd: de persoon of instantie die advies uitbrengt over een bepaalde maatregel of beslissing voordat deze wordt genomen, waaronder de voorbereiding/evaluatie of presentatie van de ontwerpdocumenten aan degenen die verantwoordelijk zijn voor het besluit;
    • Geïnformeerd: de persoon of instantie die moet worden geïnformeerd nadat een beslissing of een maatregel is genomen. Van hen kan worden verlangd dat zij naar aanleiding van de uitkomst actie ondernemen;
    • Niet betrokken.

    Bijlage VI

    Lijst van referenties

    Alina Mungiu-Pippidi (2013), The Good, the Bad and the Ugly: Controlling corruption in the European Union, Berlijn.

    Fabio Giuffrida, “The European Public Prosecutor's Office: King without kingdom?”(2017), CEPS Research Report nr. 3/2017, blz. 14, https://www.ceps.eu/publications/european-public-prosecutor%E2 %80 %99s-office-king-without-kingdom.

    Golden, Miriam en Picci, Lucio (2005), Proposal for a New Measure of Corruption, and Tests using Italian Data, Economics and Politics. deel 17, 2005, blz. 37-75.

    Mark Button en Jim Gee (2015), The financial cost of fraud 2015 — What the latest data from around the world shows, PKF Littlejohn LLP en PKF; zie ook Brooks, G., Button, M. en Gee, J. (2012), The scale of healthcare fraud: a global evaluation, Security Journal, deel 25 nr. 2, blz. 76-87.

    Mark Button, Chris Lewis, David Shepherd, Graham Brooks en Alison Wakefield (2012), Fraud and Punishment: Enhancing Deterrence Through More Effective Sanctions, Centre for Counter Fraud Studies, University of Portsmouth.

    Mihaly Fazekas en Peter Lawrence King (2018), Perils of development funding? The tale of EU Funds and grand corruption in Central and Eastern Europe. Regulation & Governance 2018, blz. 14 en 15.

    Mihaly Fazekas, István János Tóth en Peter Lawrence King (2016), An Objective Corruption Risk Index Using Public Procurement Data. European Journal of Criminal Policy and Research, 22(3), blz. 369-397.

    Mihaly Fazekas, István János Tóth en Peter Lawrence King (2016), An Objective Corruption Risk Index Using Public Procurement Data. European Journal of Criminal Policy and Research, 22(3), blz. 369-397.

    Mihaly Fazekas en István János Tóth (2017), Corruption in EU Funds? Europe-wide evidence on the corruption effect of EU-funded public contracting. In J. Bachtler et al (Eds.), EU Cohesion Policy. Reassessing performance and direction. Ch. 13. Routledge, Londen, blz. 186-205.

    Paulo Mauro (1996), The Effects of Corruption on Growth, Investment and Government Expenditure, Internationaal Monetair Fonds, WP/96/98.

    Paulo Mauro (1998), Corruption and the composition of government expenditure, Internationaal Monetair Fonds, Journal of Public Economics 69.

    Jajkowicz, O. en Drobiszova, A. (2015), The Effect of Corruption on Government Expenditure Allocation in OECD Countries, Acta Universitatis Agriculturae et Silviculturae Mendelianae Brunensis, deel 63.

    Antwoorden van de commissie

    Samenvatting

    Inleiding

    De Commissie is het met de Europese Rekenkamer eens dat het van groot belang is om fraude met EU-uitgaven te bestrijden en ze verwelkomt dan ook het besluit van de Rekenkamer om een speciaal verslag aan dit thema te wijden. Het is een complex onderwerp met vele facetten, dat iedere waarnemer die er een overzicht van probeert te krijgen, voor uitdagingen stelt. Deze uitdagingen worden nog versterkt door factoren als de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Commissie en de lidstaten voor de bescherming van de financiële belangen van de EU en het grote aantal partijen dat op beide niveaus bij de fraudebestrijding is betrokken. En hoewel de Rekenkamer een ervaren waarnemer is, neemt zij deze factoren niet volledig in aanmerking.

    Vanwege het belang dat de Commissie hecht aan financieel beheer en financiële controle in het algemeen en aan fraudebestrijding in het bijzonder, heeft zij een kleine twintig jaar geleden OLAF opgericht en haar gehele systeem van financieel beheer en financiële controle hervormd, waardoor het college van Commissieleden de algehele politieke verantwoordelijkheid voor het begrotingsbeheer op zich kon nemen. De opzet van dit systeem is door voortdurende inspanningen van de Commissie sindsdien steeds verder verbeterd en verfijnd, niet het minst dankzij opeenvolgende controles vanuit de Rekenkamer (met name de twee speciale verslagen over OLAF van 2005 en 2011). Deze inspanningen zijn de afgelopen jaren geïntensiveerd, in de vorm van de eerste fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (CAFS) uit 2011, die momenteel wordt geactualiseerd, de instelling van het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES) in 2016, het geactualiseerde internecontrolekader van 2017, het nieuwe Financieel Reglement van 2018, het recente voorstel tot herziening van de OLAF-verordening en het lopende proces tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie (EOM), om maar enkele van de talrijke initiatieven te noemen. De Commissie is verder van mening dat de voordelen van deze initiatieven en de algehele vooruitgang die de afgelopen jaren is geboekt bij de versterking van het financiële beheer- en controlesysteem van de Commissie, substantieel zijn.

    De Commissie wil verder nog benadrukken dat zij, met inachtneming van de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit, haar beperkte menskracht en financiële middelen gericht inzet op die gebieden waar zij het meeste kan bereiken, zodat de hoogste mate van kosteneffectiviteit wordt gewaarborgd. Om die reden heeft zij er opzettelijk voor gekozen om sommige maatregelen die de Rekenkamer haar in het onderhavige speciale verslag aanraadt, niet te nemen. In verband met de lopende herziening van de CAFS overweegt de Commissie momenteel welke implicaties de aanbevelingen van de Rekenkamer hebben voor haar menskracht en financiële middelen.

    V

    De specifieke kwesties ten aanzien van het fraudebestrijdingsbeleid van de Commissie die de Rekenkamer opwerpt, kunnen niet los worden gezien van de belangrijke ontwikkelingen die hieronder worden opgesomd:

    • de herziening van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie in 2013;
    • de geactualiseerde en geïntegreerde versie van het controlekader en de collegiale toetsing van het frauderisico in 2017; Richtlijn (EU) 2017/1371 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PIF-richtlijn);
    • Verordening (EU) 2017/1939 tot instelling van het EOM;
    • voorstel uit 2018 tot wijziging van de OLAF-verordening, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013;
    • nieuw Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) 2018/1046;
    • initiatief tot herziening van de financiële kaderregeling voor gedecentraliseerde agentschappen;
    • voorstellen voor uitgavenprogramma's na 2020;
    • de lopende actualisering van de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (CAFS).

    Er zij op gewezen dat de aanbevelingen van het EDES-panel veel verder strekken dan fraude en corruptie, maar onder meer ook betrekking hebben op ernstige fouten bij de beroepsuitoefening, ernstige gevallen van niet-nakoming van contractuele verplichtingen, en onregelmatigheden als bedoeld in Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad.

    VI

    Er bestaat geen kosteneffectieve methode om niet-opgespoorde fraude te schatten op een wijze die voldoende betrouwbaar en verdedigbaar is voor empirisch onderbouwd beleid. De door de Rekenkamer genoemde methoden zouden niet goed passen in deze specifieke context (zie de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 14-16 en 33-37).

    In haar jaarlijkse PIF-verslag verschaft de Commissie cijfers over vermoedelijke en opgespoorde fraude op grond van de rapportages van de lidstaten.

    Het huidige verslagleggingssysteem vormt een goede praktijk op het gebied van gegevensverzameling inzake fraude en wordt voortdurend verbeterd. In het onderhavige speciale verslag worden de beperkingen ervan te zwaar aangezet (zie de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 23-31).

    De Commissie is van mening dat een analyse van de redenen waarom sommige ontvangers van EU-gelden frauderen, niet de beste besteding van haar beperkte middelen zou zijn. De Commissie richt haar fraudeanalyse op die gebieden en instrumenten die maximale doeltreffendheid en doelmatigheid opleveren (zie de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 14-16, 29, 33-37 en 47).

    VII

    Ten aanzien van het totaaleffect van de door OLAF uitgevoerde onderzoeken moet worden opgemerkt dat de door OLAF gepubliceerde voorzorgsmaatregelen (zie artikel 7 van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013) en de afschrikkende werking die van het optreden van OLAF als geheel uitgaat, eveneens belangrijke elementen zijn die moeten worden beoordeeld. De analyse van de follow-up die aan de onderzoeken van OLAF wordt gegeven, is gebaseerd op een naar verhouding klein aantal interviews met diensten van de Commissie en gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten. De taken en verantwoordelijkheden van andere betrokkenen bij het huidige stelsel, met name andere EU-instellingen en lidstaten, om onregelmatigheden op te sporen en te onderzoeken en om passende vervolgmaatregelen te nemen, is bovendien slechts in beperkte mate geanalyseerd. Een analyse van de fraudebestrijdingsmaatregelen van de Commissie en van OLAF vergt een alomvattende aanpak.

    Wat het percentage tenlasteleggingen betreft, de doelmatigheid van OLAF-onderzoeken kan niet aan dit ene criterium worden afgemeten, aangezien een tenlastelegging slechts een van de vele mogelijke uitkomsten van zo'n onderzoek is. Een goede praktijk die veelvuldig wordt toegepast, is dat OLAF en de nationale gerechtelijke autoriteiten samen optrekken en hun operationele activiteiten coördineren. OLAF heeft de samenwerking met de gerechtelijke autoriteiten bij de follow-up van zijn aanbevelingen de afgelopen jaren verbeterd.

    De problemen met de follow-up van door OLAF gedane justitiële aanbevelingen door de nationale autoriteiten spelen al geruime tijd en zijn bekend bij OLAF, de Commissie en de lidstaten. Om ze aan te pakken heeft de Commissie de instelling van het EOM voorgesteld. Bovendien beoogt de Commissie met haar recente voorstel tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 de follow-up van de justitiële aanbevelingen van OLAF te verbeteren, met name door te verduidelijken in hoeverre de uitkomsten van OLAF-onderzoeken toelaatbaar zijn bij justitiële procedures in de lidstaten.

    Wat de terugvordering betreft: OLAF heeft maatregelen genomen om zowel de informatie uit zijn eindverslagen als de inhoud van de aanbevelingen ten aanzien van de ramingen van de terug te vorderen bedragen te verduidelijken. OLAF heeft in oktober 2016 interne instructies voor financiële aanbevelingen opgesteld (Instructions on drafting Financial Recommendations and related sections of the Final Report), die de aanbevelingen van OLAF gemakkelijker uitvoerbaar zouden moeten maken. Welk effect deze instructies op de financiële aanbevelingen hebben, zal pas in de toekomst geheel duidelijk worden.

    Bovendien heeft OLAF in juli 2017 nieuwe richtsnoeren voor financiële vervolgcontroles (Guidelines on Financial Monitoring) opgesteld, onder meer om te zorgen dat uitgevende DG's minder tijd kwijt zijn aan het berekenen van de terug te vorderen bedragen.

    Zie de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 94-125.

    VIII

    Met de EOM-verordening, die in het kader van de nauwere samenwerking is vastgesteld56, wordt een belangrijke institutionele vernieuwing geïntroduceerd die de bescherming van de EU-begroting tegen fraude aanzienlijk zal intensiveren en ook het justitiële landschap in Europa zal veranderen. Het EOM zal in alle deelnemende lidstaten als één orgaan optreden. Het wordt, samen met de nationale autoriteiten, direct verantwoordelijk voor onderzoek, vervolging en het voor de rechter brengen van misdrijven die de financiële belangen van de Unie schaden. De nationale autoriteiten zijn verplicht de aanwijzingen van de gedelegeerde Europese aanklagers op te volgen. Het is bovendien de verantwoordelijkheid van de lidstaten om hiervoor voldoende mensen en middelen beschikbaar te stellen. Zij hebben aangegeven daartoe bereid te zijn. De Commissie en de lidstaten doen hard hun best om het EOM eind 2020 met haar werkzaamheden te kunnen laten beginnen.

    IX

    De bestrijding van fraude met de EU-begroting is een taak en een verplichting van de lidstaten en de Commissie samen, overeenkomstig artikel 325 van het VWEU.

    X Aanbeveling 1:

    De Commissie aanvaardt deze aanbeveling ten dele.

    In nauwe samenwerking met de lidstaten heeft de Commissie haar systeem voor de melding van onregelmatigheden de laatste jaren aanzienlijk verbeterd, wat een betere en verfijndere analyse mogelijk maakt.

    De Commissie hecht er sterk aan de melding van onregelmatigheden en fraude en de analyse van de aard van de fraude verder te verbeteren, onder meer door gericht gegevens te verzamelen en beter inzicht te verkrijgen in de algehele fraudebestrijdingskaders in de verschillende lidstaten.

    Het is echter niet mogelijk om de omvang van de niet-opgespoorde fraude te schatten op een wijze die voldoende betrouwbaar en verdedigbaar is voor empirisch onderbouwd beleid, ook al omdat de Commissie haar beperkte middelen efficiënt wil benutten.

    Zie de conclusies en aanbevelingen aan het einde voor uitvoeriger antwoorden van de Commissie op aanbeveling 1.

    Aanbeveling 2:

    De Commissie aanvaardt deze aanbeveling ten dele en wel voor zover het de invoering van een alomvattende fraudebestrijdingsstrategie betreft. Zie het antwoord van de Commissie op aanbeveling 2 in de paragraaf met conclusies en aanbevelingen voor de mogelijke tijdlijn voor een alomvattende analyse van het frauderisico.

    Wat de aanbevelingen voor de portefeuille van individuele commissarissen betreft, is de Commissie van mening dat de huidige interne organisatie in de praktijk al aan de aanbeveling voldoet.

    Zie ook het antwoord van de Commissie op de paragrafen 50-54.

    Aanbeveling 3:

    Eerste streepje: De Commissie aanvaardt de aanbeveling.

    Volgens het Financieel Reglement zijn de betrokken directoraten-generaal verplicht het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES) te gebruiken als de omstandigheden dit vereisen. Er zijn al diverse maatregelen genomen om het gebruik van het EDES te bevorderen.

    De Commissie blijft lidstaten aansporen om frauduleuze marktdeelnemers te identificeren en te markeren. Om de lidstaten ertoe te verplichten om frauduleuze marktdeelnemers te identificeren en te markeren, voor zover het gedeeld beheer betreft, zou een wijziging van het Financieel Reglement door de wetgever nodig zijn. De Commissie had aanvankelijk een duidelijke verplichting voor de lidstaten voorgesteld om gegevens uit het IMS te gebruiken als uitsluitingsgrond (COM(2014) 358). De lidstaten wezen een verplichting tot uitsluiting op grond van de door hen in het IMS verstrekte informatie echter af.

    Zie de conclusies en aanbevelingen aan het einde voor uitvoeriger antwoorden van de Commissie.

    Tweede streepje: De Commissie aanvaardt de aanbeveling.

    De Commissie heeft alle lidstaten voorzien van informatie over de Arachne-databank. Het gebruik van Arachne is echter vrijwillig, want er is geen wettelijke basis om het af te dwingen. De Commissie zet haar assistentie van de betrokken autoriteiten voort.

    Aanbeveling 4:

    De Commissie aanvaardt deze aanbeveling ten dele.

    De Commissie heeft, in verband met de oprichting van het EOM, al maatregelen genomen om het wetgevend kader en de werkwijze van OLAF aan te passen door een voorstel tot herziening van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 in te dienen (COM(2018) 338).

    De fraudebestrijding zal worden versterkt door aanvullende maatregelen vanuit het EOM en OLAF. De oprichting van het EOM zal de fundamentele rol van OLAF bij de bestrijding van fraude met EU-uitgaven door middel van administratieve onderzoeken echter niet veranderen.

    De Commissie is het met de Rekenkamer eens dat OLAF een grotere rol zou kunnen spelen bij het fraudebestrijdingsbeleid van de diensten en de uitvoerende agentschappen van de Commissie. Bij de op handen zijnde actualisering van de CAFS wordt erover nagedacht hoe die grotere rol eruit zou kunnen zien.

    Ten aanzien van de lidstaten zal OLAF zijn coördinatie- en adviesfuncties blijven vervullen, met name als de belangrijkste dienst voor de melding van onregelmatigheden en als het Raadgevend Comité coördinatie fraudebestrijding. Zo zullen ook de verantwoordelijke ordonnateurs binnen de DG's die met gedeeld beheer zijn belast, hun verantwoordelijkheden ten aanzien van de lidstaten blijven vervullen.

    Zie de conclusies en aanbevelingen aan het einde voor uitvoeriger antwoorden van de Commissie.

    Inleiding

    5

    In de artikelen 317 en 325 van het VWEU wordt bepaald dat de lidstaten meer in het algemeen moeten samenwerken bij en een gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Die verantwoordelijkheid omvat onder meer gedeeld beheer op andere gebieden van de EU-uitgaven, alsmede de inkomstenkant van de EU-begroting.

    9

    De specifieke kwesties die de Rekenkamer opwerpt in verband met het fraudebestrijdingsbeleid van de Commissie kunnen niet los worden gezien van de belangrijke wetgevingsinitiatieven en andere ontwikkelingen op het gebied van de fraudebestrijding die hieronder in chronologische volgorde worden opgesomd.

