Zaak C-204/21: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 5 juni 2023 — Commissie/Polen [Niet-nakoming – Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU – Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het recht van de Unie vallende gebieden – Rechterlijke onafhankelijkheid – Artikel 267 VWEU – Bevoegdheid om het Hof prejudiciële vragen te stellen – Voorrang van het Unierecht – Bevoegdheden inzake opheffing van de strafrechtelijke immuniteit van rechters en inzake arbeidsrecht, sociale zekerheid en pensionering van rechters van de Sąd Najwyższy toegekend aan de tuchtkamer van deze rechterlijke instantie – Verbod voor nationale rechterlijke instanties om de legitimiteit van rechterlijke instanties en van constitutionele organen in twijfel te trekken of om de rechtmatigheid van de benoeming van rechters of hun rechterlijke bevoegdheden vast te stellen of te beoordelen – Toetsing door een rechter van de naleving van bepaalde vereisten inzake het bestaan van een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en die als tuchtrechtelijk vergrijp is aangemerkt – Uitsluitende bevoegdheid om kwesties te behandelen die verband houden met het gebrek aan onafhankelijkheid van een rechterlijke instantie of een rechter toegekend aan de kamer voor bijzondere controle en publieke zaken van de Sąd Najwyższy – Artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten – Recht op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens – Verordening (EU) 2016/679 – Artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder c) en e), en artikel 6, lid 3, tweede alinea – Artikel 9, lid 1 – Gevoelige gegevens – Nationale regeling die rechters verplicht een verklaring af te leggen betreffende het lidmaatschap van of de betrokkenheid bij verenigingen, stichtingen of politieke partijen en de functies die zij daarin vervullen of hebben vervuld, en die erin voorziet dat de in die verklaringen opgenomen gegevens online worden geplaatst]