    • Het Statuut voor ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie is in 2013 herzien teneinde het rechtskader te versterken, met name op het punt van mogelijke belangenconflicten en grotere transparantie.
    • De Commissie heeft op 19 april 2017 de geactualiseerde, geïntegreerde versie van het beheerskader en de collegiale toetsing van het frauderisico vastgesteld, volgens welke de belangrijkste risico's (waaronder het risico van fraude) worden beoordeeld door de verantwoordelijke ordonnateurs. Zij doen daarvan verslag in hun jaarlijkse activiteitenverslag en bespreken deze risico's met centrale diensten in het kader van een collegiale toetsing.
    • De richtlijn betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PIF-richtlijn), is op 5 juli 2017 vastgesteld door de medewetgever. De lidstaten hebben twee jaar de tijd (tot 6 juli 2019) om deze richtlijn om te zetten in nationale wetgeving. De richtlijn voorziet in een geharmoniseerd rechtskader dat de belemmeringen voor doeltreffende samenwerking vermindert, met name door harmonisering van de definitie van vier misdrijven (fraude, corruptie, witwassen en verduistering) en van sancties en verjaringstermijnen. De materiële bevoegdheid van het EOM berust op de PIF-richtlijn.
    • Verordening (EU) 2017/1939 tot instelling van het EOM is in november 2017 vastgesteld. Het EOM zal naar verwachting vanaf eind 2020 of begin 2021 in 22 lidstaten actief worden en de bevoegdheid hebben misdrijven tegen de EU-begroting te onderzoeken, met inbegrip van ernstige, grensoverschrijdende btw-fraude waarmee een bedrag van meer dan 10 miljoen EUR is gemoeid. Het EOM zal zaken direct bij nationale rechtbanken aanhangig kunnen maken, wat tot succesvoller vervolging en betere terugvordering van de fraudebedragen zou moeten leiden.
    • Het voorstel tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 (COM(2018) 338) betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) wat betreft samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie en de doeltreffendheid van de onderzoeken van OLAF is in mei 2018 vastgesteld. Waar het EOM zich zal richten op strafzaken die betrekking hebben op de EU-begroting, zoals corruptie of fraude met EU-gelden of grensoverschrijdende btw-fraude, zet OLAF zijn administratieve onderzoeken naar fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt, in alle lidstaten voort, met inbegrip van onderzoeken die aanleiding geven tot strafrechtelijke vervolging in lidstaten die niet aan het EOM deelnemen. Met haar voorstel om Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 betreffende OLAF te wijzigen wil de Commissie duidelijkheid scheppen over de samenwerking tussen OLAF en het EOM, en een zo groot mogelijke bescherming van de EU-begroting waarborgen. Zij beoogt met het voorstel bovendien de doeltreffendheid van de onderzoeksinstrumenten van OLAF te vergroten, met name controles en inspecties, maar ook toegang tot bankgegevens.
    • Het nieuwe Financieel Reglement is in juli 2018 van kracht geworden en vergroot de mogelijkheden om lege vennootschappen en het gebruik van belastingparadijzen door tussenpersonen die EU-gelden beheren, tegen te gaan. Het nieuwe reglement consolideert het EDES door dit systeem volledig van toepassing te maken op indirect beheer door uitvoerders. Meer in het algemeen leidt het nieuwe reglement tot vereenvoudiging van de financiële regels, die daardoor gemakkelijker te controleren en minder fraudegevoelig worden.
    • De Commissie heeft de herziening van de financiële kaderregeling voor gedecentraliseerde agentschappen voorgesteld om het bestuur van deze EU-agentschappen te versterken, met name op het gebied van fraudebestrijding. Het gaat daarbij vooral om de invoering van een verplichting voor gedecentraliseerde agentschappen om fraudegevallen of onderzoeken onverwijld aan de Commissie te melden en om hun internecontrolesystemen aan te passen, indien zij gedecentraliseerde kantoren hebben die niet bij de hoofdvestiging zijn ondergebracht. De beoogde invoeringsdatum van deze herziening is 1 januari 2019.
    • De voorstellen voor uitgavenprogramma's na 2020 zijn vereenvoudigd om ze minder fraudegevoelig te maken. Ze bevatten specifieke overwegingen en bepalingen ter bescherming van de financiële belangen van de EU, met name ten aanzien van de bevoegdheden van OLAF. Verder zijn er bepalingen ten behoeve van fraudebestrijding opgenomen in het voorstel voor een Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen.
    • De actualisering van de oorspronkelijk in 2011 vastgestelde fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie loopt nog. OLAF heeft voor deze actualisering een kwalitatieve frauderisicobeoordeling uitgevoerd, in de vorm van een synthese van bijdragen die het van verschillende diensten van de Commissie had ontvangen.

    Opmerkingen

    Gezamenlijk antwoord op de paragrafen 14-16:

    Hoe fraude gemeten moet worden, is uitgebreid besproken en geanalyseerd. Hoewel de Commissie het met de Rekenkamer eens is over de wenselijkheid, is het niet mogelijk om de omvang van de niet-opgespoorde fraude te schatten op een wijze die voldoende betrouwbaar en verdedigbaar is voor empirisch onderbouwd beleid, ook al omdat de Commissie haar beperkte middelen efficiënt wil benutten. De door de Rekenkamer voorgestelde onderzoeksmethoden zouden in een andere context zeker hun nut kunnen bewijzen. Voor het huidige doel zijn ze echter minder geschikt en ze bergen het risico in zich van vooringenomen besluitvorming of, ten minste, van baten die niet opwegen tegen de kosten. Hierop wordt nader ingegaan in de antwoorden op de paragrafen 33-37.

    Op grond van deze overwegingen en in overeenstemming met artikel 325, lid 5, van het VWEU, heeft de Commissie besloten haar aandacht te richten op de omvang en aard van de onregelmatigheden en (vermoede of vastgestelde) fraude die worden opgespoord en gemeld via het bekende IMS, en werkt zij aan de voortdurende verfijning van deze methode. Deze benadering levert gedegen kennis op van de tekortkomingen die daadwerkelijk door fraudeurs worden benut.

    De Commissie is zich bewust van de beperkingen van deze aanpak, maar acht die op dit moment toch de meest doeltreffende methode. Fraudebestrijding moet worden beschouwd als een werk in uitvoering dat voortbouwt op eerdere uitkomsten en ontwikkelingen. Deze mogen onvoldoende lijken als zij worden afgezet tegen een theoretisch model, zij moeten echter worden beoordeeld in het licht van de algehele complexiteit en de historische ontwikkeling van het systeem. Een dergelijke evoluerende aanpak maakt de weg vrij voor verbeteringen in de toekomst. Er zijn daarbij nog andere maatregelen denkbaar, zoals een betere benutting van bestaande databases.

    23

    De Commissie heeft zowel het aantal als de kwaliteit van de meldingenhandbook van onregelmatigheden steeds vergroot. De meldingsplicht en de afwijkingen en beperkingen daarvan zijn opgenomen in het ondersteunende materiaal bij het PIF-verslag, namelijk het definitieve werkdocument van de diensten van de Commissie (2016)237 (tevens uitdrukkelijk geciteerd in verband met het PIF-verslag 2016). Zie de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 24-31.

    24

    Eerste bullet: In het nieuwe handboek voor het melden van onregelmatigheden bij gedeeld beheer (Handbook on reporting of irregularities in shared management) dat OLAF samen met deskundigen uit de lidstaten heeft geschreven, wordt duidelijk gesteld dat het eindverslag van OLAF tot de feiten behoort die lidstaten tot melding verplichten. Het IMS bevat een apart veld waarin het referentienummer van het OLAF-onderzoek kan worden ingevuld. Het is echter mogelijk dat deze belangrijk informatie niet altijd bekend is bij de meldende instantie in de lidstaat. De Commissie merkt op dat de kwaliteit van de gegevens afhankelijk is van de kwaliteit van de meldingen vanuit de lidstaten.

    Tweede bullet:

    Eerste subbullet: Gevallen van fraude die het gevolg zijn van de activiteiten van bemiddelende overheidsinstanties die zijn betrokken bij de uitvoering van een operationeel programma via projectselectie of openbare aanbesteding, moeten via het IMS worden gemeld. Hierop zijn een klein aantal uitzonderingen, die betrekking hebben op de meldingsdrempel. De verwijzing van de Rekenkamer houdt verband met de definitie van "marktdeelnemers". Overheidsorganen die hun rechten als overheidsinstantie uitoefenen, vallen daar niet onder. In het Handbook on reporting of irregularities in shared management wordt verwezen naar jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (HvJ), teneinde het aantal situaties waarin overheidsorganen niet als marktdeelnemers worden beschouwd (en dus het aantal situaties dat niet in het IMS wordt ingevoerd), te beperken.

    Tweede subbullet: Vanuit juridisch oogpunt is de plicht om "vermoedens van fraude" te melden ook van toepassing op gevallen waarbij geen betaling heeft plaatsgevonden. Het klopt echter dat onregelmatigheden waarbij er geen sprake is van fraude en waarbij geen betaling heeft plaatsgevonden, onder de meldingsvrijstelling vallen.

    Het IMS kent, technisch gezien, geen verplichte velden, met uitzondering van velden voor het fonds en de programmaperiode. Het is dan ook mogelijk een melding te doen zonder het veld "naam project" in te vullen.

    Derde bullet: De Commissie erkent dat er door de meldingsdrempel van 10 000 EUR een zekere mate van informatie verloren zou kunnen gaan. Die heeft echter vooral betrekking op kleine zaken met voornamelijk individuele daders en simpele fraudeconstructies. De toegevoegde waarde van deze informatie zou dan ook niet groot zijn. Bovendien zouden deze zaken in meerderheid worden geseponeerd door de nationale openbare ministeries.

    De lidstaten zijn echter verplicht vervolg te geven aan opgespoorde onregelmatigheden, ongeacht de meldingsdrempel.

    De Commissie schat in dat, als er geen meldingsdrempels waren, het "definitieve opsporingspercentage" slechts marginaal zou veranderen57.

    25

    De Commissie erkent dat de wijze van melden niet alleen per land maar ook per meldende instantie kan verschillen. Voor relevante nadere informatie wordt verwezen naar de diverse werkdocumenten van de diensten van de Commissie bij de PIF-verslagen van vorig jaar.

    De Commissie is steeds doende de wijze van melden zo veel mogelijk te stroomlijnen door de lidstaten via bijeenkomsten, trainingen, instructies, richtsnoeren, handboeken en feedback op gemelde gevallen te informeren en te adviseren. Daarnaast worden maatregelen genomen ten behoeve van de betrouwbaarheid van de gegevens in het IMS (zie het antwoord op paragraaf 30). Het door de Rekenkamer aangehaalde handboek dateert van 2017 en kan dan ook nog niet van invloed zijn geweest op de door de Rekenkamer geanalyseerde informatie uit bijlage 4.

    Er moet rekening mee worden gehouden dat de door de Rekenkamer aan de orde gestelde kwesties weliswaar een effect zouden kunnen hebben op het opsporingspercentage van het desbetreffende verslagjaar, maar dat dit effect aanzienlijk kleiner wordt in meerjarenanalyses of analyses die betrekking hebben op de gehele programmeringsperiode, zoals de geactualiseerde analyses die jaarlijks worden gepubliceerd in een werkdocument van de diensten van de Commissie, de Statistical evaluation of irregularities.

    26

    De invoering van het opsporingspercentage als indicator van fraude, dat de plaats heeft ingenomen van een vergelijking van absolute cijfers, is een volgende stap vooruit in een continu proces, omdat het ertoe heeft bijgedragen dat er nu een objectieve maatstaf bestaat voor de prestaties van de lidstaten.

    27

    Hoewel het opsporingspercentage zeker als indicator voor fraude in aanmerking moet worden genomen, moet bij een directe vergelijking van opsporingspercentages rekening worden gehouden met de context. Het algehele kader voor fraudebestrijding in de verschillende lidstaten is de achtergrond waartegen de gegevens over de opsporing en de daarmee samenhangende verschillen tussen de lidstaten moeten worden geïnterpreteerd. OLAF analyseert deze gegevens en werkt met de lidstaten samen aan de verbetering van preventie, opsporing en melding van fraude in de lidstaten.

    28

    Voor een analyse van de achterliggende redenen voor de verschillen in meldingen zou een uitvoerige analyse van de 28 nationale fraudebestrijdingssystemen nodig zijn. Dit is een aanpak die veel middelen vergt en slechts geleidelijk zou kunnen worden ingevoerd.

    29

    Hoewel het ontbreken van een sterke correlatie tussen gemelde opsporingspercentages van fraude en de perceptie van corruptie zeker in een bredere en dieper gravende analyse van het algehele fraudebestrijdingskader in de diverse lidstaten kan worden betrokken, mag het niet te zeer worden benadrukt. Corruptie is namelijk een van de vele manieren waarop met de EU-begroting wordt gefraudeerd.

    Zie verder de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 33-37 over de perceptie-indices.

    30

    Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de IMS-gegevens zij opgemerkt dat de Commissie zelf niet over de capaciteit beschikt om deze in hun geheel te controleren. OLAF investeert echter in het stroomlijnen van de meldingspraktijken van de lidstaten (zie het antwoord op paragraaf 25) en in het uitvoeren van elementaire kwaliteitscontroles.

    Controles van de systemen voor het melden van onregelmatigheden worden verricht in het kader van de algehele systeemcontroles.

    De lidstaten moeten in het kader van hun beheer- en controlesysteem doeltreffende en evenredige fraudebestrijdingsmaatregelen nemen op basis van een analyse van de risico's. Deze specifieke fraudebestrijdingsmaatregel voor de periode 2014-2020 is ingevoerd krachtens artikel 125, lid 4, onder c), van de Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen. In het richtsnoer bij dit artikel noemt de Commissie de invoering van duidelijke meldingsmechanismen een belangrijk element van zowel preventie als opsporing. Ook wordt bevestigd dat vermoedens van fraude overeenkomstig het bepaalde in artikel 122, lid 2, van deze verordening moeten worden gemeld door de autoriteit die daartoe door de lidstaat is aangewezen.

    Wat het regionaal beleid betreft, overeenkomstig hoofdcriterium (Key Requirement) 7 controleren de interne controleurs van de Commissie of de autoriteiten van de lidstaten die een bepaald operationeel programma beheren, hebben voldaan aan hun algemene verplichting om onregelmatigheden, waaronder fraude, te voorkomen, op te sporen, te melden en te corrigeren. Sommige controlebevindingen van de Commissie hadden bv. betrekking op opgespoorde onregelmatigheden die niet in het IMS zijn gemeld.

    Ten aanzien van het gemeenschappelijk landbouwbeleid beoordeelt de Commissie de kwaliteit van de gegevens in het IMS tegen de achtergrond van de controles van de afdeling Oriëntatie van het EOGFL. Onregelmatigheden (waaronder gevallen van fraude) worden gemeld in een bijlage bij de jaarrekening.

    De Commissie verzoekt de auditautoriteit om in het kader van haar controles de uitvoering van de fraudebestrijdingsmaatregelen te verifiëren. De toetsing van fraudebestrijdingsmaatregelen valt normaal gesproken ook binnen het bestek van de vroegtijdige preventieve controles van de Commissie zelf (EPSA's).

    31

    Er bestaan geen volmaakte systemen voor het verzamelen van gegevens over door nationale autoriteiten onderzochte strafzaken die verband houden met de financiële belangen van de EU. De nationale systemen zijn doorgaans onvolledig en de Commissie heeft er geen toegang toe.

    Zelfs van de lidstaten die wel cijfers over strafrechtelijke onderzoeken bijhouden, zijn de gegevens doorgaans erg algemeen. Ze hebben veeleer betrekking op overtreding van artikelen uit de strafwet dan dat ze specificeren om welke nationale of EU-fondsen of concrete actie het gaat.

    Het IMS is dan ook het meest complete systeem voor systematisch verzamelde informatie over strafzaken die verband houden met de financiële belangen van de EU. De Commissie erkent dat het IMS, zoals elk systeem, verder kan worden verbeterd.

    Gezamenlijk antwoord op de paragrafen 33-36:

    De Commissie beschouwt slachtoffer-, blootstellings- en perceptieonderzoeken niet als geschikte instrumenten voor het ramen van fraude met de EU-begroting, omdat deze methoden er veeleer op gericht zijn om op grond van administratieve gegevens risico-indicatoren voor bepaalde doeleinden en in bepaalde sectoren vast te stellen of te gebruiken. De Rekenkamer maakt melding van op enquêtes gebaseerde indices voor het meten van corruptie en suggereert dat deze methodologie vertaald kan worden naar het meten van niet-opgespoorde fraude met de EU-begroting. Op deze methoden is allerlei kritiek mogelijk, die ook wordt benadrukt in de publicaties waar de Rekenkamer zelf naar verwijst. Voor bepaalde begrotingsuitgaven, zoals ontwikkelingshulp, geldt bovendien dat de problemen met deze methoden nog aanzienlijk groter zijn.

    Daar komt bij dat, volgens paragraaf 3.14 van het jaarverslag 2015 van de Europese Rekenkamer, de (door de EU gefinancierde) Onderzoeksgroep voor samengestelde indicatoren erop heeft gewezen dat samengestelde indicatoren weliswaar een totaalbeeld geven, maar tot simplistische beleidsconclusies kunnen leiden.

    Slachtoffer-, blootstellings- en perceptieonderzoeken zouden in een andere context zeker hun nut kunnen bewijzen, maar ze zijn minder geschikt voor het meten van fraude met de EU-begroting en bergen het risico in zich van vooringenomen besluitvorming of, ten minste, van baten die niet opwegen tegen de kosten.

    Tot slot wordt in het Financieel Reglement bepaald dat bij de uitvoering van de EU-begroting het evenredigheidsbeginsel en een doeltreffende en efficiënte interne controle in acht moeten worden genomen. Met het oog hierop worden preventie, opsporing, correctie en follow-up van fraude en onregelmatigheden gebaseerd op beproefde internationale methoden en berusten zij op de uitvoering van een adequate, door de relevante, bij de controleketen betrokken actoren onderling gecoördineerde risicobeheersings- en controlestrategie. In het Financieel Reglement wordt bepaald dat de uitvoering van de interne controle en de begroting moet evolueren naar een verbetering van de kosten-batenverhouding van de controles. Met andere woorden: de kosten van de controles moeten evenredig zijn en in verhouding te staan tot de resultaten ervan in termen van teruggevorderde bedragen.

    De Commissie hecht eraan de risicobeheersings- en controlestrategie te verbeteren.

    Tekstvak 1

    De Commissie benadrukt dat de kwaliteit van de corruptiebeheersing slechts een van de indicatoren was die werd gehanteerd in de studie naar de kwaliteit van het regionaal bestuur op grond van aanbestedingsgegevens, Assessing the quality of government at the regional level using public procurement data.

    37

    De Commissie is van mening dat uit de voorbeelden van de Rekenkamer blijkt dat de Commissie haar fraudeanalyse kan verbeteren. Gezien de diversiteit van de EU-begroting zijn de gekenschetste methoden echter geen kosteneffectieve manier om de omvang van de niet-opgespoorde fraude of corruptie op een robuuste, betrouwbare en verdedigbare wijze te ramen ten behoeve van empirisch onderbouwd beleid.

    39

    De fraudeanalyses van OLAF dienen ook om aan Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 te voldoen. OLAF draagt bij aan het ontwerpen en uitwerken van methoden voor de preventie en bestrijding van fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. OLAF bevordert en coördineert de uitwisseling van praktijkervaring en beproefde procedures met en tussen lidstaten.

    Gezamenlijk antwoord op de paragrafen 40-42:

    Het PIF-verslag heeft betrekking op de gehele EU-begroting en moet daarom een algemene benadering volgen. De analyse wordt ieder jaar verdiept, verfijnd en verrijkt (zoals ook wordt erkend door de belangrijkste betrokkenen: de lidstaten en het Europees Parlement). Zo bevat het PIF-verslag 2017 een uitgebreide analyse van het landbouwbeleid op het niveau van de afzonderlijke onderdelen en een analyse van een ander prioritair terrein, "Vervoer".

    OLAF analyseert de aard van de fraude dan wel de wijze waarop deze is gepleegd, zowel in het algemeen (in de PIF-verslagen) als via een diepgravender analyse (bij specifieke projecten). De door OLAF zelf geïnitieerde analyses op het gebied van fraudepatronen en structurele zwakke punten zouden inderdaad geïntensiveerd en verbreed kunnen worden, zoals de Rekenkamer voorstelt. Dit is afhankelijk van de voor analyse en preventie beschikbare middelen. Hoewel uitgavenprogramma's zich mettertijd ontwikkelen, verandert de basis van de programma's, en dus het frauderisico, nauwelijks. De "compendia met gevallen" blijven daarom hun geldigheid en hun nut behouden.

    De Commissie is van mening dat de analyse van de fraudepatronen en structurele zwakke punten prioriteit zou moeten hebben, maar merkt daarbij op dat dit soort onderzoek een groot beroep op de beschikbare middelen doet.

    43

    Overeenkomstig artikel 74, lid 2, van het Financieel Reglement beschikt de Commissie over een gedecentraliseerde internecontrolestructuur die ook risicoanalyses en fraudebestrijding omvat. Die structuur berust op de capaciteiten en competenties van gedelegeerde ordonnateurs aan wie het beheer van EU-middelen is toevertrouwd, met inbegrip van de vaststelling en beperking van frauderisico's. Om die reden worden deze risico's vooral op het niveau van de DG's beoordeeld.

    Op het niveau van de ondernemingen worden de diensten van de Commissie bij hun frauderisicobeheer echter op allerlei manieren gestuurd en bijgestaan, bv. via het internecontrolekader van de Commissie van 2017 en de bijbehorende uitvoeringsgids, via de door OLAF opgestelde methodologie en richtsnoeren voor de fraudebestrijdingsstrategie van de DG's uit 2016 (Methodology and guidance for DGs' anti-fraud strategies), alsook via gedachtewisselingen en beproefde werkwijzen, met name binnen het fraudepreventie-en-opsporingsnetwerk van de Commissie.

    Voor de actualisering van de CAFS die momenteel gaande is, maakt de Commissie gebruik van de individuele risicoanalyses van de diensten die door OLAF zijn gecombineerd tot een kwalitatieve beoordeling van het frauderisico bij ondernemingen.

    44

    De diensten van de Commissie werken met de in artikel 36, lid 1, van het Financieel Reglement voorgeschreven doeltreffende en efficiënte interne controle, zowel bij de keuze van de analysemethoden voor hun frauderisicobeoordeling als bij het bepalen van de controlemaatregelen die in het kader van de fraudebestrijding worden genomen om het frauderisico te beperken. Dat gezegd hebbende is de Commissie van plan de analysemogelijkheden van OLAF te versterken, hetgeen op termijn zal bijdragen tot fijnmaziger beoordelingen van het frauderisico (zie het antwoord van de Commissie op aanbeveling 1, 3.1 en 4).

    Sommige diensten van de Commissie, met name DG REGIO, maken zo nodig gebruik van externe informatiebronnen (bv. Transparency International en DIGIWHIST).

    45

    Zonder een uitvoerige analyse van de methodiek die wordt gebruikt bij het opzetten van het mondiale frauderegister van het Chartered Institute of Public Finance and Accountancy, is het voor de Commissie niet eenvoudig de toegevoegde waarde hiervan voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie te beoordelen. Het feit dat het register een aanzienlijk hoger risico toekent aan fraude met loonkosten (41 %) dan met aanbestedingen (32 %) wekt twijfel dienaangaande.58. Een dergelijk beeld komt namelijk niet naar voren uit de onderzoeken van OLAF.59.

    46

    De Commissie is het er grosso modo mee eens dat de analyse van fraudegegevens verbeterd zou kunnen worden (zie het antwoord van de Commissie op aanbeveling 1). De Commissie is echter niet van mening dat de voorgestelde analysebenaderingen beter zijn dan de beoordelingsmethoden die de diensten van de Commissie momenteel gebruiken.

    Wat DG AGRI betreft: om ervoor te zorgen dat de EU-organen die het gemeenschappelijk landbouwbeleid beheren over passende beheer- en controlesystemen beschikken, worden ze nauwlettend gevolgd door de auditdiensten van DG AGRI. Deze controles van DG AGRI vormen daarmee ook een indirect onderzoek naar de ontvangers van EU-middelen.

    Het kwaliteitsborgingskader dat de Commissie heeft ingesteld om de wettigheid en rechtmatigheid van uitgaven te waarborgen, minimaliseert tevens het frauderisico.

    47

    De diensten van de Commissie geven prioriteit aan het signaleren van zwakke punten en fraudeconstructies en aan activiteiten die de bewustwording over deze constructies vergroten.

    Ten aanzien van de oorzaken van fraude overweegt de Commissie om de profilering van fraudeurs die het op de EU-begroting hebben gemunt, te intensiveren, als een van de taken van de door de Rekenkamer aanbevolen versterkte analysefunctie.

    48

    De werkwijze van fraudeurs waarnaar de Rekenkamer verwijst (d.w.z. de aard van de fraude, zoals kunstmatig geschapen voorwaarden), valt onder de analysewerkzaamheden van OLAF.

    Omdat ingewikkelde regels vaak fout- en fraudegevoelig zijn, heeft de Commissie een voorstel gedaan om algemene en sectorale financiële regels te vereenvoudigen. Dat dit werkt, blijkt bijvoorbeeld uit Horizon 2020, waarbij minder onregelmatigheden en fraude voorkomen. In het Financieel Reglement 2018 zijn de regels voor onkostenvergoedingen verder vereenvoudigd door het gebruik van de eenvoudige kostenopties (forfaitaire vergoedingen) en van financieringsvormen die niet aan kosten zijn gekoppeld, te bevorderen. Dat levert eenvoudigere en minder fraudegevoelige regels op voor de uitgavenprogramma's voor 2021-2027.

    Tekstvak 2

    De Commissie deelt de zorgen van de Rekenkamer. Om kunstmatige voorwaarden aan te tonen, moeten de strikte voorwaarden die het Europees Hof van Justitie heeft geformuleerd, worden gevolgd. Dit is van essentieel belang om de rechtszekerheid te waarborgen voor begunstigden die zich aan de toepasselijke wetgeving houden. Daarom mogen betaalorganen betaling alleen weigeren op basis van duidelijk bewijs en dus niet op basis van louter vermoedens. Bijgevolg steken zij vaak tijd en moeite in het vergaren van overtuigend bewijs en starten zij pas daarna een terugvorderingsprocedure.

    49

    De "mogelijkheid om discretionaire uitgaven te doen" waarnaar de Rekenkamer verwijst, houdt verband met het subsidiariteitsbeginsel, maar is niet onbeperkt: er moeten met de Commissie criteria en voorwaarden voor subsidiabiliteit worden afgesproken die daarna niet eenzijdig kunnen worden gewijzigd. In die zin zijn uitgaven nooit volledig discretionair.

    De "toegestane" mate van discretionaire uitgaven heeft alleen betrekking op bepaalde terreinen van gedeeld beheer, waarvoor lidstaten officieel autoriteiten moeten aanwijzen die de middelen beheren en ook verplicht zijn een beheers- en controlesysteem op te zetten met toereikende beheersverificaties en een onafhankelijk auditorgaan.

    De Commissie voert audits uit (systeem- en operationele audits) waarbij risico's worden vastgesteld. Bij ernstige tekortkomingen in het beheers- en controlesysteem kunnen betalingen aan programma's worden opgeschort.

    Dit betekent dat het wettelijk kader voor gedeeld beheer in de programmaperiode 2014-2020 waarborgt dat er op alle niveaus controlemaatregelen zijn genomen, daarbij rekening houdend met de risico's die aan discretionaire uitgaven zijn verbonden.

    Beheersautoriteiten beschikken over enkele discretionaire bevoegdheden, maar de uitvoering van programma's wordt gecontroleerd door een onafhankelijke auditorganisatie en de autoriteiten blijven gehouden aan het EU-recht en voorwerp van controles door de Commissie en/of de Europese Rekenkamer en van onderzoeken door OLAF.

    De Commissie zal niettemin de suggestie van de Rekenkamer overwegen om te analyseren hoe discretionaire bevoegdheden in door de EU medegefinancierde programma's het frauderisico beïnvloeden.

    Gezamenlijk antwoord op de paragrafen 50-54:

    Het strategisch beheer van frauderisico's en fraudepreventie zijn belangrijke doelstellingen van de Commissie.

    Die heeft een decentraal model voor financieel beheer ingesteld, waarin gedelegeerde ordonnateurs, bv. directeurs-generaal, verantwoordelijk zijn voor de interne controle, met inbegrip van risicobeheer en fraudepreventie. Alle diensten van de Commissie zijn met ingang van 2017 verplicht om een hoge leidinggevende aan te wijzen die verantwoordelijk is voor het risicobeheer en die de gedelegeerde ordonnateur bijstaat en adviseert op het gebied van de interne controle, met inbegrip van het beheer van frauderisico's. Verder moet worden opgemerkt dat ook de lidstaten een belangrijke rol spelen bij het beheer van frauderisico's voor de EU-begroting, met name op de terreinen met gedeeld beheer.

    Het Commissielid dat is belast met de fraudebestrijding, geeft sturing aan en doet voorstellen voor initiatieven om de fraudebestrijding te verbeteren, terwijl het college van Commissieleden de algehele verantwoordelijkheid voor het beheer van de EU-begroting draagt. Ieder Commissielid ontvangt informatie over fraude direct van de onder hem of haar ressorterende dienst en meldt belangrijke fraudegevallen bij het college.

    Middels de opdrachtbrieven van de Commissievoorzitter wordt aan iedere commissaris opgedragen speciaal aandacht te besteden aan gedegen financieel beheer van EU-middelen. Dit vergroot de politieke wil van de Commissie om nultolerantie tegenover fraude te betrachten en de EU-begroting systematisch tegen fraude te beschermen.

    De Commissie is van mening dat OLAF een grotere en meer strategische rol zou kunnen spelen als coördinator van het fraudebestrijdingsbeleid van de diensten en uitvoerende agentschappen van de Commissie.

    De Commissie merkt op dat bijlage V een vereenvoudigde weergave van haar governancemodel vormt. De Commissie merkt bovendien op dat in haar financieelbeheersmodel in werkelijkheid onderscheid wordt gemaakt tussen politieke en operationele verantwoordelijkheden.

    55

    De Commissie is van mening dat OLAF al een rol speelt, doordat het een overzicht geeft van de fraudebestrijdingsmaatregelen van de Commissie en rapporteert over de resultaten daarvan. OLAF is onder meer de leidende dienst bij het ontwikkelen van de gemeenschappelijke fraudebestrijdingsstrategie en coördineert de uitvoering daarvan. Bovendien geeft OLAF methodologische richtsnoeren voor de fraudebestrijdingsstrategieën van de departementen en bewaakt het de uitvoering daarvan door deel te nemen aan de centrale toetsing van beheersplannen en jaarlijkse activiteitenverslagen.

    De toezichthoudende rol van OLAF wordt meegenomen in de huidige actualisering van de CAFS.

    56

    In de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen 2014-2020 (GB-verordening) wordt voor het eerst een voorschrift ingevoerd op grond waarvan lidstaten doeltreffende, evenredige en op een risicobeoordeling gebaseerde fraudebestrijdingsmaatregelen moeten nemen.

    De Commissie is in 2017 een inventariserend onderzoek gestart naar de tenuitvoerlegging van artikel 125, lid 4, onder c), in alle lidstaten. Dit onderzoek is in 2018 afgerond en uit de bevindingen blijkt dat de lidstaten over het algemeen beschikken over fraudebestrijdingsmaatregelen die in verhouding staan tot de vastgestelde risico's.

    DG EMPL is in 2018 een thematische audit van de doeltreffendheid en evenredigheid van de fraudebestrijdingsmaatregelen gestart (deze heeft betrekking op programma's van DG REGIO en DG EMPL).

    Samen met de programma-autoriteiten van de lidstaten inzake cohesiebeleid monitort de Commissie alle fraudezaken die onder haar aandacht worden gebracht.

    In het Raadgevend Comité coördinatie fraudebestrijding (COCOLAF) worden regelmatig beproefde methoden uitgewisseld, waarvan verslag wordt gedaan in het jaarlijkse PIF-verslag.

    59

    Belangrijke terugkerende activiteiten uit de CAFS van 2011 (zoals de actualisering van de fraudebestrijdingsstrategieën van de departementen, het fraudebestendig maken van financieringsinstrumenten en fraudebestrijdingstraining) lopen tot op heden door en worden verantwoord in de jaarlijkse activiteitenverslagen van de diensten. De in de CAFS van 2011 bekendgemaakte beginselen die aan de fraudebestrijding door de Commissie ten grondslag liggen, blijven geldig.

    60

    De Commissie bevestigt dat haar fraudebestrijdingsstrategie vooral algemene doelstellingen heeft, die echter worden uitgevoerd door middel van uiterst gerichte maatregelen, waaraan outputindicatoren zijn gekoppeld.

    Waar mogelijk en adequaat heeft de Commissie kwantitatieve doelen vastgesteld (bv. de deelname aan fraudebestrijdingstraining of de mate van fraudebewustzijn binnen de DG's) die zijn ingebed in de AFS'en en de desbetreffende strategische plannings- en programmadocumentatie (beheersplannen/jaarlijkse activiteitenverslagen).

    Dit neemt niet weg dat de Commissie met de Rekenkamer van mening is dat het wenselijk zou zijn de resultaatgerichtheid en meetbaarheid van haar fraudebestrijding te vergroten. Voor verdere verbetering op dit gebied is een betere analysefunctie nodig, zoals de Rekenkamer ook aanbeveelt. Deze kan echter slechts geleidelijk worden ingevoerd.

    62

    In het jaarlijkse PIF-verslag worden de resultaten van de fraudebestrijdingsmaatregelen van de Commissie en de lidstaten gepresenteerd, en wordt tevens, zij het in beperkte mate, de doeltreffendheid van enkele van deze maatregelen beoordeeld, met name die van de lidstaten.

    Het PIF-verslag biedt weliswaar geen absolute beoordeling van de doeltreffendheid van alle horizontale fraudebestrijdingsmaatregelen die de EU en haar lidstaten hebben genomen, maar met het alomvattende overzicht van de genomen fraudebestrijdingsmaatregelen voldoet het wel aan het doel dat er in artikel 325, lid 5, van het VWEU aan wordt gesteld. Om de algehele doeltreffendheid van deze maatregelen te kunnen beoordelen, zijn gerichtere, dieper gravende en arbeidsintensievere onderzoeken nodig.

    63

    Het jaarlijkse beheers- en prestatieverslag (AMPR) inzake de EU-begroting is gebaseerd op de informatie die door de gedelegeerde ordonnateurs in hun jaarlijkse activiteitenverslag ter beschikking wordt gesteld. Het bevat een deel over fraudebestrijding, met informatie over de fraudebestrijdingsstrategieën en, sinds 2017, een deel over de bescherming van de EU-begroting. De Commissie zal nader overwegen hoe zij haar fraudebestrijdingsbeleid het beste in het AMPR kan presenteren. Daarbij geldt echter dat dit gemeenschappelijk verslag, dat het gehele scala aan beleid en maatregelen van de Commissie beslaat, zijn samenvattend karakter moet behouden. Nadere informatie over de fraudebestrijdingsmaatregelen van de Commissie wordt verstrekt in het jaarlijkse PIF-verslag en de jaarlijkse activiteitenverslagen van de DG's. In die laatste is een speciale paragraaf gewijd aan de preventie en opsporing van fraude.

    64

    De Commissie is met de Rekenkamer van mening dat het wenselijk zou zijn de resultaatgerichtheid en meetbaarheid van haar fraudebestrijding te vergroten.

    Zie ook het antwoord van de Commissie op paragraaf 60.

    67

    De Commissie onderstreept dat artikel 125, lid 4, onder c), voor de diensten van de Commissie het kader vormt voor versterking van hun inspanningen om fraude met de ESI-fondsen 2014-2020 te bestrijden. Om de EU-begroting te beschermen en te waarborgen hebben de diensten van de Commissie echter al in de programmaperiode 2007-2013 doeltreffende en evenredige onregelmatigheidscontroles ingevoerd, voordat de uitgaven werden gedaan.

    Een overzicht van de resultaten van de eerdere fraudebestendigheidsmaatregelen van de Commissie wordt gepresenteerd in een werkdocument van de diensten van de Commissie uit 2007 60. Zo had de Commissie voor de programmaperiode 2007-2013 een toetsing ingesteld van de plicht van de lidstaten om onregelmatigheden op terreinen met gedeeld beheer te melden. 61

    In de sectorspecifieke wetgeving op het gebied van gedeeld beheer zijn bepalingen opgenomen over onregelmatigheden, waar fraude deel van uitmaakt. Die bepalingen bestaan al geruime tijd.

    68

    De Commissie heeft opdracht gegeven voor een studie naar het voorkomen van fraude en corruptie bij de ESI, Preventing fraud and corruption in the European Structural and Investment Funds – taking stock of practices in the EU Member States, waarin een overzicht wordt gegeven van de wijze waarop de lidstaten uitvoering geven aan artikel 125, lid 4, onder c) van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (GB-verordening). Deze studie is in 2018 afgerond en geeft onder meer een overzicht van de werkwijzen en maatregelen in de lidstaten. De studie wordt beschouwd als een eerste stap en op basis van de uitkomsten zal de Commissie follow-up en nadere maatregelen overwegen.

    70

    Het ontbreken van een standaardprocedure voor de follow-up van administratieve aanbevelingen, die allemaal verschillend zijn, mag niet worden uitgelegd als zouden deze aanbevelingen geen effect hebben. OLAF bekijkt overigens van geval tot geval wat er met zijn aanbevelingen is gedaan. OLAF en de Commissie onderzoeken momenteel hoe de controle van de follow-up op de administratieve aanbevelingen van OLAF kan worden verbeterd.

    71

    Het beoordelen van frauderisico's maakt deel uit van het kader van de Commissie voor de effectbeoordeling van wetgevingsvoorstellen. Instrument 25 voor fraudepreventie is met de herziening van 2017 toegevoegd aan de Toolbox voor betere regelgeving 62. In een effectbeoordeling moet uitsluitend naar frauderisico's worden gekeken wanneer dat relevant is. Dit is een belangrijk beginsel van de evenredige analyse die ten grondslag ligt aan het effectbeoordelingssysteem van de Commissie.

    72

    Niets in de richtsnoeren voor betere regelgeving van vóór 2017 stond frauderisicobeoordelingen in de weg. Voor de periode 2014-2020 zijn deze dan ook uitgevoerd, al schreven de richtsnoeren ze op dat moment niet voor. Uitgavenprogramma's zijn in samenwerking met de uitgavendepartementen en OLAF fraudebestendig gemaakt, overeenkomstig de mededeling van de Commissie over fraudebestendigheid van 2007 en de CAFS van 2011. De herziene richtsnoeren voor betere regelgeving van 2017 voorzien uitdrukkelijk in een instrument voor fraudebestrijding.

    73

    Tot de doelstellingen van de interne controle behoren de preventie, opsporing, correctie en follow-up van fraude en onregelmatigheden (artikel 32 Financieel Reglement).

    In het geval van gedeeld beheer, waaronder 80 % van de EU-begroting valt, moet het frauderisico door de beheersautoriteit worden beoordeeld in het kader van het programma (artikel 125, lid 4, onder c), van de GB-verordening). De programmavoorstellen voor de periode 2021-2027 bevatten een bepaling die de beheersautoriteit van het programma verplicht te zorgen voor "doeltreffende en evenredige fraudebestrijdingsmaatregelen en -procedures op basis van de vastgestelde risico's". Als deze bepaling eenmaal is vastgesteld, zal zij van toepassing zijn op de zeven fondsen met gedeeld beheer waarvoor de GB-verordening geldt.

    Het voorschrift dat bij de vormgeving van de uitgavenprogramma's de frauderisico's beoordeeld moeten worden, zal in het meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode na 2020 weliswaar nog sterker geformaliseerd worden, ook in het huidige MFK was fraudebestendigheid al een beginsel dat door de Commissie werd hooggehouden.

    Meer in het bijzonder is de Commissie van mening dat het de kwestie van controles voor de preventie en opsporing van fraude op de juiste wijze heeft aangepakt door in elk van de begeleidende wetgevingsvoorstellen van 29 mei 2018 bij het MFK-pakket een reeks substantiële maatregelen voor te stellen:

    • in de financiële memoranda bij besluiten worden de te nemen maatregelen ter preventie van fraude en onregelmatigheden opgesomd;
    • in speciale bepalingen wordt gesteld wie (bv. de Commissie of de lidstaten) doeltreffende en evenredige fraudebestrijdingsmaatregelen en -procedures op basis van de vastgestelde risico's zal instellen;
    • in een speciale overweging worden de bevoegdheden van OLAF (en vanaf 2020 ook die van het EOM) nogmaals opgesomd en worden de verordeningen genoemd waaraan deze bevoegdheden zijn ontleend.

    De relevantie van deze fraudebestendigheidsmaatregelen is door OLAF onderzocht, voordat ze door de Commissie werden vastgesteld.

    Bovendien heeft het nieuwe Financieel Reglement geleid tot financieringsmethoden die eenvoudiger en daardoor minder fraudegevoelig zijn, zoals de mogelijkheid om voor subsidies forfaitaire vergoedingen, financiering volgens een vast percentage en eenheidskosten te gebruiken.

    75

    Ter bescherming van de financiële belangen van de EU tegen onbetrouwbare marktdeelnemers heeft de Commissie in de uitgavenprogramma's uit het MFK voor na 2020 horizontale overwegingen en bepalingen voorgesteld.

    Aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Rekenkamer zijn de noodzakelijke en equivalente rechten en toegang toegekend, overeenkomstig het Financieel Reglement.

    De mogelijkheid tot hergebruik van bijdragen uit de fondsen, zoals bepaald in de GB-verordening, dient als stimulans voor de lidstaten om zelf financiële correcties toe te passen.

    De Commissie zorgt ervoor dat het systeem fraudebestendig wordt gemaakt en werkt, in het kader van de huidige actualisering van de CAFS, aan herziening van de daarvoor gebruikte methode.

    Zie ook het antwoord op paragraaf 72.

    80

    Besluiten over sancties worden niet alleen gebaseerd op informatie die afkomstig is van de in deze opmerking genoemde instellingen. Ze kunnen ook worden gebaseerd op, onder andere, informatie uit audits die door of onder de verantwoordelijkheid van ordonnateurs zijn gehouden, disciplinaire maatregelen van bevoegde toezichtsorganen wier taak het is de toepassing van professionele ethische normen te verifiëren en besluiten van de Commissie of bevoegde nationale autoriteiten in verband met inbreuken op EU- of nationaal mededingingsrecht.

    In de toekomst zouden feiten die zijn vastgesteld in het kader van door het EOM uitgevoerde audits of onderzoeken, eveneens een bron van informatie moeten gaan vormen.

    81

    Voor uitsluiting van onbetrouwbare marktpartijen op grond van een aanbeveling van het in artikel 143 van het Financieel Reglement (voorheen artikel 108 van het Financieel Reglement 2012) bedoelde panel moet een bepaalde procedure worden gevolgd, opdat het recht om te worden gehoord en het evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen.

    82

    Fraude of corruptie gaan vaak samen met andere uitsluitingsgronden. Waar uitsluiting op grond van fraude of corruptie voor feiten die vóór 2016 waren begaan, wettelijk niet mogelijk was, werd daarom op andere gronden tot uitsluiting besloten, zoals ernstige beroepsfouten of ernstige inbreuken op de contractuele bepalingen, zodat de afschrikkende werking van het systeem gewaarborgd was.

    83

    Voor feiten die dateren van vóór de inwerkingtreding van het nieuwe Financieel Reglement in augustus 2018, staat de wetgeving in uitsluitingssituaties de uitsluiting toe van natuurlijke personen die essentieel zijn voor de gunning van het contract of voor de uitvoering van de contractuele verplichtingen.

    84

    Voor vanaf 2016 daterende feiten staat het Financieel Reglement de uitsluiting toe van marktdeelnemers waarvan een beheerder zich in een uitsluitingssituatie bevindt. De Commissie zal waar nodig van deze mogelijkheid gebruikmaken en is van mening dat andere instellingen en EU-lichamen dat ook zouden moeten doen.

    Het nieuwe Financieel Reglement biedt mogelijkheden om lege vennootschappen en het gebruik van belastingparadijzen door tussenpersonen die EU-gelden beheren, tegen te gaan.

    Hierbij moet worden opgemerkt dat de twee systemen binnen verschillende wettelijke beperkingen opereren. Zo is tegen besluiten van de Wereldbank geen beroep mogelijk en/of zijn er geen nationale gerechtelijke bevelen op van toepassing.

    Gezamenlijk antwoord op de paragrafen 85 en 86:

    Arachne kan belangrijke ondersteuning bieden bij doeltreffende en evenredige fraudebestrijdingsmaatregelen overeenkomstig artikel 125, lid 4, onder c), van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen. Arachne is bedoeld om autoriteiten in lidstaten te helpen fouten en onregelmatigheden bij projecten, begunstigden, contracten en contractanten te voorkomen en op te sporen.

    Sinds 2013 informeren de diensten van de Commissie de autoriteiten van de lidstaten regelmatig over de mogelijke voordelen van het gebruik van Arachne.

    87

    De Commissie onderzoekt of de gegevens uit EDES (en misschien ook uit de baten-lastenadministratie) in Arachne geïntegreerd kunnen worden, ook om het directe uitgavenbeheer te kunnen toetsen op de aanwezigheid van fraude-indicatoren.

    88

    De ontwikkeling van Arachne is in mei 2013 voltooid (eerste installatie) en sindsdien zijn de gegevens van de lidstaten die besloten hadden om Arachne in hun fraudebestrijdingsstrategie te integreren, geleidelijk ingevoerd.

    Sinds het nieuwe Financieel Reglement in werking is getreden, geldt EDES voor alle aspecten van het directe en indirecte beheer.

    Het nieuwe EDES-systeem is in 2016 gestart, zodat de bevindingen van de Rekenkamer slechts op de beginperiode tot 30 juni 2018 zijn gebaseerd. Op grond daarvan kan de werking van het systeem, inclusief de afschrikkende werking, niet worden beoordeeld.

    90

    De Commissie vestigt de aandacht op de volgende aanvullende aspecten, die van belang zijn bij de beoordeling van de effecten van de door OLAF gehouden administratieve onderzoeken:

    • een diepgaande analyse van administratieve aanbevelingen om systematische tekortkomingen aan te pakken;
    • door OLAF tijdens een onderzoek krachtens artikel 7 van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 genomen voorzorgsmaatregelen om verdere verergering van fraude of onregelmatigheden te voorkomen;
    • de afschrikkende werking van de onderzoeken van OLAF op potentiële fraudeurs;
    • de verantwoordelijkheid van de diensten van de Commissie en de lidstaten om te zorgen dat het werk van OLAF in de praktijk effectief is (door bij OLAF meldingen te doen en de aanbevelingen van OLAF uit te voeren).

    Bovendien hebben de Commissie en/of OLAF een aantal belangrijke hervormingen in gang gezet om de onderzoeken van OLAF effectiever te maken, waaronder:

    • OLAF: aan onderzoekers gerichte instructies voor financiële aanbevelingen (2016);
    • OLAF: toetsing van de eigen regels voor monitoring van aanbevelingen om de follow-up sneller te laten verlopen (2017);
    • de PIF-richtlijn (2017);
    • de herziening van het Financieel Reglement (2018);
    • het voorstel tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 om, onder andere, de onderzoeksinstrumenten van OLAF te verbeteren en het gebruik van de eindverslagen van OLAF te vergemakkelijken (2018).
    91

    De justitiële aanbevelingen van OLAF kunnen ook algemene voorstellen aan de gerechtelijke autoriteiten bevatten om alle bevindingen uit het eindverslag van OLAF mee te wegen, wat de autoriteiten meer ruimte biedt om maatregelen te nemen.

    92

    Overeenkomstig artikel 11, lid 1, van de OLAF-verordening geven de aanbevelingen van OLAF aan welke maatregelen de IBOA's en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten nemen. Op grond van artikel 11, lid 2, vormen eindverslagen van OLAF toelaatbare bewijsmiddelen in de administratieve en gerechtelijke procedures van de lidstaat, op dezelfde wijze en volgens dezelfde regels als de administratieve verslagen van de nationale administratieve controleurs. Om de impact van de OLAF-onderzoeken verder te vergroten, heeft de Commissie in haar voorstel tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 maatregelen opgenomen om de bruikbaarheid van de eindverslagen van OLAF bij nationale procedures te verbeteren.

    94

    De follow-up van door OLAF gedane justitiële aanbevelingen door de nationale autoriteiten is al geruime tijd een probleem, dat bij OLAF en de Commissie bekend is. Het is, zoals hierboven al is toegelicht, te wijten aan een aantal factoren, bv. het feit dat elke lidstaat een eigen vervolgingsbeleid voor PIF-delicten kent.

    Om dit probleem aan te pakken heeft de Commissie de instelling van het EOM voorgesteld. Verwacht wordt dat dit in lidstaten die deelnemen aan het EOM zal zorgen voor een samenhangender en doeltreffender vervolgingsbeleid van misdrijven die de EU-begroting schaden, wat tot meer strafvervolgingen, veroordelingen en terugvorderingen zal leiden.

    Bovendien worden in Richtlijn (EU) 1371/2017 (de PIF-richtlijn) nadere maatregelen genomen ten aanzien van de verschillen in het toepassingsgebied en de definitie van strafbare feiten (zie ook het antwoord op paragraaf 97).

    Een van de doelen van het recente voorstel tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 is om de onderzoeksfunctie van OLAF effectiever te maken. De verwachting is dan ook dat het gebruik van de bevindingen van OLAF bij gerechtelijke procedures in de lidstaten zal verbeteren.

    Om een beter beeld te krijgen van de exacte redenen voor seponering en om de follow-up van de onderzoeken te verbeteren heeft OLAF de follow-up door de lidstaten van zijn tussen 1 januari 2008 en 31 december 2015 gedane justitiële aanbevelingen grondig geanalyseerd. Er zijn 169 door OLAF gedane en door de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten geseponeerde justitiële aanbevelingen onderzocht, op een totaal van 317 aanbevelingen. Om het percentage tenlasteleggingen te verhogen, voert OLAF een voortdurende dialoog met de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten.

    95

    Bij een vergelijking van de aantallen tenlasteleggingen als gevolg van justitiële aanbevelingen van OLAF en de aantallen door de lidstaten zelf ingestelde vervolgingen moet rekening worden gehouden met de andere context en omstandigheden waarin OLAF en de nationale autoriteiten opereren.

    Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Unie en de lidstaten om fraude en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, te bestrijden63. Daarbij nemen de lidstaten uiteraard een groter numeriek aandeel voor hun rekening. Dit blijkt ook uit de cijfers die de Commissie jaarlijks publiceert in haar verslagen over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (PIF-verslagen)64.

    De activiteiten op EU- en nationaal niveau vullen elkaar aan en het feit dat het EU-niveau beschikt over eigen onderzoekscapaciteit is een cruciaal element in de strijd tegen fraude in al zijn facetten. Beide niveaus hebben baat bij nauwe samenwerking.

    OLAF verschaft bovendien vaak informatie en verleent bijstand aan de bevoegde nationale autoriteiten in de lidstaten, ook als het niet de leidende partij in het onderzoek is, en draagt bij aan onderzoeken van nationale autoriteiten, met name bij coördinatiezaken.

    96

    De Commissie merkt op dat in het rapport van de Rekenkamer de percentages tenlasteleggingen dan wel seponeringen van justitiële aanbevelingen van OLAF niet worden vergeleken met gegevens dienaangaande uit de lidstaten. Met een dergelijke vergelijking zou het gemakkelijker zijn geweest te beoordelen of de aanbevelingen van OLAF op het nationale niveau voldoende effect hebben.

    Omdat de informatiewaarde van het aantal tenlasteleggingen op zich beperkt is, heeft OLAF een grondiger analyse gemaakt van de follow-up van zijn tussen 1 januari 2008 en 31 december 2015 uitgebrachte justitiële aanbevelingen door de lidstaten, zoals vermeld bij paragraaf 94.

    Deze analyse beperkte zich niet tot het terrein van de uitgaven – het onderwerp van de controle door de Rekenkamer –, maar omvatte ook interne onderzoeken en het terrein van de inkomsten, zoals onderzoeken naar de douane.

    Eerste bullet: OLAF heeft de follow-up van zijn justitiële aanbevelingen door de lidstaten geanalyseerd en uit die analyse komt naar voren dat zaken waarbij er sprake is van "gebrek aan bewijs", een brede categorie vormen, die uiteenlopende feitelijke en juridische situaties omvat. Er vallen met name zaken onder waarbij het in de praktijk voor OLAF niet doenlijk was de bewijsvoering volledig rond te krijgen, omdat OLAF over beperkte onderzoeksbevoegdheden beschikte, of omdat de autoriteiten van de lidstaten, vanwege onzekerheid over de toepasselijke wetgeving, de bewijskracht van het eindverslag van OLAF in twijfel trokken.

    Daar komt bij dat de lidstaten verschillende procedurele regels en gebruiken kennen, zodat het aantal zaken dat wegens "gebrek aan bewijs" wordt geseponeerd (een gangbare verklaring voor het niet aanhangig maken van een zaak), kan verschillen. De lidstaten kennen in de diverse fasen van onderzoek en vervolging over het algemeen een grote mate van oordeelsvrijheid.

    Verder moet worden benadrukt dat de precieze overwegingen die aan een seponering ten grondslag liggen, in een aanzienlijk aantal gevallen niet aan OLAF worden doorgegeven.

    Tweede bullet: Hoewel er op grond van de PIF-overeenkomst (hangende de omzettingen van de PIF-richtlijn) een zekere mate van overeenkomst is bereikt, bestaan er op detailniveau nog altijd opmerkelijke verschillen in nationaal strafrecht die van invloed kunnen zijn op de vraag of iets in een lidstaat als strafbaar feit geldt. OLAF beoordeelt de te onderzoeken feiten altijd eerst om te bepalen of deze volgens het toepasselijk EU-recht onder de definitie van EU-fraude vallen. Het is vervolgens een bevoegdheid van de nationale autoriteiten om te besluiten of zij de aanbevelingen van OLAF al dan niet opvolgen.

    Derde bullet: Hoewel verjaring in principe als een "objectieve" reden kan worden beschouwd, zijn uitsluitend de gerechtelijke autoriteiten bevoegd om een bepaald geheel aan feiten als strafbaar aan te merken. Zij genieten hierbij een ruime oordeelsvrijheid. Of een zaak als verjaard wordt beschouwd, hangt bijvoorbeeld af van het gewicht dat aan een strafbaar feit wordt toegekend. Dat kan de verjaringstermijn sterk beïnvloeden. Ook bv. het oordeel over de vraag wanneer een strafbaar feit is begonnen en geëindigd, of dit feit bij voortduring of herhaaldelijk is gepleegd, evenals vragen over onderbreking en opschorting brengen ingewikkelde beoordelingen mee op grond van de eigen kenmerken van de nationale rechtskaders. In veel gevallen kan OLAF hierover te rade gaan bij de nationale autoriteiten en kan het zich erop richten de terugvordering van financiële middelen mogelijk te maken.

    Verder moet worden opgemerkt dat het de gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle partijen is om verjaring te voorkomen, met name van de EU-instellingen en de lidstaten, die OLAF tijdig van informatie moeten voorzien.

    Zie ook het antwoord van de Commissie op paragraaf 97.

    97

    OLAF werkt nauw en constructief samen met een groot aantal nationale autoriteiten. Dat geldt voor zowel de onderzoeksfase (coördinatie van de onderzoeksactiviteiten, informatie-uitwisseling, hulp bij het verkrijgen van toegang tot bankrekeningen enzovoort), als de daaropvolgende fase (uitvoering van de aanbevelingen van OLAF door de nationale autoriteiten). Als OLAF en de nationale autoriteiten de wet of de feiten verschillend uitleggen, kan er een bijeenkomst worden belegd.

    De Commissie benadrukt dat de rechterlijke macht van de lidstaten onafhankelijk is van OLAF en dat ook moet zijn. Dat betekent dat de nationale autoriteiten soms andere conclusies trekken dan OLAF. De problemen die voortvloeien uit het feit dat er tussen de lidstaten grote verschillen bestaan in het toepassingsgebied en de definitie van strafbare feiten en in verjaringstermijnen, worden gericht aangepakt in de nieuwe PIF-richtlijn (Richtlijn (EU) 1371/2017, in het bijzonder de artikelen 3 en 4). De lidstaten moeten de PIF-richtlijn uiterlijk juli 2019 in nationaal recht hebben omgezet. In de PIF-richtlijn zijn bovendien voor het eerst speciale regels opgenomen voor verjaringstermijnen van PIF-delicten (artikel 12). Het voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 voorziet onder meer in de behoefte aan een duidelijker rechtskader voor de onderzoeksmaatregelen van OLAF.

    98

    De samenwerking tussen OLAF en de nationale openbaar aanklagers heeft zich inmiddels bewezen en verloopt over het algemeen goed. OLAF-onderzoeken vormen vaak een aanvulling op het nationale onderzoek, doordat ze ingaan op aspecten die buiten het bestek van de nationale zaak vallen. OLAF beschouwt een zorgvuldige afstemming met nationale autoriteiten als een goede praktijk, die vaak wordt toegepast om dubbel werk te voorkomen en de risico's voor de respectieve onderzoeksactiviteiten te beperken.

    De Commissie benadrukt het feit dat OLAF op grond van artikel 12 van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 de openbaar ministeries vaak al vóór het einde van het onderzoek informeert.

    99

    De Commissie merkt op dat seponering van zaken door de nationale gerechtelijke autoriteiten niet per se het gevolg is van een gebrekkige samenwerking tussen OLAF en de nationale autoriteiten, al is op dat vlak zeker verbetering mogelijk (zie ook de antwoorden van de Commissie op paragraaf 97 en 98). Een belangrijke reden voor de verjaring van feiten zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat OLAF de informatie in eerste instantie te laat kreeg aangeleverd, of dat de ontvanger van de justitiële aanbeveling daar niet op efficiënte wijze gevolg aan heeft gegeven.

    OLAF levert over het algemeen geen verjaarde zaken aan de rechterlijke macht aan.

    100

    De Commissie wil de complexiteit van de zaak benadrukken.

    De onderzoeksbevoegdheden van een administratieve dienst zijn nu eenmaal niet te vergelijken met die van onderzoeksorganen die voor de nationale openbaar ministeries werken. Het kan dan ook gebeuren dat OLAF, ondanks grote onderzoeksinspanningen, door zijn beperkte onderzoeksbevoegdheden en praktische mogelijkheden niet in staat is duidelijk bewijsmateriaal voor een strafbaar feit te verzamelen. Belangrijke elementen van het bewijsmateriaal voor fraude, zoals smeergeldbetalingen, de individuele verantwoordelijkheden van de betrokken personen of opzet, kunnen dan niet worden verkregen.

    Bovendien vormt artikel 11, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 niet per se een toereikende rechtsgrondslag, op grond waarvan de gerechtelijke autoriteiten van lidstaten het verslag van OLAF als bewijs in een rechtszaak kunnen aanvoeren.

    In sommige lidstaten moeten de openbaar aanklagers na ontvangst van het eindverslag van OLAF dan ook opnieuw onderzoek doen om toelaatbaar bewijs te verzamelen. In dergelijke gevallen heeft een seponering wegens gebrek aan bewijs dan ook niet betrekking op het door OLAF verzamelde bewijsmateriaal, maar op het door de nationale onderzoekers verzamelde bewijsmateriaal (zie ook het antwoord van de Commissie op paragraaf 102).

    Omgekeerd lijkt het erop dat sommige openbaar aanklagers verwachten dat de eindverslagen van OLAF klaar voor gebruik zijn en verder onderzoek overbodig maken of dat, wanneer de openbaar aanklagers het door OLAF verzamelde bewijs niet kunnen gebruiken, zij slechts het door OLAF reeds verrichte onderzoek hoeven te herhalen. In dat geval wordt een zaak soms wegens gebrek aan bewijs terzijde geschoven, als het eindverslag van OLAF niet reeds het volledige bewijs bevat.

    Er zijn ook zaken waarin het sepot lijkt ingegeven door een beperkte kennis van de regels voor EU-financiering, met name de verplichting van de begunstigde om juiste informatie te verstrekken.

    Seponering door de nationale autoriteiten kan ook bij politiek gevoelige zaken voorkomen.

    Dat alles neemt niet weg dat OLAF blijft werken aan betere eindverslagen en betere follow-up van zijn aanbevelingen. Een aantal projecten is al in voorbereiding, zoals nieuwe modellen voor de eindverslagen.

    101

    Hoeveel tijd er verstrijkt nadat een vermeend strafbaar feit is gepleegd, hangt niet alleen samen met de duur van het onderzoek door OLAF – die is de afgelopen jaren korter geworden – maar ook met de opsporing van de fraude, het moment waarop deze aan OLAF wordt gecommuniceerd en het moment waarop de nationale openbaar aanklager ten slotte vervolg geeft aan de aanbevelingen van OLAF.

    De Commissie merkt op dat de analyse van de follow-up die aan de onderzoeken van OLAF wordt gegeven, is gebaseerd op een naar verhouding klein aantal interviews met diensten van de Commissie en gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten.

    Zie ook het antwoord van de Commissie op paragraaf 99.

    102

    De Commissie heeft de OLAF-verordening in 2017 geëvalueerd en daarbij vastgesteld dat de belangrijkste belemmering voor de follow-up van justitiële aanbevelingen het feit is dat de verordening onvoldoende waarborgen bevat voor de toelaatbaarheid van OLAF-verslagen als bewijs in rechtszaken. In sommige lidstaten moeten de openbaar aanklagers na ontvangst van het eindverslag van OLAF al het onderzoek opnieuw doen om toelaatbaar bewijs te verzamelen. Het is de vraag of dit efficiënt is en het kan bovendien tot verjaring leiden.

    De toelaatbaarheidskwestie wordt in het voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 aangepakt.

    Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat niet alle lidstaten het legaliteitsbeginsel toepassen: in landen waar het openbaar ministerie de discretionaire bevoegdheid heeft al dan niet tot vervolging over te gaan, kan een eindverslag van OLAF een doorslaggevend argument zijn om een justitieel onderzoek in gang te zetten.

    103

    De Commissie merkt op dat de afgesloten en lopende onderzoeken van OLAF gemiddeld 15,8 maanden duurden en dat de selectie van deze zaken gemiddeld 1,8 maanden duurde.65.

    OLAF kan een onderzoek instellen naar aanleiding van een analyse van informatie die mogelijk voor onderzoek in aanmerking komt en die afkomstig is uit externe bronnen. Dit gebeurt zonder onnodige vertraging.

    Om onregelmatigheden onverwijld aan te pakken, leidt OLAF ook vaak zaken in op grond van informatie die uit eigen onderzoekswerkzaamheden is verkregen.

    104

    De oprichting van het EOM zal ertoe bijdragen dat bepaalde tekortkomingen van het huidige stelsel van onderzoek en vervolging van strafbare feiten tegen de financiële belangen van de EU worden verholpen. Net als alle andere IBOA's van de EU en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zal OLAF alle vermoedens van mogelijk strafbare feiten die onder de onderzoeksbevoegdheid van het EOM vallen, zonder onnodige vertraging aan het EOM moeten melden. Bij vermoedens van fraude kan het EOM dan onmiddellijk een strafrechtelijk onderzoek en vervolging instellen en deze zaken voor de rechter brengen. De Commissie heeft haar voorstel tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 vastgesteld. In dit voorstel wordt het functioneren van OLAF afgestemd op het op te richten EOM, teneinde nauwe samenwerking op basis van de aanvullende mandaten van de twee instellingen te waarborgen.

    Zolang het EOM nog niet is opgericht, verzorgt OLAF de uitwisseling van informatie met de bevoegde nationale autoriteiten overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 door aan de bevoegde nationale autoriteiten tijdig alle relevante informatie door te geven die zij in de loop van externe onderzoeken verkrijgt.

    Verder zij erop gewezen dat de gemiddelde duur van afgesloten en lopende onderzoeken van OLAF de afgelopen jaren aanzienlijk is verkort (van 22,4 maanden in 2011 naar 15,8 maanden in 2017).

    Gezamenlijk antwoord op de paragrafen 106-108:

    Zoals de Rekenkamer ook stelt, kost terugvordering doorgaans enkele jaren. Het is dan ook geen goede maatstaf om de voor terugvordering aanbevolen bedragen te vergelijken met de in dezelfde periode feitelijk teruggevorderde bedragen, omdat dit tot onderschatting van de teruggevorderde bedragen leidt. Bij gedeeld beheer is het de verantwoordelijkheid van de lidstaten om de ten onrechte uitgegeven bedragen van de begunstigden terug te vorderen.

    Verder vallen de financiële effecten van de door OLAF aanbevolen voorzorgsmaatregelen en de bedragen die als gevolg daarvan niet ten onrechte zijn uitgegeven, buiten het bestek van deze controle. Deze zijn dan ook niet geanalyseerd.

    De Commissie merkt op dat de bedragen die dankzij door OLAF uitgevoerde onderzoeken worden teruggevorderd, de kosten van OLAF verre overschrijden.

    109

    OLAF streeft er steeds naar de kwaliteit van zijn eindverslagen en aanbevelingen te verbeteren. Zo heeft OLAF in oktober 2016 nieuwe instructies voor onderzoekers uitgevaardigd, die voor duidelijke informatie over geraamde terugvorderingen moeten zorgen.

    Zie ook het antwoord van de Commissie op paragraaf 115.

    110

    De bevindingen van de Rekenkamer in paragraaf 110 maken eens te meer duidelijk dat de timing soms van belang is wanneer er een tweeledig doel moet worden nagestreefd, wanneer namelijk enerzijds ten onrechte betaalde bedragen moeten worden teruggevorderd, terwijl anderzijds het strafrechtelijk onderzoek op nationaal niveau niet mag worden doorkruist. Om die reden worden terugvorderingsprocedures soms opgeschort. Dit komt echter relatief zelden voor en heeft betrekking op zaken waarin er op nationaal niveau een gerechtelijk vooronderzoek loopt en de nationale gerechtelijke autoriteiten OLAF uitdrukkelijk hebben gevraagd gedurende een bepaalde periode (doorgaans tot bepaalde activiteiten zijn uitgevoerd of afgerond) uiterste vertrouwelijkheid te betrachten. Deze opschortingsperioden duren meestal niet lang.

    In de meeste gevallen vindt de financiële terugvorderingsprocedure echter gelijktijdig met, maar onafhankelijk van, de gerechtelijke procedure plaats, volgens de terugvorderingsvoorschriften bij administratieve onregelmatigheden. Deze kwestie wordt behandeld in de richtsnoeren voor diensten van de Commissie aangaande het gebruik van OLAF-verslagen bij terugvorderingsprocedures (OLAF Guidelines on the use of OLAF Final Reports by Commission Services for recovery procedures and other measures in the direct expenditure and external aid sector), waarin wordt gesteld dat administratieve en/of financiële boetes mogen worden opgelegd onverminderd eventuele maatregelen op nationaal niveau en dat de gedelegeerde ordonnateur niet de uitkomst van eventuele strafrechtelijke procedures moet afwachten alvorens administratieve of terugvorderingsmaatregelen te nemen, tenzij op speciaal verzoek van OLAF.

    112

    De Commissie is van mening dat de EU-begroting wordt beschermd door op het gebied van gedeeld beheer financiële correcties (inclusief financiële correcties op aanbeveling van OLAF) door te voeren en ervoor te zorgen dat de overeenkomende bedragen worden afgetrokken van de programma-uitgaven.

    Wanneer een DG onder gedeeld beheer, bv. DG REGIO, van OLAF een eindverslag over een zaak ontvangt, stuurt het de desbetreffende lidstaat een financiële follow-upbrief met een verzoek tot terugvordering van de EU-middelen, overeenkomstig het OLAF-verslag. De lidstaat wordt gevraagd hier commentaar op te leveren. Als de lidstaat het oneens is met de beoordeling en aanbeveling van OLAF, toetst DG REGIO het antwoord van de lidstaat aan alle toepasselijke regels en bepaalt het een definitief standpunt. De gedelegeerde ordonnateur kan ertoe besluiten de conclusies uit het eindverslag van OLAF te volgen en de in het verslag gedane aanbevelingen uit te voeren, onder meer door de Commissie voor te stellen een besluit tot financiële correctie voor het juiste bedrag vast te stellen, rekening houdend met het toepasselijk recht.

    Wanneer de lidstaat het met de financiële aanbeveling van OLAF eens is, is het aan de nationale autoriteiten om de middelen van de desbetreffende begunstigden terug te vorderen. Volgens de Verordening (EU) nr. 1303/2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen zijn lidstaten verplicht bedragen die op grond van een onregelmatigheid onterecht zijn betaald, terug te vorderen. De Commissie is weliswaar niet verplicht de van alle begunstigden teruggevorderde bedragen te controleren, maar de systeemcontroles omvatten ook verificatie van de juiste besteding van geschrapte en teruggevorderde bedragen die in het boekhoudsysteem van de verklarende autoriteiten zijn geregistreerd. Bovendien bestaat er voor de lidstaten een sterke prikkel om frauduleuze en onregelmatige uitgaven op te sporen en te corrigeren, omdat ze onregelmatige uitgaven die na indiening van de boeken worden opgespoord, mogen terugbetalen door de boeken voor het boekjaar waarin de onregelmatigheid is opgespoord, voor het dienovereenkomstige bedrag te muteren.

    113

    Bij gedeeld beheer is het de verantwoordelijkheid van de lidstaten om overeenkomstig het EU-recht en, indien van toepassing, het nationale recht, een terug te vorderen bedrag vast te stellen. DG AGRI houdt systematisch bij of lidstaten de terugvordering van schulden goed beheren, en geeft hier zo nodig vervolg aan middels de procedure voor de conformiteitsgoedkeuring.

    De EU-begroting wordt beschermd door toepassing van de zogenoemde 50/50-regel. Die houdt in dat, wanneer schulden niet binnen een vastgestelde tijd zijn teruggevorderd, de helft van het betreffende bedrag, inclusief rente, weer aan de EU-begroting toevalt. Bovendien geldt dat, wanneer nalatigheid van de lidstaat de reden is voor het niet terugvorderen van de schuld, het totale bedrag van de schuld weer aan de EU-begroting toevalt.

    114

    Zoals de Rekenkamer in paragraaf 107 zelf al stelt, is terugvordering een zaak van lange adem: er gaat gemiddeld 36 maanden overheen, wat betekent dat het in afzonderlijke gevallen nog langer kan duren. Een voorbeeld: één aanbeveling uit de periode 2012-2014, waarover het definitieve besluit nog moet worden genomen, maakt 20 % uit van het totaalbedrag aan terugvorderingen die gedurende die periode aan de DG's REGIO, EMPL en AGRI werden aanbevolen. De verwachting is dan ook dat het percentage terugvorderingen nog zal toenemen.

    De Commissie merkt op dat in de analyse van de Rekenkamer geen rekening wordt gehouden met onrechtmatige bestedingen van de EU-begroting die dankzij de aanbevelingen van OLAF door de Commissie zijn voorkomen. Deze bedragen alleen belopen 160 miljoen EUR voor aanbevelingen die tussen 2012 en 2014 zijn gedaan. Bij wijze van vergelijking: dit komt overeen met 16 % van het totaalbedrag aan terugvorderingen waarvoor gedurende die periode aan de drie DG's aanbevelingen zijn gedaan.

    De Commissie benadrukt dat, om de EU-begroting te beschermen, EU-middelen waar mogelijk zijn geschrapt of teruggevorderd.

    Zie ook de antwoorden op de paragrafen 106-108.

    115

    Het is de taak van de gedelegeerde ordonnateur om het definitieve besluit over de terug te vorderen bedragen te nemen.

    De belangrijkste reden om niet tot door OLAF aanbevolen terugvordering over te gaan is het ontbreken van een rechtsgrondslag voor een financiële correctie.

    In de instructies aan OLAF-medewerkers voor het opstellen en berekenen van financiële aanbevelingen van 26 oktober 2016 wordt onder meer uitvoerig beschreven hoe de relevante bedragen moeten worden vastgesteld (raming van het effect van de vastgestelde feiten, raming van de terug te vorderen bedragen en raming van het bedrag waarvan onterechte betaling is voorkomen) en welke informatie in het aanbevelingsdocument en het eindverslag ter staving van deze bedragen moet worden opgenomen. OLAF heeft in juli 2017 een vervolg aan deze instructies gegeven met de vaststelling van richtsnoeren voor financiële monitoring (Guidelines on Financial Monitoring). De monitoring van financiële aanbevelingen krijgt daarin andere accenten en wordt ook eenvoudiger. De nieuwe instructies en herziene richtsnoeren zijn van vrij recente datum en het effect ervan komt nog niet volledig in het systeem tot uiting.

    Zie ook het antwoord van de Commissie op paragraaf 114.

    116

    De Commissie benadrukt dat het bedrag aan terugbetalingen waartoe DG CNECT en DG RTD naar aanleiding van eindverslagen van OLAF opdracht hebben gegeven, groter is dan het totaalbedrag van de aan deze DG's uitgebrachte aanbevelingen. De terugvorderingen werden in veel gevallen belemmerd, doordat de betrokken begunstigden na het OLAF-onderzoek geliquideerd werden. Dit geldt vooral bij DG CNECT, waar als gevolg van liquidaties 7,86 miljoen EUR niet kon worden teruggevorderd, ofwel meer dan 50 % van het totaalbedrag waarvoor terugvorderingsopdrachten waren gegeven.

    Zoals de Rekenkamer al stelde, duurt terugvordering vaak enkele jaren. Van veel financiële aanbevelingen uit de periode 2012-2016 loopt de terugvorderingsprocedure nog. Deze was dus ook nog niet afgerond ten tijde van de controle door de Rekenkamer.

    De instructies van OLAF voor financiële aanbevelingen (zie het antwoord van de Commissie op paragraaf 115) maken onder meer duidelijk hoe de relevante bedragen moeten worden vastgesteld. Daaronder vallen bijvoorbeeld ook de ramingen van bedragen die, waar mogelijk, teruggevorderd moeten worden met behulp van de eigen regels van de IBOA.

    117

    De Commissie neemt nota van de twintig onderzochte zaken en zou hieraan willen toevoegen dat ook andere DG's dan DG CNECT en DG RTD betrokken zijn bij direct beheer.

    Eerste bullet: De eindverslagen van OLAF kunnen bij financiële en administratieve procedures worden gebruikt, tenzij OLAF naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek specifieke redenen aanvoert waarom dit niet kan. Zie ook het antwoord van de Commissie op paragraaf 110.

    Tweede bullet: Zie het antwoord van de Commissie op paragraaf 109.

    Een uitgevend DG dat van mening is dat een eindverslag geen duidelijk of toereikend bewijs bevat, kan contact opnemen met OLAF en om toelichting vragen.

    Derde bullet: De Commissie wil erop wijzen dat liquidatie na insolventie van een begunstigde vaak voorkomt nadat OLAF de zaak heeft gesloten, nadat de terugvorderingsopdracht is gegeven of het afdwingbare besluit is genomen.

    119

    Een controle verschilt qua aard en reikwijdte van een OLAF-onderzoek en aspecten als corruptie, fraude en andere ernstige financiële onregelmatigheden vallen erbuiten. Controles brengen niet altijd het volledige terug te vorderen bedrag aan het licht en leiden niet per se tot uitsluiting van entiteiten door het EDES-panel.

    Zie ook het antwoord van de Commissie op paragraaf 109.

    120

    Vergeleken met het aantal aanbevelingen van OLAF is het aantal van dit soort zaken beperkt.

    Gezamenlijk antwoord op de paragrafen 122-123:

    De Commissie merkt op dat ook DG NEAR en DG ECHO financiële aanbevelingen van OLAF ontvangen op het gebied van indirect beheer.

    De Rekenkamer stelt dat ten tijde van de controle voor 38 % van de financiële aanbevelingen van OLAF terugvorderingen waren gedaan. Omdat het geruime tijd duurt eer bij het terugvorderingsproces een redelijke mate van vooruitgang wordt geboekt, zal dit percentage mettertijd nog verder stijgen.

    Wat de steekproef betreft, zie het antwoord van de Commissie op paragraaf 117 over direct beheer, dat mutatis mutandis ook geldt voor de steekproef voor indirect beheer.

    124

    De Commissie merkt op dat DG DEVCO in een specifieke context opereert. Het betreft een groot aantal activiteiten, die bovendien geografisch gespreid zijn en waarbij er met uiteenlopende uitvoeringsorganisaties en partnerlanden en diverse methoden van steunverlening wordt gewerkt. Verder is de juridische en justitiële context van de activiteiten van DG DEVCO heel anders en veel diverser dan die van activiteiten onder gedeeld beheer. OLAF houdt hier bij zijn selectieprocedure rekening mee, evenals met de kans op terugvordering. NB: veel begunstigden, ook van hulp aan derde landen, zijn in Europa gevestigd en kunnen dus naar aanleiding van een onderzoek door OLAF in de toekomst van financiering worden uitgesloten.

    Normaliter volgt DG DEVCO de aanbevelingen van OLAF op. Als er echter zwaarwegende redenen zijn om dat niet te doen, meldt DG DEVCO het besluit en de genomen maatregelen aan OLAF.

    Dat DG DEVCO opereert in een omgeving met een hoog risico kan dus verklaren waarom DG DEVCO de financiële aanbevelingen van OLAF soms niet opvolgt.

    Om het aantal succesvolle terugvorderingen te vergroten zullen OLAF en DG DEVCO nog nauwer gaan samenwerken.

    126

    Het EOM wordt één onafhankelijk openbaar ministerie dat in alle deelnemende lidstaten actief is. Het wordt de taak van de Gedelegeerd Europese aanklagers (GEA's) om in nauwe samenwerking met de nationale politie- en justitiediensten misdrijven tegen de financiële belangen van de Unie te onderzoeken, te vervolgen en voor de rechter te brengen. Europees openbaar aanklagers op het gecentraliseerde niveau zullen namens de permanente kamers toezicht houden op onderzoek en vervolging door de GEA's of, in uitzonderlijke gevallen, zelf onderzoek doen.

    Met deze nieuwe aanpak zullen de doeltreffendheid en efficiëntie van de bestrijding van misdrijven tegen de financiële belangen van de Unie aanzienlijk worden vergroot.

    127

    Zie de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 97-104.

    128

    Eerste bullet: Het EOM vormt een grote vooruitgang ten opzichte van de huidige mechanismen voor judiciële samenwerking tussen de lidstaten. Het EOM (met permanente kamers en Europees openbaar aanklagers uit elke lidstaat) is bovendien zo opgezet dat de noodzakelijke nationale deskundigheid wordt ingebracht en er tegelijkertijd Europees onderzoeks- en vervolgingsbeleid wordt ontwikkeld.

    De besluitvormingsprocessen binnen het EOM houden rekening met de behoefte aan snel optreden bij onderzoek en vervolging en aan een gemeenschappelijk onderzoeks- en vervolgingsbeleid voor het EOM. De behoefte aan intern overleg en vertalingen is inherent aan een EU-orgaan dat in meerdere lidstaten actief is en grensoverschrijdende misdaad bestrijdt.

    De onderzoeken van het EOM zullen hoofdzakelijk worden verricht door de Gedelegeerd Europese aanklagers, onder toezicht van de Europees openbaar aanklager uit dezelfde lidstaat als de GEA, en onder de leiding en instructie van de bevoegde permanente kamer. De Europees openbaar aanklagers die zitting hebben in de permanente kamers, zijn bekend met het rechtsstelsel en beheersen de taal van de GEA's op wie zij toezicht houden. Bij de medewerkers op het hoofdkantoor van het EOM die het college en de kamers ondersteunen, zal daarnaast ten behoeve van hun werkzaamheden een goede verdeling over en een passend evenwicht in rechtsstelsels en talen moeten bestaan. Volgens de EOM-verordening beschikt een permanente kamer in specifieke gevallen over de mogelijkheid haar beslissingsbevoegdheid te delegeren aan de toezichthoudende Europese aanklager, indien een strafbaar feit niet ernstig is of de procedure niet complex is.

    De werkzaamheden van het EOM moeten in beginsel in elektronische vorm worden uitgevoerd. Dit zal de communicatie tussen de Gedelegeerd Europese aanklagers, de toezichthoudende Europese aanklagers en de permanente kamers verder vergemakkelijken. Mocht het EOM dan nog behoefte hebben aan vertalingen, dan kan het deze diensten afnemen van het Vertaalbureau voor de organen van de EU.

    Tweede bullet: De Commissie deelt het oordeel van de Rekenkamer niet. Het EOM wordt direct verantwoordelijk voor het onderzoeken, vervolgen en voor de rechter brengen van misdrijven tegen de financiële belangen van de Unie. De GEA's, die behalve de bevoegdheden die direct uit de EOM-verordening voortvloeien, dezelfde bevoegdheden krijgen als nationale openbaar aanklagers, zullen de onderzoeken in nauwe samenwerking met de nationale autoriteiten uitvoeren, waarbij deze laatste ervoor zullen zorgen dat aan alle instructies van de zijde van de GEA's gehoor wordt gegeven.

    De EOM-verordening legt de lidstaten eveneens de zeer specifieke verplichting op om de GEA's te voorzien van de middelen en de apparatuur die zij voor de uitoefening van hun taken nodig hebben (artikel 96, lid 6).

    Er wordt bovendien een beroep op OLAF gedaan om zich tot een belangrijke bron van informatie voor het EOM te ontwikkelen, juist omdat OLAF de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie als mandaat heeft. Instellingen en organen van de Unie mogen een beroep op OLAF doen voor een voorlopige evaluatie van een beschuldiging, indien ze niet over de deskundigheid beschikken om te beoordelen of bepaalde informatie bij het EOM moet worden gemeld.

    Derde bullet: In artikel 24 van de EOM-verordening wordt duidelijk gesteld dat alle instellingen, organen, diensten en agentschappen van de Unie en de autoriteiten van de lidstaten het EOM zonder onnodige vertraging elke strafbare gedraging moeten melden ten aanzien waarvan het zijn bevoegdheid zou kunnen uitoefenen. Het is vervolgens aan het EOM om te beslissen of het van zijn bevoegdheid gebruikmaakt door ofwel een strafrechtelijk onderzoek in te stellen ofwel zijn evocatierecht uit te oefenen. Doel van het mechanisme voor voorlopige evaluatie is IBOA's de mogelijkheid te geven een beroep te doen op OLAF en diens specialistische kennis om informatie die de IBOA ter beschikking staat, te beoordelen en om het EOM te voorzien van informatie van goede kwaliteit. Dit is efficiënt en belemmert de besluitvorming door het EOM niet.

    Het Commissievoorstel tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 bevat een bepaling die specifiek betrekking heeft op de voorlopige evaluatie door OLAF, met inbegrip van een strikte deadline voor de afronding daarvan.

    Conclusies en aanbevelingen

    130

    De specifieke kwesties die de Rekenkamer opwerpt in verband met het fraudebestrijdingsbeleid van de Commissie kunnen niet los worden gezien van de belangrijke wetgevingsinitiatieven en andere ontwikkelingen op het gebied van de fraudebestrijding die hieronder worden opgesomd:

    • de herziening van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie in 2013;
    • de geactualiseerde en geïntegreerde versie van het controlekader en de collegiale toetsing van frauderisico's in 2017;
    • Richtlijn (EU) 2017/1371 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (de PIF-richtlijn);
    • Verordening (EU) 2017/1939 tot instelling van het EOM;
    • voorstel uit 2018 tot wijziging van de OLAF-verordening, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013;
    • nieuw Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) 2018/1046;
    • initiatief tot herziening van de financiële kaderregeling voor gedecentraliseerde agentschappen;
    • voorstellen voor uitgavenprogramma's na 2020;
    • de lopende actualisering van de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (CAFS).

    Zie het antwoord van de Commissie op paragraaf 9.

    131

    De juridische knelpunten van het huidige beheerssysteem voor onregelmatigheden en de complexiteit van de taak komen onvoldoende tot uiting in het verslag van de Rekenkamer.

    De Commissie is zich ervan bewust dat haar beheerssysteem bepaalde knelpunten vertoont, maar heeft gestaag en onafgebroken gewerkt om het beheer van onregelmatigheden door de lidstaten te verbeteren (zie het antwoord van de Commissie op de paragrafen 24 en 25). Zoals de Rekenkamer in paragraaf 31 ook zelf indirect erkent, bestaat er op dit moment geen ander systeem (op nationaal niveau noch binnen de EU-instellingen) dat even gedetailleerd gegevens over fraude verzamelt als het IMS.

    132

    Er bestaat geen kosteneffectieve methode om niet-opgespoorde fraude te schatten op een wijze die voldoende betrouwbaar en verdedigbaar is voor empirisch onderbouwd beleid (zie de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 14-16). De door de Rekenkamer genoemde methoden zouden niet goed passen in deze specifieke context (zie de antwoorden op de paragrafen 33-37).

    133

    De Commissie is het met de Rekenkamer eens dat de analyse van de fraudepatronen en zwakke punten prioriteit zou moeten hebben, maar houdt er tevens rekening mee dat dit soort onderzoek een groot beroep op de beschikbare middelen doet.

    De Commissie is van mening dat de fraudebestrijding weinig gebaat is met het achterhalen van de motieven van de fraudeurs. Bovendien geldt voor sommige in het verslag besproken oorzaken dat ze al in wetgevingsvoorstellen worden behandeld, bijvoorbeeld in het Financieel Reglement 2018, of dat de desbetreffende risico's al zijn meegenomen in de controles van de beheer- en controlesystemen van het gedeeld beheer. Zie de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 39-49.

    134

    Met de herziening van de richtlijnen voor openbare aanbestedingen in 2014 heeft de EU de markttoegang tot openbare aanbestedingen vergroot en vergemakkelijkt, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen. Deze beleidsimpulsen, die zijn gericht op grotere transparantie, digitalisering van processen en vereenvoudiging, komen ook tot uiting in het nieuwe Financieel Reglement en zullen helpen het corruptierisico te verminderen.

    Aanbeveling 1: betere vaststelling van de omvang, de aard en de oorzaken van fraude met EU-uitgaven

    De Commissie aanvaardt deze aanbeveling ten dele.

    In nauwe samenwerking met de lidstaten heeft de Commissie haar systeem voor de melding van onregelmatigheden de laatste jaren aanzienlijk verbeterd, wat een betere en verfijndere analyse mogelijk maakt.

    De Commissie hecht er sterk aan de melding van onregelmatigheden en fraude en de analyse van de aard van de fraude verder te verbeteren door gericht gegevens te verzamelen en beter inzicht te verkrijgen in de algehele fraudebestrijdingskaders in de verschillende lidstaten.

    Het is echter niet mogelijk om de omvang van de niet-opgespoorde fraude te schatten op een wijze die voldoende betrouwbaar en verdedigbaar is voor empirisch onderbouwd beleid, ook al omdat de Commissie haar beperkte middelen efficiënt wil benutten.

    a) De Commissie aanvaardt aanbeveling 1 a) ten dele.

    De Commissie stemt ermee in het IMS verder te verbeteren, onder voorbehoud van een haalbaarheidsonderzoek en de beschikbaarheid van middelen. Wanneer alle uitgavegebieden erin worden opgenomen, zou dat tot aanzienlijke ontwikkelingskosten kunnen leiden en de algehele werking van het IMS aanzienlijk kunnen schaden. Het zou ook wetgevingsvoorstellen vereisen.

    De Commissie meent dat het in principe mogelijk zou moeten zijn afgeronde OLAF-onderzoeken erin op te nemen. Op grond van de regels voor databescherming en geheimhoudingsvereisten zouden lopende onderzoeken echter niet kunnen worden opgenomen. Ook voor afgeronde onderzoeken geldt dat rapportage daarvan door de lidstaten zou moeten geschieden, zodat aan nationale regels voor geheimhouding bij strafrechtelijke onderzoeken wordt voldaan. Verder is het niet aan de Commissie om verplichtingen aan te gaan ten aanzien van toekomstige onderzoeken door het EOM.

    Bovendien moet worden opgemerkt dat de Commissie in 2014 heeft voorgesteld de drempel van 10 000 EUR waarboven de lidstaten onderzoeken naar frauduleuze onregelmatigheden in het IMS moeten melden, af te schaffen. De lidstaten hebben dit voorstel echter afgewezen.

    b) De Commissie aanvaardt aanbeveling 1 b) ten dele.

    De Commissie is van plan de analyse van het risico van fraude en corruptie ten nadele van de EU-begroting te verbeteren, met inbegrip van de analyse van de aard en de oorzaken van fraude. Daartoe zouden risico-indicatoren kunnen worden vastgesteld. De door de Rekenkamer voorgestelde methoden (ervaringsonderzoeken en indexen op basis van administratieve gegevens) zijn echter niet geschikt voor de EU-begroting en de kosten zouden niet opwegen tegen de verwachte resultaten.

    135

    Hoewel bij de fraudebestrijdingsstrategieën van de Commissie momenteel weinig gebruikgemaakt wordt van meetbare doelen en indicatoren, dragen de algemene beginselen en prioriteiten die in de fraudebestrijdingsstrategieën zijn vastgelegd, bij aan een samenhangende aanpak van de fraudebestrijding door de Commissie (zie de antwoorden van de Commissie op paragrafen 59-64). De rapportage over de doeltreffendheid van de fraudebestrijdingsstrategieën, zowel de gemeenschappelijke als die van de departementen, zal verbeteren zodra een versterkte analysefunctie in werking treedt, zoals bedoeld in het antwoord van de Commissie op aanbeveling 1.

    136

    Het strategisch beheer van frauderisico's en fraudepreventie zijn belangrijke doelstellingen van de Commissie.

    Die heeft een decentraal model voor financieel beheer ingesteld, waarin gedelegeerde ordonnateurs, bv. directeurs-generaal, verantwoordelijk zijn voor de interne controle, met inbegrip van risicobeheer en fraudepreventie. De respectieve taken en verantwoordelijkheden zijn duidelijk gedefinieerd en sinds 2017 zijn alle diensten van de Commissie verplicht om een hoge leidinggevende aan te wijzen die verantwoordelijk is voor het risicobeheer en die de gedelegeerde ordonnateur bijstaat en adviseert op het gebied van de interne controle, met inbegrip van het beheer van frauderisico's.

    Informatie over fraudebestrijdingsmaatregelen wordt verstrekt aan het college van Commissieleden, dat de algehele politieke verantwoordelijkheid voor het beheer van de EU-begroting draagt. Ieder Commissielid ontvangt informatie over fraude direct van de onder hem of haar ressorterende dienst en meldt belangrijke fraudegevallen bij het college.

    Middels de opdrachtbrieven van de Commissievoorzitter wordt aan iedere commissaris opgedragen speciaal aandacht te besteden aan gedegen financieel beheer van EU-middelen. Dit vergroot de politieke wil van de Commissie om nultolerantie tegenover fraude te betrachten en de EU-begroting systematisch tegen fraude te beschermen.

    De Commissie is van mening dat OLAF een grotere en meer strategische rol zou kunnen spelen als coördinator van het fraudebestrijdingsbeleid van de diensten en uitvoerende agentschappen van de Commissie. De toezichthoudende rol van OLAF wordt meegenomen in de huidige actualisering van de CAFS.

    Aanbeveling 2: zorgen voor leiderschap bij de fraudebestrijdingsmaatregelen van de Commissie

    De Commissie is van mening dat aanbeveling 2.1 in de praktijk al tot uiting komt in haar huidige interne organisatie. Zie ook het antwoord van de Commissie op de paragrafen 50-54.

    De Commissie aanvaardt aanbeveling 2.2 ten dele.

    De Commissie aanvaardt de strekking van de aanbeveling grotendeels. De Commissie schat in dat haar fraudebestrijdingsstrategie slechts geleidelijk met de aanbeveling in lijn kan worden gebracht. Halverwege het MFK 2021-2027 zou de aanbeveling dan volledig kunnen zijn uitgevoerd.

    Eerste streepje: De Commissie deelt de mening van de Rekenkamer dat haar fraudebestrijdingsstrategie voorafgegaan moet worden door een alomvattende beoordeling van het frauderisico.

    Het kost echter tijd om een beoordeling van het frauderisico uit te voeren en het zou ook grote financiële gevolgen hebben. Niet alleen zou de analysefunctie uitgebreid moeten worden (het antwoord van de Commissie op aanbeveling 1 verwijst daarnaar), ook zouden gedurende meerdere jaren geschikte gegevens moeten worden verzameld en geanalyseerd (zie de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 14-16, 29, 33-37 en 47).

    137

    De Commissie merkt op dat het fraudebestendig maken van de uitgaven voor de periode 2014-2020 zich in aanzienlijke mate heeft geconcentreerd op het niveau onder het wetgevend niveau, met name door modelcontracten en -overeenkomsten op te stellen. Voor het gedeeld beheer bestaan er bovendien duidelijke bepalingen over onregelmatigheden, waarvan fraude een onderdeel is.

    Zie het antwoord van de Commissie op paragraaf 67.

    138

    Met de invoering in 2017 van de Toolbox voor betere regelgeving (zie de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 71 en 72) is het fraudebestendig maken van uitgaven formeel opgenomen in het wetgevingsproces. Toch was het ook volgens de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie van 201166 al verplicht om uitgavenprogramma fraudebestendig te maken, d.w.z. voor het MFK 2014-2020.

    Het Commissievoorstel voor het MFK 2021-2027 inzake de GB-verordening bevat een bepaling die de beheersautoriteit van het programma verplicht te zorgen voor "doeltreffende en evenredige fraudebestrijdingsmaatregelen en -procedures op basis van de vastgestelde risico's". Deze bepaling, artikel 68, lid 1, onder c), is van toepassing op de zeven fondsen onder gedeeld beheer.

    139

    Bij gedeeld beheer is het aan de lidstaten alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de financiële belangen van de EU te beschermen, met name maatregelen ter preventie, opsporing en correctie van onregelmatigheden en fraude, waar van toepassing en voor hun eigen verantwoordelijkheid. In dit verband hebben zij toegang tot de in het kader van het EDES genomen uitsluitingsbesluiten.

    Wat de invoer van informatie in het EDES betreft, moeten de nationale autoriteiten informatie over opgespoorde fraude en/of onregelmatigheden doorgeven waar de sectorspecifieke regels die voorschrijven. Hiervoor wordt een interface tussen het IMS en het EDES gebruikt.

    Zie ook het antwoord van de Commissie op paragraaf 138.

    140

    De Commissie stimuleert steeds het gebruik van Arachne door de lidstaten (zie de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 85-88 en aanbeveling 3.3).

    Aanbeveling 3: intensiever gebruik van instrumenten voor fraudepreventie

    De Commissie aanvaardt aanbeveling 3.1 ten dele.

    Het pakket wetgevingsvoorstellen voor het MFK is in mei en juni 2018 ingediend, d.w.z. voordat de Commissie de aanbevelingen van de Rekenkamer had ontvangen. De voorstellen zijn fraudebestendig gemaakt voor zover dat bij de krappe deadline voor de indiening van het MFK-pakket mogelijk was.

    Ook het huidige MFK verplicht de lidstaten al tot doeltreffende en evenredige fraudebestrijdingsmaatregelen die rekening houden met de vastgestelde risico's, overeenkomstig artikel 125, lid 4, onder c), van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen. De Commissie is van mening dat beoordeling van het frauderisico een doorlopend proces is dat niet aan bepaald tijdsbestek is gebonden. Het voorschrift een beoordeling van het frauderisico uit te voeren vindt ondersteuning in het Commissievoorstel voor de GB-verordening. Het voorstel voorziet echter niet in een bepaald tijdsbestek waarbinnen de lidstaten dit zouden moeten doen. De Commissie is van mening dat het de vaststelling van het programma zou vertragen wanneer vóór vaststelling aan een extra voorschrift zou moeten worden voldaan, wat tegen het doel van de GB-verordening ingaat.

    Er wordt op dit moment een studie afgerond naar de mate waarin de lidstaten zich aan deze bepaling houden. De lidstaten zullen bij hun toekomstige beoordeling van frauderisico's op deze ervaring voortbouwen.

    De Commissie overweegt de analysemogelijkheden van OLAF te versterken, hetgeen in de programmaperiode 2021-2027 zou moeten bijdragen aan fijnmaziger beoordelingen van het frauderisico door de Commissie (zie de antwoorden van de Commissie op de aanbevelingen 1 en 4).

    De Commissie aanvaardt aanbeveling 3.2, onder a).

    Volgens het Financieel Reglement is het betrokken directoraat-generaal verplicht het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES) te gebruiken als de omstandigheden dit vereisen. Er zijn al diverse maatregelen genomen om het gebruik van het EDES te bevorderen.

    De Commissie aanvaardt aanbeveling 3.2, onder b).

    Om de lidstaten ertoe te verplichten om frauduleuze marktdeelnemers te identificeren en te markeren, voor zover het gedeeld beheer betreft, zou een wijziging van het Financieel Reglement door de wetgever nodig zijn.

    De Commissie had aanvankelijk een duidelijke verplichting voor de lidstaten voorgesteld (COM(2014) 358) om gegevens uit het IMS als uitsluitingsgrond te gebruiken. De lidstaten wezen een verplichting tot uitsluiting op grond van de door hen in het IMS verstrekte informatie echter af.

    De Commissie aanvaardt aanbeveling 3.3.

    De Commissie heeft alle lidstaten voorzien van informatie, gerichte training en actieve ondersteuning en richtsnoeren voor het gebruik van Arachne. Het gebruik van Arachne is echter vrijwillig, want er is geen wettelijke basis om het af te dwingen. De Commissie blijft alle autoriteiten actief bijstaan en moedigt de lidstaten die Arachne niet of niet voldoende gebruiken aan om dat wel te doen, zoals beschreven in het handvest voor de invoering en het gebruik van Arachne (Charter for the introduction and application of the Arachne Risk Scoring Tool in the management verifications) dat alle lidstaten hebben gekregen.

    Zie de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 85-88.

    141

    Ten aanzien van het totaaleffect van de door OLAF uitgevoerde onderzoeken moet worden opgemerkt dat de door OLAF gepubliceerde voorzorgsmaatregelen (zie artikel 7 van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013) en de afschrikkende werking die van het optreden van OLAF als geheel uitgaat, eveneens belangrijke elementen van de fraudebestrijding zijn die moeten worden beoordeeld.

    De analyse van de follow-up die aan de onderzoeken van OLAF wordt gegeven, is gebaseerd op een naar verhouding klein aantal interviews met diensten van de Commissie en gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten.

    De Commissie benadrukt dat in het huidige systeem ook voor andere partijen, vooral andere EU-instellingen en lidstaten, een belangrijke rol en verantwoordelijkheden zijn weggelegd bij het opsporen en onderzoeken van onregelmatigheden en het nemen van passende vervolgmaatregelen.

    Wat het percentage tenlasteleggingen betreft, de doelmatigheid van OLAF-onderzoeken kan niet aan dit ene criterium worden afgemeten, aangezien een tenlastelegging slechts een van de vele mogelijke uitkomsten van zo'n onderzoek is. Een goede praktijk die veelvuldig wordt toegepast, is dat OLAF en de nationale gerechtelijke autoriteiten samen optrekken en hun operationele activiteiten coördineren zonder tijd te verliezen. OLAF heeft bovendien de samenwerking met de gerechtelijke autoriteiten bij de follow-up van zijn aanbevelingen verbeterd.

    De problemen met de follow-up van door OLAF gedane justitiële aanbevelingen door de nationale autoriteiten spelen al geruime tijd en zijn bekend bij OLAF, de Commissie en de lidstaten. Om ze aan te pakken heeft de Commissie de instelling van het EOM voorgesteld. Bovendien beoogt de Commissie met haar recente voorstel tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 de follow-up van de justitiële aanbevelingen van OLAF te verbeteren, met name door te verduidelijken in hoeverre de uitkomsten van OLAF-onderzoeken toelaatbaar zijn bij justitiële procedures in de lidstaten.

    Zie ook de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 94-104.

    142

    OLAF heeft maatregelen genomen ter verduidelijking van zowel de informatie uit zijn eindverslagen, als de inhoud van de aanbevelingen wat de ramingen van de terug te vorderen bedragen betreft. OLAF heeft in oktober 2016 interne instructies voor financiële aanbevelingen opgesteld (Instructions on drafting Financial Recommendations and related sections of the Final Report), die de aanbevelingen van OLAF gemakkelijker uitvoerbaar zouden moeten maken. Welk effect deze instructies op de financiële aanbevelingen hebben, zal pas in de toekomst geheel duidelijk worden.

    Bovendien heeft OLAF in juli 2017 nieuwe richtsnoeren voor financiële vervolgcontroles (Guidelines on Financial Monitoring) opgesteld, onder meer om te zorgen dat uitgevende DG's minder tijd kwijt zijn aan het berekenen van de terug te vorderen bedragen.

    Zie ook de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 106-124.

    Aanbeveling 4: de rol en de verantwoordelijkheden van OLAF bij de bestrijding van fraude met EU-uitgaven opnieuw bekijken in het licht van de oprichting van het EOM

    De Commissie aanvaardt deze aanbeveling ten dele.

    Wat de onderzoeksfunctie van OLAF betreft, heeft de Commissie in haar voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van 23 mei 2018 (COM(2018) 338) maatregelen genomen om het onderzoekskader van OLAF aan te passen aan de oprichting van het EOM.

    De voorgestelde verhouding tussen de twee organen zou, zoals de EOM-verordening ook voorschrijft, gebaseerd moeten zijn op de beginselen van nauwe samenwerking, informatie-uitwisseling, complementariteit en het voorkomen van dubbel werk.

    Daarnaast voorziet het voorstel in gerichte veranderingen om de onderzoeken van OLAF effectiever te maken.

    De administratieve onderzoeken van OLAF behouden hun specifieke toegevoegde waarde voor de algehele bescherming van de Uniebegroting. Zie ook de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 126-128.

    De Commissie is voornemens de rol van OLAF bij fraudepreventie en de analyse van frauderisico's te versterken (zie de antwoorden van de Commissie bij de aanbevelingen 1-3).

    a) De Commissie is het met de Rekenkamer eens dat OLAF een grotere rol zou kunnen spelen bij het fraudebestrijdingsbeleid van de diensten en uitvoerende agentschappen van de Commissie. Hoe die grotere rol eruit zou moeten zien wordt overwogen bij de komende actualisering van de CAFS (zie de antwoorden van de Commissie op de paragrafen 50-54 en op aanbeveling 2.1).

    Voor uitvoerige, real-time analyses van fraudepatronen en fraudeoorzaken wordt verwezen naar de antwoorden van de Commissie op aanbeveling 1 en 2.2. De Commissie zal, voor zover mogelijk, vaker de fraudepatronen die uit onderzoeken van OLAF naar voren komen, presenteren in compendia met gevallen.

    b) Ten aanzien van de lidstaten zal OLAF zijn coördinatie- en adviesfuncties blijven vervullen, met name als de belangrijkste dienst voor de melding van onregelmatigheden en als het Raadgevend Comité coördinatie fraudebestrijding. Ook zullen de verantwoordelijke ordonnateurs binnen de DG's die met gedeeld beheer zijn belast, hun toezichthoudende rol ten aanzien van de lidstaten blijven vervullen.

    OLAF toetst dan op zijn beurt het fraudebestrijdingsbeleid van de uitgevende DG's, zoals hierboven geschetst.

    De analytische component van de grotere rol voor OLAF kan slechts geleidelijk worden ingevoerd en zal pas halverwege het MFK 2021-2027 volledig operationeel zijn (zie het antwoord van de Commissie op aanbeveling 2.2). Zoals de Rekenkamer ook erkent, vormt een alomvattende beoordeling van het frauderisico de basis voor een volledig doeltreffend beheer van dat risico. Daarom zullen de analytische capaciteiten en de grotere toezichthoudende rol van OLAF geleidelijk aan doeltreffendheid winnen.

    Acroniemen en afkortingen

    AFCOS: Fraudebestrijdingscoördinatiediensten (Anti-fraud coordination services)

    AFS: Fraudebestrijdingsstrategie (Anti-fraud strategy)

    AMPR: Jaarlijks beheers- en prestatieverslag (Annual management and performance report)

    CAFS: Fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (Commission anti-fraud strategy)

    DG: Directoraat-generaal

    EDES: Systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (Early detection and exclusion system)

    EOM: Europees Openbaar Ministerie

    GO: Gedelegeerd ordonnateur

    HvJEU: Hof van Justitie van de Europese Unie

    IBOA’s: Instellingen, organen en instanties van de EU

    IMS: Beheerssysteem voor onregelmatigheden (Irregularity management system)

    JAV: Jaarlijks activiteitenverslag

    MFK: Meerjarig financieel kader

    OLAF: Europees Bureau voor fraudebestrijding

    PACA: Eerste administratieve of gerechtelijke vaststelling (Primary administrative or judicial finding)

    PIF: Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (Protection of financial interests)

    Woordenlijst

    Beheerssysteem voor onregelmatigheden (IMS — Irregularity management system): Het beheerssysteem voor onregelmatigheden is een beveiligd elektronisch instrument voor het melden, beheren en analyseren van onregelmatigheden. Het IMS maakt deel uit van het antifraude-informatiesysteem (AFIS), dat door OLAF is ontwikkeld en wordt onderhouden en dat de uitwisseling van informatie tussen OLAF en de betrokken diensten bevordert.

    Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (PIF — protection of financial interests): De bescherming van de financiële belangen van de EU is een essentieel onderdeel van de beleidsagenda van de EU om het vertrouwen van de burgers te versterken en te vergroten en ervoor te zorgen dat hun geld correct wordt aangewend. Het gaat niet alleen om het beheer van begrotingskredieten, maar ook om alle maatregelen die een negatieve invloed hebben op de middelen van de EU en de lidstaten, voor zover deze maatregelen relevant zijn voor het beleid van de Unie.

    Betere regelgeving: De zodanige vormgeving van beleid en wetgeving dat de doelstellingen ervan tegen zo laag mogelijke kosten worden bereikt. Betere regelgeving moet ervoor zorgen dat de EU de ambitieuze beleidsdoelstellingen die zij zichzelf heeft gesteld ook daadwerkelijk verwezenlijkt. Het gaat erom dat de gekozen beleidsoplossing de beste en minst belastende manier is om deze doelstellingen te bereiken. Door middel van deze manier van werken wordt ervoor gezorgd dat politieke besluiten op een open en transparante wijze worden genomen, op basis van het beste beschikbare bewijs en ondersteund door de uitgebreide betrokkenheid van belanghebbenden. (Bron: Toolbox voor betere regelgeving).

    Corruptie: Corruptie is machtsmisbruik voor persoonlijk gewin. Dit omvat elk handelen of nalaten waarbij misbruik wordt gemaakt van openbaar gezag of wordt getracht invloed uit te oefenen op het misbruik van openbaar gezag om een onrechtmatig voordeel te verkrijgen.

    Eerste administratieve of gerechtelijke vaststelling (PACA — Primary administrative or judicial finding): Een “eerste administratieve of gerechtelijke vaststelling” is een eerste schriftelijke beoordeling door een bevoegde administratieve of gerechtelijke autoriteit waarin op basis van concrete feiten wordt geconcludeerd dat er een onregelmatigheid is begaan. De PACA kan vervolgens worden herzien of ingetrokken in het licht van de ontwikkelingen in de loop van de administratieve of gerechtelijke procedure.

    Effectbeoordeling: Effectbeoordelingen dragen bij tot de besluitvormingsprocessen van de EU door systematisch informatie over geplande interventies te verzamelen en te analyseren en het waarschijnlijke effect van deze interventies in te schatten. Er moeten effectbeoordelingen worden uitgevoerd voor alle grote beleidsinitiatieven (d.w.z. die welke in de jaarlijkse beleidsstrategie of later in het kader van het wetgevingsprogramma van de Commissie worden gepresenteerd, met enkele duidelijk omschreven uitzonderingen). Daarnaast kunnen per geval ook andere belangrijke initiatieven worden beoordeeld.

    Financiële correcties: kunnen door een lidstaat worden doorgevoerd door onregelmatige uitgaven af te trekken van het bedrag van de betalingsaanvraag van de lidstaat, door een door de Commissie afgegeven terugvorderingsopdracht te betalen of door vrijmakingen. De aftrek kan twee vormen aannemen: schrapping of terugvordering bij de begunstigden.

    Fout: Een onregelmatigheid als gevolg van de niet-naleving van wettelijke en contractuele vereisten.

    Fraude: Fraude is opzettelijke misleiding met het oog op het verkrijgen van persoonlijk gewin of om een andere partij schade te berokkenen (bijlage I).

    Overeenkomstig de gids van 2016 inzake het beheer van frauderisico's van het Committee of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission (COSO) moeten organisaties uitgebreide frauderisicobeoordelingen uitvoeren om specifieke fraudeconstructies en -risico's vast te stellen, de waarschijnlijkheid en de omvang ervan te beoordelen, bestaande fraudecontroles te evalueren en maatregelen te nemen om resterende frauderisico's te beperken.:

    Onregelmatigheid: Een onregelmatigheid is een handeling die niet in overeenstemming is met de EU-voorschriften en die mogelijk negatieve gevolgen heeft voor de financiële belangen van de EU, maar die het gevolg kan zijn van fouten zonder frauduleus karakter die zijn begaan door begunstigden die middelen aanvragen of autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het verrichten van betalingen. Wanneer een onregelmatigheid opzettelijk wordt begaan, is er sprake van fraude.

    Opgespoorde fraude: Opgespoorde fraude omvat vermoedelijke en vastgestelde fraude.

    Systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES — Early detection and exclusion system): Het EDES is het nieuwe opsporings- en uitsluitingssysteem dat de Commissie met ingang van 1 januari 2016 heeft ingevoerd om de financiële belangen van de EU te beschermen tegen onbetrouwbare marktdeelnemers. Dit systeem moet het gemakkelijker maken om dergelijke marktdeelnemers vroegtijdig op te sporen, uit te sluiten van ontvangst van EU-middelen en financiële sancties op te leggen en om, in de ernstigste gevallen, informatie over dergelijke uitsluitingen of sancties bekend te maken.

    Tenlastelegging: Een officiële mededeling van de openbaar aanklager gericht aan een natuurlijke of rechtspersoon met een omschrijving van het strafbaar feit waarvan hij of zij wordt beschuldigd en waarbij de openbaar aanklager de zaak bij de rechtbank aanhangig maakt.

    Vastgestelde fraude: Met vastgestelde fraude wordt een geval aangeduid dat bij een definitieve beslissing van een strafrechtbank als “fraude” is aangemerkt.

    Vermoedelijke fraude: Een onregelmatigheid die aanleiding geeft tot het inleiden van een administratieve of gerechtelijke procedure op nationaal niveau teneinde vast te stellen of er sprake is van opzettelijke gedragingen, wordt door de Commissie en de lidstaten aangemerkt als “vermoedelijke fraude”.

    Veroordeling: Een uitspraak van een rechtbank waarbij de verdachte schuldig wordt bevonden aan een misdrijf. Een persoon kan pas als veroordeeld worden beschouwd wanneer de uitspraak definitief is.

    Vervolging: Beslissing van de openbaar aanklager om de verdachte in staat van beschuldiging te stellen voor een misdrijf.

    Voetnoten

    1 Zie de wettelijke definitie in artikel 3 van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PIF-richtlijn).

    2 Zie overweging 8 van de PIF-richtlijn.

    3 Zie de wettelijke definitie in artikel 4 van Richtlijn (EU) 2017/1371 (PIF-richtlijn).

    4 Artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad.

    5 Zie artikel 32 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (“Financieel Reglement”).

    6 Zie artikel 3 van de PIF-richtlijn.

    7 Zie artikel 17 van de PIF-richtlijn.

    8 Artikel 1, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad.

    9 België, Bulgarije, Cyprus, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Oostenrijk, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje en de Tsjechische Republiek. Nederland en Malta hebben zich in de loop van 2018 aangesloten bij het EOM.

    10 Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”).

    11 Zie de paragrafen 1.35 en 1.36 van ons Jaarverslag 2016.

    12 Zie Advies nr. 1/2018 van de ERK over het voorstel van 2 mei 2018 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten; Advies nr. 9/2018 van de ERK over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de EU; Advies nr. 8/2018 van de ERK over het voorstel van 23 mei 2018 tot wijziging van OLAF-verordening 883/2013 wat betreft samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie en de doeltreffendheid van de onderzoeken van OLAF.

    13 In het kader van de fraudepreventiemaatregelen van de Commissie richtten we ons ook op de administratieve aanbevelingen van OLAF.

    14 De desbetreffende bepalingen zijn artikel 122, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, artikel 50, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, artikel 30, lid 2, van Verordening (EU) nr. 223/2014, artikel 5, lid 5, van Verordening (EU) nr. 514/2014 en artikel 21, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 1309/2013.

    15 Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Fraudebestrijding Jaarverslag 2017, COM(2018) 553 final.

    16 In paragraaf 2.4 van het werkdocument van de diensten van de Commissie (2016) 237 final worden de methodologische veronderstellingen achter de analyse van de gemelde onregelmatigheden toegelicht.

    17 Zie artikel 1, lid 2, en artikel 7 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen; artikel 2, lid 37, van Verordening (EU) nr. 1303/2013; artikel 2, lid 17, van Verordening (EU) nr. 223/2014; overweging 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1971 van de Commissie; overweging 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1973 van de Commissie.

    18 Artikel 3, lid 1, onder a), van de Gedelegeerde Verordeningen (EU) 2015/1970, 2015/1971, 2015/1972, 2015/1973.

    19 Handboek over de verplichting om onregelmatigheden te melden, COCOLAF/23-05-17/8.2/EN; artikel 2, onder b), van de Gedelegeerde Verordeningen (EU) 2015/1970, 2015/1971 en 2015/1973 van de Commissie.

    20 Artikel 2, onder b), van de Gedelegeerde Verordeningen (EU) 2015/1970, 2015/1971, 2015/1972 en 2015/1973 van de Commissie bevat een omschrijving van “eerste administratieve of gerechtelijke vaststelling”. Deze gedelegeerde verordeningen zijn aangenomen op basis van de bevoegdheden die zijn toegekend door de betrokken basisbesluiten, waaronder de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (artikel 122).

    21 Fazekas, M., en Kocsis, G., (2017); Fazekas, M., Tóth, I. J., en King, P. L., (2016); Golden, M. en Picci, L. (2005). Het Centre for Counter Fraud Studies van de Universiteit van Portsmouth heeft ook een methode ontwikkeld voor het meten van verliezen als gevolg van fraude (FLM — fraud loss measurement). Zie Button, M. en Gee, J. (2015).

    22 Fazekas, M. en Kocsis, G. (2017); Fazekas, M., Tóth, I. J., en King, P. L.(2016); blz. 369-397.

    23 Zie bijvoorbeeld werkdocument van de Commissie SWD(2017) 266 final, deel 2/2, tabel CP16, blz. 64, bij het PIF-verslag 2016.

    24 In 2017 heeft OLAF een vijfde compendium met gevallen met betrekking tot interne onderzoeken gepubliceerd.

    25 DG EMPL, DG REGIO, DG AGRI, DG RTD en DG HOME.

    26 https://www.moorestephens.co.uk/services/governance-risk-and-assurance/rhiza-risk-management-tool/global-fraud-risk-register#.

    27 Europese Rekenkamer, Jaarverslag 2014, blz. 229.

    28 Mungiu-Pippidi, A., (2013), blz. 10-11.

    29 A Framework for Managing Fraud Risks in Federal Programmes, GAO, juli 2015, GAO-15-593SP, blz. 10.

    30 Verdrag van de OESO inzake bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties.

    31 http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=325&intPageId=3587&langId=nl.

    32 COM(2000) 200 final/2 — Reforming the Commission — A White Paper — Part II — Action plan, action 94.

    33 Fraude voorkomen door voort te bouwen op operationele resultaten: een dynamisch fraudebestendigheidsbeleid, SEC(2007) 1676.

    34 Overeenkomstig COSO-beginsel 8 (2013 Internal Control — Integrated Framework van het Committee of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission) moeten organisaties bij de beoordeling van de risico's voor de verwezenlijking van de doelstellingen rekening houden met de mogelijkheid van fraude.

    35 Betere regelgeving voor betere resultaten — Een EU-agenda, COM(2015) 215 final.

    36 PIF-verslag 2016, COM(2017) 383 final.

    37 Jaarlijkse update van de Wereldbank, Integrity Vice-Presidency, blz. 28, http://pubdocs.worldbank.org/en/703921507910218164/2017-INT-Annual-Update-FINAL-spreads.pdf.

    38 http://web.worldbank.org.

    39 Zie Speciaal verslag nr. 10/2015 van de Europese Rekenkamer — Er moet meer worden gedaan om de problemen met openbare aanbesteding bij EU-cohesie-uitgaven aan te pakken.

    40 Artikel 1, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad.

    41 Tussen 2012 en 2016 heeft OLAF in ongeveer 21 % van de onderzoeken die het afsloot met een financiële aanbeveling tegelijkertijd een justitiële aanbeveling gedaan.

    42 Naast de externe onderzoeken heeft OLAF ook het recht interne onderzoeken te verrichten binnen de instellingen van de EU. Wij hebben deze specifieke taak van OLAF tijdens deze controle niet geëvalueerd. Zie voor administratieve aanbevelingen paragraaf 70.

    43 https://bsr.bm.hu/SitePages/Nyitolap.aspx, geraadpleegd op 15 februari 2018.

    44 Het departement voor fraudebestrijding (DLAF) is een Roemeense nationale autoriteit met onderzoeksbevoegdheden die verantwoordelijk is voor de bescherming van de financiële belangen van de EU in dat land. Zie statistieken in het jaarverslag 2016 van DLAF, blz. 11.

    45 Analyse van de follow-up door de lidstaten van de door OLAF tussen januari 2008 en december 2015 uitgebrachte justitiële aanbevelingen; blz. 1.

    46 Artikel 12 van Verordening (EU) nr. 883/2013 bepaalt dat OLAF “de informatie die het in het kader van externe onderzoeken heeft verkregen te gelegener tijd aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten [kan] doorgeven teneinde hen in staat te stellen overeenkomstig hun nationale recht passende actie te ondernemen”.

    47 Zie OLAF-verslag 2017, blz. 53.

    48 Voor 59 van de 150 gevallen waarin naar aanleiding van financiële aanbevelingen van OLAF een terugvordering heeft plaatsgevonden, bedraagt het teruggevorderde bedrag 70 % of minder van het door OLAF aanbevolen bedrag.

    49 Does crime still pay? Criminal asset recovery in the EU; Survey of statistical information 2010 2014; Europol, 2016.

    50 Besluit van de Commissie van 19 december 2013 betreffende de vaststelling en goedkeuring van richtsnoeren voor de bepaling van door de Commissie te verrichten financiële correcties voor uitgaven die in gedeeld beheer door de Unie zijn gefinancierd, in geval van niet-naleving van de regels inzake overheidsopdrachten, C(2013) 9527 final.

    51 Bij DG DEVCO staan ook subsidie- en aanbestedingsovereenkomsten alsmede begrotingssteunactiviteiten onder direct beheer. Onze controle was echter gericht op uitgaven onder indirect beheer.

    52 Als we enkel rekening houden met financiële aanbevelingen van OLAF tussen 2012 en 2014, stijgt dit percentage tot 82 %.

    53 Nederland en Malta hebben zich in de loop van 2018 aangesloten bij het EOM.

    54 De Commissie raamt de kosten van het EOM met 115 personeelsleden op 21 miljoen EUR per jaar.

    55 Zie overweging 51 van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”).

    56 Zie Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (EOM).

    57 In 2005 is de meldingsdrempel verhoogd van 4 000 EUR naar 10 000 EUR. Er is destijds een schatting gemaakt van de informatie die daarbij verloren zou gaan: de hogere drempel zou tot 45 % minder meldingen van onregelmatigheden leiden, maar tot een daling van slechts 5 % van de daarmee gemoeide bedragen. Vertaald naar het fraudeopsporingspercentage van 2017 zou het gaan om 0,22 % in plaats van 0,21 %.

    58 https://www.moorestephens.co.uk/news-views/november-2017/misspending-public-money-is-top-risk-area-for-frau

    59 Zie het jaarverslag van OLAF 2016, blz. 15-18, voor het belang van fraude bij aanbestedingen.

    60 SEC(2007) 1676 (alleen in het Engels beschikbaar).

    61 Verordening (EG) nr. 2035/2005 van de Commissie van maandag 12 december 2005 (PB L 328 van 15.12.2005, blz. 8).

    62 https://ec.europa.eu/info/files/better-regulation-toolbox-25_en.

    63 Zie artikel 325 VWEU.

    64 De meest recente versie is te vinden in het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad Protection of the European Union's financial interests – Fight against fraud 2017 Annual Report, Brussel, 3.9.2018, COM(2018) 553 final. Een vergelijkbare tendens is waar te nemen bij andere systemen die steunen op complementair onderzoek op EU- en nationaal niveau (bv. de handhaving van de mededingingsregels van de EU, zie http://ec.europa.eu/competition/ecn/statistics.html).

    65 Zie het OLAF-jaarverslag 2017.

    66 COM(2011) 376 definitief, blz. 8, paragraaf over fraudepreventie.

    Gebeurtenis Datum
    Vaststelling controleplan ("APM")/begin van de controle 4.4.2017
    Ontwerpverslag officieel verzonden aan de Commissie (of andere gecontroleerde) 26.6.2018
    Vaststelling van het definitieve verslag na de contradictoire procedure 14.11.2018
    Officiële antwoorden in alle talen ontvangen van de Commissie (of andere gecontroleerde) EN: 8.1.2019

    Controleteam

    In de speciale verslagen van de ERK worden de resultaten van haar controles van EU-beleid en -programma’s of beheersthema’s met betrekking tot specifieke begrotingsterreinen uiteengezet. Bij haar selectie en opzet van deze controletaken zorgt de ERK ervoor dat deze een maximale impact hebben door rekening te houden met de risico’s voor de doelmatigheid of de naleving, de omvang van de betrokken inkomsten of uitgaven, de verwachte ontwikkelingen en de politieke en publieke belangstelling.

    Deze doelmatigheidscontrole werd verricht door controlekamer V “Financiering en administratie van de Unie”, die onder leiding staat van ERK-lid Lazaros S. Lazarou. De controle werd geleid door ERK-lid Juhan Parts, ondersteund door Ken-Marti Vaher, kabinetschef, en Margus Kurm, kabinetsattaché; Judit Oroszki, hoofdmanager en taakleider; Tomasz Plebanowicz, adjunct-taakleider; Rogelio Abarquero Grossi, Daria Bochnar, Jana Janeckova en Anzela Poliulianaite, controleurs. Michael Pyper verleende taalkundige ondersteuning en Valérie Tempez-Erasmi verleende secretariële ondersteuning.

    Van links naar rechts: Ken-Marti Vaher, Judit Oroszki, Tomasz Plebanowicz, Juhan Parts, Michael Pyper, Daria Bochnar, Anzela Poliulianaite, Jana Janeckova, Rogelio Abarquero Grossi, Valérie Tempez-Erasmi, Margus Kurm.

    Contact

    EUROPESE REKENKAMER
    12, rue Alcide De Gasperi
    L-1615 Luxemburg
    LUXEMBURG

    Tel. +352 4398-1
    Inlichtingen: eca.europa.eu/nl/Pages/ContactForm.aspx
    Website: eca.europa.eu
    Twitter: @EUAuditors

    Meer gegevens over de Europese Unie vindt u op internet via de Europaserver (http://europa.eu).

    Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2018

    PDF ISBN 978-92-847-1472-8 ISSN 1977-575X doi:10.2865/3214 QJ-AB-18-030-NL-N
    HTML ISBN 978-92-847-1452-0 ISSN 1977-575X doi:10.2865/33924 QJ-AB-18-030-NL-Q

    © Europese Unie, 2018.

    Voor iedere vorm van gebruik of reproductie van (beeld)materiaal dat niet onder het auteursrecht van de Europese Unie valt, dient rechtstreeks toestemming aan de auteursrechthebbende te worden gevraagd.

    HOE NEEMT U CONTACT OP MET DE EU?

    Kom langs
    Er zijn honderden Europe Direct-informatiecentra overal in de Europese Unie. U vindt het adres van het dichtstbijzijnde informatiecentrum op: https://europa.eu/european-union/contact_nl

    Bel of mail
    Europe Direct is een dienst die uw vragen over de Europese Unie beantwoordt. U kunt met deze dienst contact opnemen door:

    • te bellen naar het gratis nummer: 00 800 6 7 8 9 10 11 (bepaalde telecomaanbieders kunnen wel kosten in rekening brengen)
    • te bellen naar het gewone nummer: +32 22999696, of
    • een e mail te sturen via: https://europa.eu/european-union/contact_nl

    Waar vindt u informatie over de EU?

    Online
    Informatie over de Europese Unie in alle officiële talen van de EU is beschikbaar op de Europa-website op: https://europa.eu/european-union/contact_nl

    EU-publicaties
    U kunt publicaties van de EU downloaden of bestellen bij EU Bookshop op: https://op.europa.eu/nl/publications (sommige zijn gratis, andere niet). Als u meerdere exemplaren van gratis publicaties wenst, neem dan contact op met Europe Direct of uw plaatselijke informatiecentrum (zie https://europa.eu/european-union/contact_nl).

    EU-wetgeving en aanverwante documenten
    Toegang tot juridische informatie van de EU, waaronder alle EU-wetgeving sinds 1951 in alle officiële talen, krijgt u op EUR-Lex op: http://eur-lex.europa.eu/homepage.html?locale=nl

    Open data van de EU
    Het opendataportaal van de EU (http://data.europa.eu/euodp) biedt toegang tot datasets uit de EU. Deze gegevens kunnen gratis worden gedownload en hergebruikt, zowel voor commerciële als voor niet-commerciële doeleinden.